| |
De Vijfde of Laatste Drijfjacht op Christiaan de Wet.
DE WET kon het zich voor gezegd houden, dat de Engelschen hem den harden klap van Tweefontein niet spoedig zouden vergeven, en het baatte hem niet, dat hij zijn kommando snel in verscheiden kleine afdeelingen splitste. Hij wilde de Engelschen verlokken, om diezelfde taktiek te volgen, maar zij stoorden er zich weinig aan, en niet van plan, om iets aan het toeval over te laten, wilde Kitchener hem dezen keer naar een vast, onfeilbaar systeem tusschen twee muren verpletteren.
De zuidelijke blokhuislijn van Kroonstad over Lindley en Bethlehem naar Harrismith was nu gereed gekomen. Zij bestond uit een eindelooze reeks van kleine, ronde forten, door soldaten bezet, en onderling door prikkeldraad verbonden. Deze lijn kende geen gaping, geen opening; zij liep al maar door, over heuvelen en door valleien, over een lengte van vijftig uren gaans, terwijl langs het prikkeldraad nog slooten waren gegraven, die tot schansen konden dienen.
Ten noorden liep een evenwijdige lijn; zij begon te Wolvehoek, en reikte over Heilbron, Frankfort en Vrede tot Bothaspas.
Onophoudelijk ratelden de spoortreinen van het noorden en het zuiden; Kitchener bracht al maar nieuwe troepen naar den noordoostelijken Vrijstaat, en terwijl Heilbron en Frankfort, Kroonstad en Harrismith in groote militaire magazijnen werden herschapen, zetten zich drie-en-twintig colonnes in beweging, om Steyn en De Wet op te brengen.
| |
| |
De colonnes hadden de opdracht, alles te verwoesten, wat voor het mes kwam, en de colonne van kolonel Rimington verstond deze kunst nog het beste.
B. Rimington bewoog zich in de districten Bethlehem en Harrismith. Bereikten zijn soldaten een boerenwoning, dan waren de eerste vragen aan de huisvrouw: ‘Waar is uw man? Waar is De Wet? Waar is Steyn?’ Zij wist het natuurlijk niet, en dat was een misdaad. Dan begon het werk der vernieling. Het kleine harmonium-orgel werd inéén getrapt, de stoelen gebroken, de bedden uitgeschud. Alles werd vernield, en de spiegels vooral moesten het ontgelden, daar de Boeren konden komen, en er heliografische toestellen van maken. Vervolgens werd de woning in den brand gestoken, en als de beklagenswaardige vrouw, met de arme, hongerende
Het werk der Engelsche roovers.
kinderen aan haar hand, voor den bevelvoerenden officier verscheen, troostte deze haar met de woorden: ‘Ga naar De Wet; die zal voor voedsel zorgen!’
Rimington's colonne deed meer.
Op den 10den Januari (1902) bestormde zij het Boerenhospitaal te Bezuidenhoutsdrift. De vlag van het Roode Kruis wapperde er van de beide gebouwen en van den ambulance-wagen, en de Nederlander Poutsma fungeerde er als dokter.
| |
| |
Er werd jacht op hem gemaakt, om hem dood te schieten; hij begreep dat, en vluchtte de keuken in. De kogels floten hem om de ooren; de dappere Engelsche kapitein schoot zijn zes kogels af op den weerloozen man, zonder hem echter te raken, en toen sprong hij met den ledigen revolver voor Poutsma, met een vervloeking verzekerende, dat het hem erg speet, den dokter niet geraakt te hebben.
Rimington's soldaten deden erger dingen. Zij schoten op de drie zusters van het Roode Kruis; zij vuurden op de gewonden, die in hun bedden lagen en zuster Rautenbach stortte, door vier kogels getroffen, neer in haar bloed.
Doch er hebben schrikwekkender feiten plaats gehad. Er zijn vrouwen onteerd; meisjes geschonden - door beesten in Engelsche uniform, en door hun helpers, de zwarte bondgenooten....
Zoo trokken dan de schoonveeg-machines voort over het noordoosten van den Vrijstaat. Zij lieten geen woning overeind; al het vee werd buitgemaakt, en de oogst werd verbrand op het veld.
Kolonel Rimington rukte met een sterke macht op van Frankfort aan de noordelijke blokhuizenlijn naar Reitz, en kolonel Byng marcheerde van Lindley aan de zuidelijke blokhuizenlijn naar hetzelfde punt.
Kommandant Mears, die met 50 man de twee veroverde kanonnen van Tweefontein in veiligheid moest brengen, raakte in het gedrang, wist den 2den Februari nog te ontkomen, maar liep in den morgen van
Een moordkamp.
| |
| |
den 4den Februari bij Liebenbergsvlei zoo vast als een muur tegen de overweldigende macht van kolonel Byng. De beide kanonnen gingen verloren. Kommandant Mears deed met kapitein Muller en vier dappere burgers nog een wanhopige poging, om het ééne kanon te heroveren, maar de poging mislukte, en ze kostte aan kapitein Muller de vrijheid. Bovendien namen de Engelschen 13 republikeinsche artilleristen gevangen.
Dit begin voorspelde den Boeren weinig goeds, terwijl de geest onder de Engelsche troepen voortreffelijk was. Er kwam een sterke hoop, dat de onvermoeibare en onvangbare De Wet dezen keer het loodje zou moeten leggen, en dat deze geduchte vijand op zijn eigen jachtgronden, van waar hij zijn vermetele tochten had gemaakt naar de vier winden des hemels, zijn einde zou vinden.
Krijgsgevangenen versterkten die meening. Zij verklaarden, dat De Wet moedeloos werd, dat hij geen uitweg meer wist; ‘nu eerst ondervind ik, wat een oorlog inheeft,’ waren zijn eigen woorden geweest, en deze woorden werden door de zestig duizend soldaten herhaald, die den grooten Vrijstater moesten verpletteren.
De Wet was zich van den ernst van den toestand bewust.
Hij stond te Elandskop, in de buurt van Reitz, en ontving van Verkijkerskop de heliografische tijding, dat de Engelschen gereed waren gekomen met de verbinding tusschen Frankfort en Bethlehem.
Het was een dam, een levende muur, die langzaam werd voortgeschoven naar het westen, en deze voortschuivende muur zou de Vrijstaters tegen de spoorlijn Kroonstad-Wolvehoek dood drukken.
Hij gaf onmiddellijk orders, om op te zadelen. Zijn kommando trok naar Slangfontein, ten zuiden van den beroemden Vechtkop, waar de vaderen dezer Vrijstaters in een heldhaftigen kamp vele duizenden Kaffers hadden verslagen, en de herinnering aan dien Vechtkop hadden ze noodig, om niet te bezwijken in den al te ongelijken strijd.
De Wet had bij zich kommandant Mentz; voorts burgers van de kommandanten Bester, Cilliers en Mears, terwijl renboden werden uitgezonden, om de andere kommandanten en veldkornetten te waarschuwen voor het naderend gevaar.
Er waren Boeren, die De Wet voor te zwaartillend hielden. De veldkornetten Taljaart en Prinsloo meenden in kleine afdeelingen door de openingen van den voortschuivenden muur licht te kunnen ontsnappen, maar er was geen opening, geen gaping. Die voortschuivende muur sloeg geen kloof, geen doornstruik over, en 100 man met de beide veldkornetten vielen den Engelschen in handen.
Neen, het was geen kinderspel, en de nood was hoog gestegen. Er lag iets angstwekkends in de stilte, in de bedaardheid, waarmede de Engelsche operaties dezen keer werden geleid; de bluf van vroeger was
| |
| |
verstomd, en de zelfbewuste kracht, die het rumoer veracht, kwam naar boven.
De Wet zat als in een huis, dat door den vloed werd omsingeld. Er waren geen golven; er was geen wind. Het water was effen, maar telkens, als de bewoner naar de peilschaal zag, ontwaardde hij, dat de vloed was gestegen. De vloed steeg al door; zonder rumoer, zonder geloei, maar het oogenblik moest komen, dat het huis door de geheimzinnige macht van den vloed werd verzwolgen, en de waterspiegel zou er zich in stillen triumf boven verheffen.
Het was nu de 6de Februari en de onrust van De Wet klom, want zijn kommandanten Van Coller en Van der Merwe kwamen niet opdagen. Hij mocht niet langer talmen, want het zuidelijke punt van den voortschuivenden muur was reeds halverwege tusschen Lindley en Kroonstad gekomen, en in vollen galop naar het zuiden trekkend, bereikte hij op den Donderdag-avond van den 6den Februari 1902 tusschen Kroonstad en Doornkloof de zuidelijke blokhuislijn.
Het werd een stikdonkere nacht, en met kloppende harten naderden de Boeren de prikkeldraadversperring. Op honderd pas afstands waren de vage omtrekken van een blokhuis te zien, doch alles bleef rustig. Khaki sliep, en zijn slaap was zwaar. De draadknippers knapten; de Vrijstaters trokken de blokhuislijn over, en geen hond, die aansloeg!
Op vier uren gaans ten zuiden der blokhuislijn hield De Wet halt, en de blijdschap der ontkoming werd onderschept door de zorg over de kommandanten, die waren achter gebleven.
Het was geen wonder!
De levende muur schoof dag en nacht langzaam vooruit; den 7den Februari reikte hij van Heilbron tot America-station aan de spoorlijn; de ruimte, waarin zich de opgesloten Boeren konden bewegen, werd al enger, en het werd den dapperen kommandanten Van Coller en Van der Merwe bang te moede.
Zij moesten er uit; zij moesten er uit tot èlken prijs, en plotseling voor de noordelijke blokhuislijn verschijnend, klopten zij met hun harde Boerenkneukels aan, om doorgelaten te worden.
Het was weer in den nacht: de nacht van den 7den op den 8sten Februari, en de Engelschen hielden scherpe wacht.
Daar ging er plotseling een electrieke schok door hun gelederen. De soldaten grepen de geweren; de artilleristen snelden naar hun vuurmonden, en de marine-kanonnen van Heilbron vlamden op in de duisternis.
De stille vloed, die de Boeren wilde verzwelgen, was plotseling veranderd in een loeiende zee, in een woedende branding, doch door die branding heen wenkte den Boeren de haven der vrijheid!
Er ging een phalanx voorop, zooals er de wereld waarschijnlijk nog
| |
| |
geene had aanschouwd. Het waren geen menschen, maar het was een reusachtig, brullend monster, saamgesteld uit duizenden ossen, koeien en paarden, die in een wilden ren, met woest slaande staarten, in de dolheid van hun razernij tegen de prikkeldraadversperring kwamen aanzetten. Néér, tegen den grond gingen de palen; néér, tegen den grond gingen de draden. Als een rollende orkaan brak dit monster bres in den muur van vuur en lood, en achter dezen wal van levend vleesch stormden 400 Boeren, neergebukt in het zadel, voort door de vlammende poorten des doods.
De marine-kanonnen donderden; de Maxims ratelden; de gepantserde treinen wierpen in het westen hun breede zoeklichten over het veld. Maar het hielp niets, niemendal; de Engelschen vlogen op zij, om niet verpletterd te worden onder de hoeven van twee duizend ossen en paarden, en voorbij trokken de Boeren - voorbij....
Zoo hielden Van Coller en Van der Merwe hun uittocht!
Kolonel Rimington was woedend, dat hem de prooi was ontsnapt. Zijn manschappen hadden 2 Boeren en 65 beesten doodgeschoten, maar zijn eigen verlies was tien maal zwaarder geweest.
De levende muur schoof intusschen gestadig voort, totdat de spoorlijn Kroonstad-Wolvehoek was bereikt, en Kitchener zat te Wolvehoekstation te wachten, om den buit in ontvangst te nemen. Maar onder de krijgsgevangenen was niemand, die op president Steyn of generaal De Wet geleek, en Kitchener begreep, dat beiden waren ontsnapt.
Toen vertrok hij naar Pretoria, en smeedde een krachtiger plan.
Drie dagen bleef De Wet bij de zuidelijke blokhuislijn hangen; dan maakte hij, door zijn Verkenners heliografisch in kennis gesteld, dat de levende muur was verdwenen, rechtsomkeert, en forceerde de zuidelijke blokhuislijn opnieuw.
Doch dezen keer sliep Khaki niet, al was het nacht. Hij was op de komst der Boeren voorbereid, en onder een hevig vuur werden de ijzeren draden geknipt. Twee Boeren sneuvelden, terwijl er vier werden gekwetst, maar de versperring werd toch verbroken, en De Wet ontplooide opnieuw de vaan van den Vrijstaat tusschen de twee geducht versterkte blokhuislijnen.
Het was in den nacht van den 17den Februari, dat hij bijna was krijgsgevangen gemaakt. Een sterke troep cavalerie was van Kroonstad uitgetrokken, om hem te overrompelen, maar de verrader, die hun de verblijfplaats van De Wet moest aanwijzen, vergiste zich, en zij staakten hun tocht vier mijlen voor Elandskop, ten noordoosten van Lindley, waar De Wet gerust lag te slapen.
Den volgenden morgen trok hij door Liebensbergsvlei, en bereikte de Vrijstaatsche regeering.
| |
| |
‘stormden 400 Boeren, neergebukt in het zadel, voort... (zie blz. 1219).
| |
| |
Hij vond president Steyn druk aan den arbeid, aan de secretarissen brieven dicteerend. Ze waren gericht aan de hoogste regeeringspersonen in Europa en Amerika, en werden vergezeld door beëedigde verklaringen, die aan de geheele beschaafde wereld konden bewijzen, dat Engeland het beschreven en het onbeschreven volkenrecht gedurende dezen oorlog onophoudelijk met voeten had getreden.
President Steyn was nog even krachtig van geest als ooit. Dit heldhaftige gemoed wist van geen wankelen of wijken, en terwijl de ziekte, die zijn ijzeren gestel tot een wrak zou maken, reeds zijn geheele bloed had aangetast, hief hij zich nog op in de sterkte van zijn geest en in zijn onwankelbaar vertrouwen op God, om vol te houden tot het uiterste toe.
Nauwlijks waren de twee grootste helden van den Vrijstaat bij elkander, of de tijding kwam, dat de Engelschen naderden.
Het was weer een wal, een levende muur, doch had hij zich den vorigen keer van het oosten naar het westen bewogen, hij bewoog zich thans van het westen naar het oosten, en had de schoonmaak den vorigen keer slechts de westelijke helft van het afgeblokte gewest getroffen, thans zou de schoonmaak, de verwoesting worden doorgetrokken tot aan Bothaspas in het noorden en Harrismith in het zuiden.
Te tien uur in den avond brak De Wet met de regeering op, en te drie uur den volgenden morgen, Zondag 23 Februari (1902) werd bij Cornelisrivier afgezadeld.
Het was een merkwaardige nachtelijke tocht geweest. Het gerucht, dat De Wet was teruggekomen, om als een trouwe herder de arme schapen van den Vrijstaat veilig uit te leiden uit de muilen der hongerige wolven, was heinde en ver doorgedrongen, en hier, in de oostelijke helft van het afgeblokte gewest, zwierven grijsaards en kinderen radeloos rond, die thans uit de spelonken, uit de kloven, uit de struiken te voorschijn kwamen. De naam van De Wet gaf hun nieuwen moed, en de hoefslag der Vrijstaatsche paarde-kommando's verkwikte hen. Het waren afgeleefde grijsaards, die geen kracht meer hadden in hun beenen; het waren kinderen van acht, negen jaar, die van de uitgerookte puinhoopen der ouderlijke bezittingen waren weggevlucht, om niet in Ceylon of op de Bermudas te worden opgesloten.
En dan het vee, dat kwam aanzetten! De velden dreunden er van; de geheele vlakte begon te leven, en daartusschen hotsten ossenwagens, Kaapsche karren, lage trolleys - alles, wat uit den Khaki-vloed was gered, scheen hier op een hoop gedreven, en het vluchtte onder den Vrijstaatschen standaard, die nog altijd wapperde in de gespierde hand van den grooten Vrijstater!
De tocht ging noordoostwaarts, om tusschen Vrede en Bothaspas
| |
| |
door te breken, doch de verkenners van Manie Botha brachten de tijding, dat er ginds aan geen doorkomen te denken viel, en De Wet liet thans het oog vallen op Kalkkrans aan de Holspruit.
Hij had thans niet alleen den vreeselijken, voortschuivenden muur van vuur en staal achter zich, maar van voren was er een vliegende colonne in aantocht, en er mocht geen oogenblik verloren gaan.
Zoo brak de Zondag-avond van den 23sten Februari (1902) aan. Het was volle maan; ze was zoo pas opgegaan, doch een bank van wolken, die zich als een gebergte aan den oostelijken hemel legerde, onderschepte haar licht.
Er kwam nu beweging in het leger. De ossen hieven de wijd-gehoornde koppen loeiend op; de koeien bulkten, en het geblaat der duizenden schapen vervulde als een jammergeschrei de nachtelijke luchten. De zwarte drijvers liepen er tusschen met hun lange zweepen; de Kaapsche karren ratelden voorbij, en kleine Boeren-afdeelingen drukten de sporen in de flanken van hun paarden, om in de voorhoede te komen.
De Wet had het zoo besteld. De paardenruiters zouden in de voorhoede komen; in den middentocht de grijsaards, de kinderen, de zieken en de gebrekkigen, de wagens en de karren, terwijl de groote kudden de achterhoede zouden vormen.
De Wet had alles nauwkeurig gewikt en gewogen; noòit had hij in een hachelijker toestand verkeerd, want hij moest de puinhoopen van de Oost-Vrijstaatsche welvaart: een trein van een lengte van anderhalf uur gaans door de schansen van den vijand heen sleepen, en het kostbaarste, wat de Vrijstaat bezat, president Steyn, was aan zijn hoede toevertrouwd.
Hij had twee duizend menschen bij zich, doch de meesten waren gebrekkigen, zwakken en weerloozen, die bescherming noodig hadden. De strijdbare mannen bestonden uit Vrijstaters van Harrismith, Vrede en Frankfort, en uit Transvalers van Standerton en Wakkerstroom. De Transvalers stonden onder bevel van den dapperen kommandant Alberts; zij waren naar den Vrijstaat gegaan om paarden, doch de operaties van den vijand hadden hen naar het westen gedreven.
De voorhoede was door De Wet in drie afdeelingen gesplitst. In het midden reed hij met president Steyn en de lijfwacht, terwijl de beide andere afdeelingen de flanken vormden.
De lucht was bewolkt, en bij het twijfelachtig maanlicht, dat traag door de wolken brak, leken de drie afdeelingen der voorhoede op drie lang gestrekte reuzenpaarden, die den ontzaglijken trein voortsleepten over den golvenden grond.
Nu en dan stopte de trein; dan sloten zich de duizenden stuks vee vaster aaneen, en de trein zette zich weer in beweging: naar Holspruit.
Te middernacht werd de spruit bereikt, en zonder aarzelen werd
| |
| |
de bedding doorgetrokken met de kommandanten Ross, Alberts en Manie Botha en een deel hunner manschappen voorop.
Het was het kritieke moment; met de hand aan den trekker van het geweer klauterden de burgers tegen de klippige oevers op. Het was stil - niets bewoog zich. Achter hen loeide een zee van vee, doch vóór hen bleef het stil.
Er waren geen Engelschen - de burgers hieven reeds de gebaarde gezichten over de randen - daar! wat was dat?
‘Khaki!’ fluisterden de wakkere mannen elkander toe, maar zij keerden niet om. Zij vervolgden hun weg; de kogels kwamen van voren, en dan van rechts en links - ze stonden in een kruisvuur, dat de oevers zwiepte met vlammende roeden, maar zij keerden niet om.
Op ondersteuning behoefden zij niet te rekenen. De lange trein was reeds gestopt; de paarden holden terug, en die zee van loeiend vee stroomde weg, alsof alle dijken waren bezweken.
Het was een paniek, een paniek van de ergste soort, en de kleine, venijnige bommen van het Engelsche Maxim-Nordenfeldt vermeerderden den angst.
De Wet deed alles, om de vluchtende burgers te keeren. Hij dreigde, hij smeekte, hij sloeg met den sjambok, maar slechts 250 man waren te bewegen, om hun lot in te werpen met de 100 helden, die op de brandende voorpunt stonden.
Dezen echter wisten van geen wijken, en zoowel Manie Botha als Alberts en Ross verwierven zich in dezen nacht onsterfelijken roem. Dertien burgers gaven hun heldenleven, om voor Steyn en De Wet de poorten open te houden, en zij gaven hun kostbaar leven niet tevergeefs. Al waren de Engelschen in de overmacht - neen, zij waren niet tegen de Afrikaansche dapperheid bestand! Het Maxim-Nordenfeldt verstomde, en de Engelsche kapitein Begbie strekte zich stervend neer naast zijn gesneuvelde kameraden.
De Republikeinen deden meer.
Zij sprongen in de slooten, in de schansen, waar de Engelschen lagen, namen het linkerfort stormenderhand, en maakten een wijde opening. Zoo ontkwamen in 't geheel 600 burgers, terwijl eenige kudden vee op een ander punt de draadversperring onder den voet liepen, en eveneens ontkwamen.
Doch dan ging de val weer dicht.
Nog eens opende zij zich - den volgenden nacht! - om de dappere aanvoerders Wessel Wessels en Mentz met hun burgers door te laten, doch dan sloot de val onverbiddelijk dicht, en wat tusschen de levende muren van Engeland lag bekneld, moest zich overgeven.
Dat geschiedde op een nieuwen Amajuba-dag: op den 27sten Februari
| |
| |
1902; kommandant Jan Meijer legde met 400 man de wapens neer, en vele duizenden stuks vee vielen den overwinnaar in handen.
President Steyn en generaal De Wet waren echter gered; zij
Een blokhuis door de burgers bestormd.
spoedden met 200 man naar het westen, en wendden dan het aangezicht naar de Transvaal, om Koos de la Rey, wiens slapen zoo pas waren getooid met de onverwelkelijke lauweren van Tweebosch, te ontmoeten.
|
|