De oorlog in Zuid-Afrika. De strijd tusschen Engeland en de verbonden Boeren-republieken Transvaal en Oranje-Vrijstaat in zijn verloop geschetst. Deel 3
(1903)–Louwrens Penning– Auteursrecht onbekend
[pagina 1129]
| |
Vrijwilligers voor! De Ramp van Bothaville. De Glorie van Dewetsdorp.Christiaan de Wet had niet voor zijn plezier opnieuw de voeten gezet op Vrijstaatschen grond.Ga naar voetnoot1) Hij koesterde een stout plan, en een groote gedachte bezielde hem: hij wilde een algemeene volkswapening. De Engelschen hadden het zaad van een diep wantrouwen gezaaid, en op dezen akker wilde de Vrijstaatsche generaal de schoof binnenhalen. Neen, die treurige overgave van Marthinus Prinsloo met 3000 burgers was niet in een hoek geschied; het had tot ver over de grenzen van den Vrijstaat geklonken, dat die burgers op een gemeene, liederlijke manier waren bedot en bedrogen geworden; het was bekend, dat zij hun vuurwapens hadden ingeleverd in het vaste vertrouwen, dat zij naar hun hofsteden terug konden keeren, terwijl zij hun hofsteden niet meer hadden gezien, en in de kaneelplantages van Ceylon waren terecht gekomen. Deze daad van de Engelsche overheid had de gemoederen inderdaad hevig verontrust, maar de Engelsche barbaarschheid zorgde er voor, dat het hierbij niet bleef. De burgers, die in een moedeloos oogenblik den eed der onzijdigheid hadden afgelegd, werden gedwongen, om verspiedersdiensten te doen; zij kregen zware boeten, zoo zij niet wisten, waar de vechtkommando's waren; zij werden verantwoordelijk gesteld voor de veiligheid van de spoor- en de telegraaflijnen in hun buurt, en hun huizen werden in de asch gelegd, al waren zij aan de vernieling van die lijnen even onschuldig als lord Roberts zelf. Zij hadden den eed der onzijdigheid afgelegd, dat is waar, maar die eed was afgelegd onder voorbehoud, dat zij niet meer geplaagd of gekweld zouden worden door het Engelsche bestuur, en nu de Engelschen dit voorbehoud schonden, mocht wel eens de vraag worden geopperd, of de eed nog bindend was. Terwijl de burgers op deze vraag een antwoord zochten, verscheen kapitein PretoriusGa naar voetnoot2) plotseling in eenige zoo pas tot rust gebrachte | |
[pagina 1130]
| |
‘hun huizen werden in de asch gelegd, (zie blz. 1129).
| |
[pagina 1131]
| |
districten van den Vrijstaat, en zeide: ‘Houdt u gereed, burgers; oom Pieter komt!’ En de wakkere Gideon J. Scheepers, die later als martelaar zijn liefde tot zijn volk zou bezegelen, deed hetzelfde in andere districten. ‘Houdt u gereed, burgers,’ riep hij, ‘want Rechter komt!’ Met Oom Pieter was bedoeld de assistent-hoofdkommandant Pieter Fourie, en toen deze met een kleine patrouille verscheen, gelukte het hem ook, om met bekwamen spoed 750 man om den Vrijstaatschen standaard te verzamelen. Rechter Herzog, van wien kapitein Scheepers de heraut was geweest, was nog voorspoediger; hij bracht 1200 manschappen mede, terwijl veldkornet C.C. Badenhorst, later tot kommandant opgeklommen, met zijn 27 manschappen 1000 burgers bijéén kreeg. Het waren allen vrijwilligers; niemand werd gedwongen, en dat zij door een strijdbaren geest waren bezield, bewezen zij door een reeks kranige gevechten, voordat zij zich bij de hoofdmachten hadden aangesloten. De Wet had er meer schik in dan Khaki; hij wreef zich vergenoegd de handen, en spoedde naar Heilbron. Doch hier betrok zijn gelaat, toen hij de zware wagenlagers zag, die de kommando's van Vrede en Harrismith achter zich aan sleepten. De tijd was nu voorbij, meende hij, voor die logge, lange treinen; zij hingen als lood aan de kommando's, terwijl de Boeren slechts door windsnelle bewegingen hun slag konden slaan. De Wet was dan ook vast besloten, om er een eind aan te maken, maar hij had met Boeren te doen, die van krijgstucht niet het flauwste begrip hadden. Hij gaf hun zijn bevelen, en zij luisterden bedaard toe, maar toen hij vertrok, namen zij de lange zweepen en schreeuwden: ‘Huis toe!’ Zoo trokken zij dan met hun wagens naar huis in plaats van naar het oorlogsveld, terwijl de Khaki's weer als de sprinkhanen kwamen opzetten. Door dit onverantwoordelijk gedrag kon De Wet zich met zijn kleine macht niet handhaven tegenover den vijand; hij was verplicht om te retireeren, en wendde zich naar de spoorlijn. Daar stond echter een Engelsche vuurmond gereed, om hem te ontvangen, maar de Boeren reden toch moedig door, en het vijandelijk kanon deed geen mond open. Het bleek een boomstam te zijn, die op een affuit was geplaatst, en als vogelverschrikker moest dienst doen. Een Engelsche voorpost van twintig man, die de spoorlijn moesten bewaken, bleven even stom als dat boomstam-kanon, en de Boeren waren verplicht, om hen aan de Khaki-ooren te trekken, voordat zij wakker waren. Zoo gezellig lagen deze schepsels te slapen. Dit geschiedde in den morgen van den 30sten September in de buurt van Wolvershoek; de Vrijstaatsche spoorlijn werd zonder ongevallen overschreden, en De Wet verscheen den 7den October op de plaats Klipstapel, ten zuidoosten van Vredefort, waar een rapportganger van generaal Liebenberg kwam opdagen. | |
[pagina 1132]
| |
Rechter Herzog.
| |
[pagina 1133]
| |
Liebenberg was in de buurt van Frederikstad aan het bakkeleien met den Engelschen generaal Barton, en hij meende een mooien slag te kunnen slaan, als De Wet een handje wou helpen. De Vrijstater was daartoe natuurlijk altijd te vinden, maar er waren weer krijgslisten noodig, om Khaki te misleiden, en ongeschonden naar het noorden te komen. In die krijgslisten echter had De Wet reeds een buitengewone ervaring opgedaan, en de Engelschen gehoorzaamden hem stipter dan zijn eigen burgers. In het gezicht van den vijand verwijderde hij zich tot op een afstand van vijf uren gaans ten zuiden van de Vaalrivier, en de Engelschen volgden hem natuurlijk als gedweeë lijftrawanten, maar midden in den nacht, toen Khaki sliep, trok De Wet denzelfden weg terug, en verscheen op den noordelijken oever der Vaalrivier. Nu werden er de sporen ingedrukt, en Liebenberg was wat blijde, toen De Wet met zijn Vrijstaters verscheen. Liebenberg had deugdelijk werk gedaan. Hij had generaal Barton volkomen ingesloten, zoodat deze met de buitenwereld geen andere gemeenschap had dan door den heliograaf, maar de Engelschman had zich sterk verschanst, en was bij het spoorstation van Frederikstad weggekropen als een vos in zijn hol. Nu, dan moest hij maar uit zijn hol worden uitgerookt, en de burgers togen vol moed aan het werk. Maar zoo'n beleg bleef met het oog op de talrijke Engelsche strijdmachten, die in West-Transvaal rondzwermden, toch een waagstuk, en het was een bedenkelijk teeken, dat Barton op den vijfden dag der belegering de witte vlag nog niet had geheschen. In den avond van dien vijfden dag - den 25sten October - werd besloten, om een gewichtige stelling langs den spoordam te bezetten. De Wet zou er 80 burgers van Vrede onder den beroemden kampvechter Froneman, en Liebenberg zou er 120 burgers voor bestemmen. Doch Liebenberg's manschappen bleven weg, en Froneman's 80 burgers kregen den vollen schok van de ontzettroepen, die uit Krugersdorp aanrukten. De burgers streden met schitterenden moed, en wierpen het geweer eerst over den schouder, toen de laatste patroon was verschoten. Doch nu moesten de helden - te voet - onder het kruisvuur van drie vijandelijke kanonnen terug, en slechts de vierde man kwam uit. De anderen werden gedood, gewond of krijgsgevangen gemaakt. Onder de dooden was kapitein Sarel Cilliers, de kleinzoon van den godvruchtigen Voortrekker Sarel Cilliers, die ruim zestig jaar geleden bij Vechtkop in den Vrijstaat met een handvol Boeren verscheidene duizenden Kaffers had verslagen. Het heldenbloed van zijn grootvader tintelde in zijn aderen; hij was niet te bewegen geweest, om de stelling te verlaten, en hij viel voor vrijheid en recht! | |
[pagina 1134]
| |
De vernietiging van deze afdeeling dappere Vrede-burgers was het droevig slot; Barton werd ontzet, en De Wet trok met zijn burgers in den nacht rakelings langs de Engelsche strijdmachten terug over de Vaalrivier. Doch nauwelijks hadden de burgers eenige rust gekregen, en zaten de manschappen aan het ontbijt, of de verkenners brachten het onaangename bericht: ‘Hier is de vijand!’ De burgers moesten terug; een kanon-affuit brak, en een vuurmond moest in den steek worden gelaten. Doch al was het kanon-affuit gebroken, de moed van De Wet was niet gebroken, en hij vatte in overleg met president Steyn, die zoo pas door de barre wildernissen van het Boschveld uit Machadodorp was aangekomen, het stoute voornemen op, om den oorlog over te planten naar - Kaapland. Doch eerst maakte hij met een patrouille nog een uitstapje naar Klerksdorp, sprong op een kaapsche kar, en zeide tot het verzamelde volk: ‘Afrikaanders! Amerika heeft zeven jaar gevochten voor de vrijheid, en wij kunnen er ook nog wel eenige jaren voor vechten. Men zegt, dat er goede Engelschen zijn, maar als dat waar is, dan sterven die goede Engelschen bitter jong, want ik heb er nog nooit één ontmoet. Onthoudt dit: Hebt uw naasten lief, en weest voorzichtig met Khaki! Zij hebben mij een varkensdrijver genoemd, maar als ik de drijver ben, wie zijn dan de varkens? Toch de Engelschen, niet waar? De Engelschen zeggen, dat zij dit land hebben, maar wij zullen hen laten zien, dat wij ook nog trekken, waarheen wij willen, al is het zelfs naar de Kaapkolonie!’ Met behoedzaamheid trok de legertros voorwaarts; rechts had men de hooge, bergachtige oevers van de Vaalrivier, en links werd het lager gedekt door de kommando's. Een sterke voorhoede ging voorop, en men trok stap voor stap, met de uiterste voorzichtigheid, op naar het dorp Bothaville. Het dorp bestond niet meer; het was door de Engelschen verwoest, omdat de bewoners voor hun benard volk in de bres waren gesprongen, maar de vrouwen en de kinderen hadden zich weten te behelpen. Zij hadden de door het vuur gebeukte zinken dakplaten uit de puinhoopen te voorschijn gesleept, ze tegen de zwartgeblaakte muren gezet, en hieronder woonden ze. Steyn en De Wet bezochten hen in den middag; de vrouwen voelden zich door dit bezoek zeer vereerd, en de beide voormannen dronken bij haar koffie. Anderhalf uur gaans van Bothaville werd het kamp opgeslagen, doch de Boeren werden hier lastig gevallen door den Engelschen overste Le Gallais. President Steyn had intusschen een uitstekend Bom-Maxim meegebracht van Machadodorp, en deze vuurmond werd op de Engelschen geprobeerd. Toen hadden dezen er genoeg van; zij kregen verscheidene gewonden en trokken terug. | |
[pagina 1135]
| |
Maar Le Gallais liep toch niet zoo hard, als de Boeren hadden vermoed; te Bothaville verzamelde hij zijn troepen; niets dan een afstand van anderhalf uur gaans en de Valschrivier scheidden hem van de Vrijstaatsche kommando's, en hij maakte zijn plannen gereed voor een overrompeling. Doch de Vrijstaters dachten aan geen overrompeling; de brandwachten werden uitgezet, en het geheele lager lag spoedig in diepe rust. De nacht ging vredig voorbij, en reeds schitterde de morgenster boven het sluimerende kamp, toen de korporaal van een der uitgezette wachten tot De Wet kwam met de melding, dat alles in orde was. Er stegen eenige rookwolkjes op aan den anderen kant der Valschrivier - dat was alles. Het was de Dinsdagmorgen van den 6den November 1900. Terwijl de korporaal van de wacht dit geruststellend rapport bracht, stonden de Engelschen op geen 400 meter afstands van het Boerenleger; zij hadden de wachten in hun zoeten slaap reeds verrast en gevangen genomen, en de korporaal was nog geen honderd pas van den generaal verwijderd, toen de Engelschen reeds op de randen, aan deze zijde der Valschrivier, verschenen, en de Lee-Metford-kogels de 800 Vrijstaters uit hun rust opschrikten. Het hart ging Le Gallais en zijn soldaten open, toen zij, op de randen verschijnend, op geen 300 meter afstands, in de vallei, het sluimerende Boerenkamp ontdekten. Daar waren ze dan, die vlugge, onbereikbare kommando's; daar waren ze dan, die ongrijpbare Bedouïnen van Zuid-Afrika! Daar waren ze: ruiters, wagens, kanonnen; alles lag op één hoop, bij eenige boerenwoningen, als een kudde schapen, en geen hond, die alarm sloeg!..... Ze waren weerloos; ze waren geleverd - eindelijk! Er ontstond in het Boerenlager een ontzettende paniek. ‘Stormt den vijand!’ schreeuwde De Wet; ‘stormt, kerels, stormt!’ maar geen kommando-woord, geen sjambok, zelfs geen Christiaan de Wet was in staat, om de paniek te bezweren. De burgers waren verpletterd door den schrik, door den angst; zij holden weg; zij lieten hun karren, hun zadels, hun proviand, zelfs hun ammunitie in den steek; het scheen, dat de 350.000 Khaki's van lord Roberts op dit ééne punt waren losgelaten, om het te verzwelgen door hun aantal, en toch waren het hoogstens 1200 man, toebehoorend aan generaal Charles Knox, die met de hoofdmacht nog ver af was. De paarden strompelden gekniehalsterd weg; en alles - alles werd in den steek gelaten. Zes kanonnen gingen verloren, waaronder het uitstekende Bom-Maxim van president Steyn, en de tweewielige Kaapsche kar van den president, die een krijgskas van ruim drie en een halve ton | |
[pagina 1136]
| |
gouds bevatte, zou eveneens zijn achtergebleven, als men niet de gewone voorzorg had genomen, om de bijbehoorende trekpaarden aan de kar vast te binden. De verwarring ging alle denkbeeld te boven, en Bothaville dreigde een Vrijstaatsch Waterloo te wordenGa naar voetnoot1), toen Gideon J. Scheepers met 8 manDe Kaapsche kar van President Steyn in gevaar.
links, en een kleine afdeeling van Theron's verkenners rechts naar voren sprongen, en den overmoedigen vijand met groote vastberadenheid weer- | |
[pagina 1137]
| |
stonden. Van Scheepers' manschappen werden er 5 gewond, maar zij wisten allen te ontsnappen, terwijl Scheepers' paard onder hem werd dood geschoten. Maar Scheepers wreekte zich door een Engelsch paard te veroveren, en met dit paard, dat later generaal Knox werd genoemd, wist hij te ontkomen. Doch nog andere helden mogen worden genoemd. Staatsprocureur Jacob de Villiers viel, in een dapperen strijd, gewond in de handen des vijands, en veldkornet Jan Viljoen van Heilbron vond hier den heldendood. Het eerste werk van den vijand was geweest, om het hoofdgebouw te bezetten, omdat dit het Boerenlager beheerschte. Ten westen van dit hoofdgebouw was een beestenstal, door hooge klipmuren omgeven; ten zuiden strekte de groote tuin zich uit, die door een steenen muur was omringd, terwijl zich ten oosten van het hoofdgebouw een wit huis bevond. Op deze drie punten hadden zich 70 Vrijstaters en 30 Kapenaren verschanst, en in schitterende trouw zich offerend voor de heilige zaak van het recht, hebben zij door hun heldhaftigen moed de hoofdmacht van De Wet gered. Overste Le Gallais, de aanvoerder, spoedde naar het hoofdgebouw. De zon was nu boven de kimmen verrezen, en verrast door den tegenstand, dien de kleine Boeren-afdeeling bood, gaf hij last, om aan generaal Knox onmiddellijke hulp te heliografeeren. De Engelsche staf, die zich in het hoofdgebouw bevond, was er niet meer veilig. Reeds was kapitein Colvile gewond en kapitein Engelbach gesneuveld, terwijl het vuur van de Boeren, die zich in het witte huis hadden genesteld, gevaarlijker werd. De kalk spatte van de muren; de deuren versplinterden, en door de gebroken ruiten floten de kogels. De Engelsche kanonnen werden nu op het witte huis gericht, maar de Boeren tartten het helsche vuur, en Le Gallais moest aan zijn eigen veiligheid denken. Op dit oogenblik werd aan kolonel Cross, in het belendende vertrek, door een doodelijk schot een stuk van keel en kinnebak weggeschoten, en de angstkreten van de soldaten, die den kolonel hadden opgenomen, lokten Le Gallais daarheen. Dat was zijn ongeluk; een Boerenscherpschutter kreeg hem in het gezicht, en met het volle schot in de borst stortte hij dood tegen den grond. Zijn dood was een harde klap voor het Engelsche leger; hij behoordde tot de dapperste en bekwaamste officieren, die dat leger telde, en lord Roberts deed het oprechtelijk leed. Doch terwijl de vijanden sterker werden, begon het Republikeinsche vuur langzaam te verzwakken, en uit den beestenstal, vanwaar drie scherpschutters de artilleristen bij de stukken hadden weggeblazen, werd niets meer gehoord. De drie wakkere scherpschutters werden gevonden, als boomen over elkander gevallen; zij waren door één granaat gedood, en bij de anderen, die zich in den tuin en het witte huis hadden verschanst, was te half elf in den voormiddag de laatste patroon verschoten. | |
[pagina 1138]
| |
Toen ging de witte vlag omhoog. Voor het witte huis vonden de Engelschen het lijk van den Zuid-Nederlander Dr. De Landsheer. Hij was gesneuveld, terwijl hij het huis verliet.Ga naar voetnoot1) Het verlies der Boeren bedroeg 40 man aan dooden en gewonden, behalve 100 krijgsgevangenen, terwijl de Engelschen 100 man aan dooden en gewonden zullen hebben verloren.
Wessels, Kommandant van Pres. Steyn's lijfwacht.
Doch de Engelschen waren meester gebleven van het slagveld, en al was de geheele toeleg niet gelukt, zij hadden den gevreesden De Wet toch een klap gegeven, zooals hij er nog nooit een had gehad, en zij konden tevreden zijn over het resultaat. | |
[pagina 1139]
| |
De krijgskas van den Vrijstaat was hen intusschen ontsnapt, en de kleine krijgskas van Theron's Verkenners-corpsGa naar voetnoot1) ontsnapte hen eveneens. Dat hadden zij aan Hickley uit Kaapland te danken. Deze jonge waaghals kon het maar niet verdragen, dat de Khaki's met dat geld goede sier zouden maken, en zonder een oogenblik te aarzelen, joeg hij te paard naar het overrompelde Boerenlager terug. Deze rit kostte hem twee paarden, die onder hem werden doodgeschoten, maar nu had hij ook de Kaapsche kar bereikt, waarin de krijgskas lag. Hij haalde bedaard den kostbaren geldzak te voorschijn, wierp hem over den rug, en kaperde een Engelsch paard, waarmede hij in triumf bij zijn volk terugkeerde. Jan Theron gaf hem een eere-belooning voor zijn heldhaftig gedrag, en de jonge Kapenaar was zeer in zijn nopjes. Maar De Wet was het niet. Hij zette zich neder op een klipsteen, en zag zijn uitgeschudde, verstrooide kommando's voorbijtrekken als schapen zonder herder. Hij had op zijn stouten tocht naar Kaapland zoo dringend behoefte aan een besliste overwinning, en in plaats van een overwinning te behalen, hadden de kommando's bij Bothaville hun moed en hun geheelen legertros in den steek moeten laten. Het had een overwinning kunnen zijn, zoo de Boerenwachten niet door schandelijk plichtsverzuim er het geheele leger aan hadden gewaagd, en terwijl de edelsten hun leven offerden, kwamen er die ellendelingen zonder één schampschot af.
Doch De Wet was er de man niet naar, om lang bij de pakken neer te zitten; de neergetrapte veer van zijn veerkracht rees weer omhoog, en hij hield zijn doel in 't oog, om naar Kaapland te gaan. Hij splitste zijn strijdmacht. De dappere generaal Froneman, die bij Bothaville licht in de borst was gekwetst, trok met de burgers van Vrede en Heilbron over de spoorlijn naar het noorden van den Vrijstaat, terwijl De Wet met een andere afdeeling van 200 manGa naar voetnoot2) afzonderlijk oostwaarts naar de spoorlijn ging. De burgers waren weer vol goeden moed; de schrik van Bothaville was al vergeten, en De Wet had gezorgd, dat zij niet met hongerige buiken behoefden voort te trekken. In de buurt van de spoorlijn werd halt gehouden; het kommando bleef er een vollen dag liggen, terwijl luitenant Enseling met 14 man vooruit trok, om de lijn te verkennen. Hij bezette een boerenhoeve vlak | |
[pagina 1140]
| |
bij de spoorlijn, en hield de bewoners in voorloopige gevangenschap, opdat zij geen verraad zouden kunnen plegen. Maar de huisvrouw op deze boerderij was bang voor Engeland, spande de kar in, en zou het naburig kamp der 300 man sterke Yeomanry met de nadering der Republikeinen hebben in kennis gesteld, indien luitenant Enseling haar niet onder het vuur van den vijand had teruggehaald. De Wet zette er nu de sokken in, en trok in den nacht van den 10den op den 11den November tusschen Doornrivier en Theronkoppen over de lijn. Natuurlijk moest de lijn worden vernield. De Wet zou geen gerust uur meer hebben gehad, zoo hij dit ooit, waar hij de kans kreeg, zou hebben verzuimd. Het eerst trachtte een kommando-smid met een sleutel de rails los te schroeven, maar dat werk schoot niet op, en dynamiet‘werden de rails over een lengte van veertig minuten gaans opgescheurd.’ (zie blz. 1140).
werkte beter. Zoo werd dan het dynamiet op klipsteenen onder de rails gelegd en met lonten voorzien. Het vuur kroop langs die lonten voort; de lonten leken in de duisternis vurige slangen, en met een sissend, fluitend geluid, dat prachtig weerklonk in den stillen nacht, werden de rails over een lengte van veertig minuten gaans opgescheurd. De naburige Yeomanry-soldaten konden dat natuurlijk niet aan hun kiezen uitstaan, en al misten zij den moed, om de Boeren op het lijf te vallen, zij beschoten hen toch met kanonvuur. Maar de Boeren maalden er | |
[pagina 1141]
| |
weinig om; elke granaat, die kwam neersuizen, begroetten zij met een krachtig hoerah, en zonder ongevallen werd de overtocht ten einde gebracht. Den volgenden morgen had president Steyn een mooie gelegenheid, om zijn jagershart op te halen. Hij reed met Jan Theron in een Kaapsche kar door het wijde veld, en ontdekte in de verte een hert. Hij was een uitmuntend schutter, die bij het prijsschieten meer dan eens de roos had geraakt, en ook dezen morgen deed hij een meesterschot. Het hert was onmiddellijk dood, en de Kaffers, die het gingen halen, bonden het onder de kar. Charles Knox deed ook zijn best, om een meesterschot te doen, maar hij kon De Wet niet vangen, en schoot een bok. De Wet trok nu de verspreide Boeren-afdeelingen tot zich, en zijn kommando zwol aan als een bijenzwerm. Den 13den November sloot Philip Botha zich met de burgers van Kroonstad en Harrismith bij hem aan, en ze waren weer ruim 1000 man sterk. Ook had De Wet weer geschut, namelijk een Kruppkanon, en zijn burgers vonden dat banjer mooi. Maar het kanon had slechts ammunitie voor 16 schoten, en daarom was zuinigheid de boodschap. In den namiddag van den 16den November rezen de vage omtrekken van Sprinkhaannek aan den gezichteinder op, en hier stootten de zuidwaarts trekkende Boeren op een schakel van de versterkte lijn Bloemfontein - Thabanchu - Ladybrand. De Wet moest natuurlijk zien, hier door te komen, en hij zond, om dit doel te bereiken, een burger, Frank van Reenen, met de parlementaire vlag naar het naastbijliggende Engelsche fort met den eisch, om zich over te geven, daar Oom Christiaan anders strengere maatregelen zou nemen. Maar Khaki was toch niet zoo dom, om daarop in te gaan, en Philip Botha liet toen het Krupp-kanon aanrukken. Hij waagde er zes schoten aan, en zeide toen: Stop! Het waren prachtige schoten geweest; zij hadden een opening gemaakt in die lange lijn van vuur en staal, en De Wet trok er met zijn kommando's midden in den nacht doorheen. Maar de vijand was toch niet ver; de Vrijstaters hadden hem op beide flanken, en op sommige punten moest nog hevig worden gevochten. De knal van het Lee-Metford-geweer was duidelijk te onderscheiden van het zware gedreun der Henri-Martini's, en de donder van het Engelsche geschut gaf den kommando's een indrukwekkend geleide op hun vermetelen tocht naar Kaapland. Den 18den November, een Zondag, was een stille dag; het leger lag rustig neder, op twee uren gaans ten zuiden van Dewetsdorp, en terwijl de Hollandsche psalmen oprezen in de blauwe luchten, leidde de getrouwe Ds. Kestell de godsdienstoefeningen. Philip Botha had dien dag echter geen rust; hij had een geheime | |
[pagina 1142]
| |
opdracht, om Dewetsdorp te verkennen, en hij deed dit, zooals hij gewoon was, op voortreffelijke wijze. De Boerenstrijdmacht was het dorp reeds voorbij getrokken; de burgers waren in de vaste veronderstelling, dat het rechtstreeks op Kaapland los ging, en het Engelsche garnizoen van Dewetsdorp was van dezelfde meening. Zij vonden het trouwens verstandig. ‘Hij doet wijs,’ zeiden de Khaki's; ‘had hij een aanval gewaagd, dan was het zijn láátste geweest!’ Doch De Wet dacht er anders over, en in den avond van den 20sten November gaf hij aan de burgers bevel, om op te zadelen en noordwaarts te trekken! ‘Dus niet naar Kaapland!’ meende de een, terwijl hij het gehavende zadel vaster gespte om den buik van zijn paard; ‘dus naar Dewetsdorp!’ meende een ander, terwijl hij den bruine het gebit tusschen de lange tanden duwde. 't Was geen wonder, dat De Wet banden voelde aan Dewetsdorp; het dorp was naar zijn vader genoemd, en vlak bij het dorp was de generaal geboren en opgegroeid. De Boeren hadden er zin in; er heerschte een stemming, die een sterke hoop gaf op een goeden uitslag, en met onstuimigheid trokken zij voorwaarts. De Engelschen telden 500 dappere soldaten, die zich voortreffelijk hadden verschanst, terwijl de Boeren 900 man telden. Doch van deze strijdmacht moest een aanzienlijk deel worden afgezonderd, dat midden in het veld, zes uren gaans in de richting van Bloemfontein, als observatiepost werd opgesteld, om mogelijke Engelsche ontzettroepen in het oog te houden, terwijl bovendien in alle richtingen door flinke patrouilles moest worden verkend, en het lagertje van president Steyn op de plaats Prospect eveneens een lijfwacht noodig had. Zoo bleven er dan slechts 450 man over voor de bestorming van Dewetsdorp, terwijl zij tegenover de vijf goed opgestelde kanonnen des vijands slechts één Kruppkanon met tien schoten konden stellen. Maar een heerlijke geest bezielde de kommando's, en de bestorming van Dewetsdorp vormt een der schoonste bladzijden uit den Afrikaanschen oorlog. Met opmerkelijk beleid werden door de verschillende kommandanten de orders gegeven, en met een verrassende stiptheid werden zij uitgevoerd. Er bestond een levendig, innig rapport tusschen aanvoerders en burgers; alle raderen grepen in elkaar met de nauwkeurigheid van een kunstige machine, en schans op schans moest zwichten voor de Afrikaansche onverschrokkenheid. De gevaren werden niet geacht; er was een opvlammende jaloerschheid, wie de eerste zou zijn in de vijandelijke stelling, en hier stonden de Afrikaanders werkelijk schouder aan schouder. | |
[pagina 1143]
| |
Maar het was ook Dewetsdorp - het dorp van De Wet! Bij het schemeren van den Woensdagmorgen van den 21sten November verscheen Philip Botha plotseling voor den Tafelkop ten zuidoosten van het dorp. Hij verraste de Engelsche schildwachten, zooals Le Gallais de Boerenschildwachten bij Bothaville had verrast, en de Tafelkop was voor de Khaki's onherroepelijk verloren. Kommandant De Vos verscheen tenKaart, waarop met stippellijnen De Wet's voorgenomen eersten tocht naar de Kaapkolonie is aangegeven,
noorden van het dorp, nestelde zich in een stouten aanloop op slechts 1600 Meter van het dorp, terwijl kommandant Lategan aan den westkant een sterke positie bezette. Den tweeden dag van het beleg was veldkornet Wessel Wessels van Harrismith tot op honderd pas van een vijandelijke verschansing genaderd. Toen begon die dappere borst ongeduldig te worden. Hij gaf aan zijn | |
[pagina 1144]
| |
burgers bevel, om een krachtig vuur op de schietgaten der verschansing te onderhouden, en middelerwijl legde hij, terwijl de kogels van zijn eigen volk hem over het hoofd floten, op handen en voeten de laatste honderd pas af. Plotseling - Christiaan de Wet zag het in de verte, - sprong hij als een panter tegen de verschansing op, en schreeuwde: ‘Handen omhoog!’ De Engelschen waren tegen zoo'n moed niet bestand, en zij gaven zich over in een welbevestigde stelling aan - éénen man!Ga naar voetnoot1) De burgers van Wessel Wessels trokken nu zegevierend de verschansing binnen, maar er brak een kritiek oogenblik aan, toen de granaten van twee Engelsche kanonnen op hen werden gericht. De oogen van den Vrijstaatschen adelaar echter waakten; De Wet zond onmiddellijk versterking, en Wessel Wessels, die nu in zijn volle kracht kwam, bestormde met 25 dappere kerels een nieuwe, gevaarlijke schans. Hij nam ze, terwijl de dag reeds daalde, en generaal Philip Botha, die met zijn jonge zonen Louis en Charlie dwars door den kogelregen heen naar hen toejaagde, wenschte zijn moedigen veldkornet geluk met den voorspoed van dezen dag. Terwijl de Boeren in den avond naar de belegerde sterkten staarden, zagen zij de duisternis plotseling verlicht door vuurvlammen, die den nachtelijken hemel kleurden met een rossigen gloed. ‘Zij steken hun commissariaat, hun magazijnen in den brand,’ meenden de burgers; ‘zij willen zich overgeven!’ In elk geval gaf het verloop van het beleg tot nog toe alle redenen tot tevredenheid, en terwijl de Boeren met hun belegeringen gemeenlijk slechts een negatief resultaat hadden bereikt, had De Wet er dezen keer al zijn zinnen op gezet, om de ramp van Bothaville, die hem nog zwaar in de sterke knoken zat, schitterend uit te wisschen. Maar het bleef toch een hachelijke onderneming, want men kon er zich van overtuigd houden, dat het Engelsche opperbestuur reeds had gehoord van den nood, waarin het garnizoen van Dewetsdorp verkeerde, en men kon de Khaki's spoedig als sprinkhanen in menigte verwachten. Daarom zorgde De Wet dan ook, dat het beleg met forsche kracht werd voortgezet, en kommandant De Vos ontving de opdracht, om in den volgenden nacht een zware verschansing, waarvan hij door een open, kale ruimte van 200 meter werd gescheiden, te nemen. Het gebeurde. Midden in den nacht sloop kommandant De Vos met zijn burgers naar de vijandelijke schans, en bij de zandzakken gekomen, sprongen zij er als katten tegen op. Wel floot hun een hageljacht van kogels tegen, maar er was geen keeren aan gemaakt. Met een luid gejuich | |
[pagina 1145]
| |
sprongen de Boeren de verschansing binnen, en de Engelschen gaven zich over. Veldkornet Wessel Wessels had metéén nog een mooien ruk vooruit gedaan, en bereikte het dorp, terwijl de Engelschen naar de schansen ten westen van het dorp werden teruggedreven. De Wet was in dienzelfden nacht naar het Presidentslager te Prospect gereden, om met Steyn eenige noodzakelijke regelingen af te spreken, en het was reeds dag, toen de vechtende burgers hem zagen terugkomen. Hij bereed een witten schimmel, en was slechts met een revolver gewapend, terwijl hij in galop door de rondzwermende kogels bij zijn manschappen aankwam. Het was thans de gedenkwaardige Vrijdag van den 23sten November (1900), en De Wet begreep, dat het lot van Dewetsdorp op dezen dag zijn beslag moest krijgen. Het werd een gloeiend heete dag; er was geen zuchtje wind, en zoowel de belegeraars als de belegerden leden zwaar van den dorst. Doch de Engelschen hadden geen lust om zich over te geven; zij verdedigden zich met mannenmoed, en staarden met jagend verlangen naar de vier hoeken van den horizon. Doch nergens was een stofwolk te ontdekken, die de nadering van ontzet-troepen aankondigde, en slechts de sterke hoop, dat de hulp tòch nabij was, hield hen staande. De Engelschen hielden nog drie forten bezet, en de storm-kornet Wessel Wessels kreeg in den namiddag bevel, het sterkste dezer forten te nemen. Zonder aarzelen ging de held, al zou de onderneming waarschijnlijk bloed genoeg kosten, aan het werk, en terwijl de zon naar de westerkimmen neigde, sprong hij met zijn burgers in een sloot, door welke hij het fort wilde benaderen. Doch op dit oogenblik ging de witte vlag omhoog, en ruim 400 Engelschen gaven zich aan de Boeren over. De buit was niet gering; er was van alles: paarden, muilen, wagens, honderden geweren, veel geweerammunitie en drie onbeschadigde kanonnen met een flinken hoop granaten. De Engelschen hadden 20 dooden en 85 gewonden verloren; het verlies der Boeren bedroeg 7 dooden en 14 gewonden.
Lord Kitchener had de laatste dagen overvloedige reden gehad, om zich aan De Wet te ergeren. Nu eens was hij gerapporteerd in de buurt van Lindley, dan weer ten westen van Kroonstad, terwijl troepen naar de driften van de Oranjerivier waren gezonden, om een mogelijken inval in Kaapland te beletten. Intusschen was Bruce Hamilton in vollen galop naar Lindley gejaagd, maar de vogel was gevlogen, en hij vond slechts eenige kleine Boerenklompen, die zich nijdig aan zijn flanken hingen. Hij wist er slecht raad mee, en om zich te wreken, plunderde en verbrandde hij alle boerenhoeven, die hij kon bereiken. | |
[pagina 1146]
| |
Generaal Charles Knox echter was dicht in de buurt, en nauwelijks hadden de Engelschen van Dewetsdorp de witte vlag geheschen, of in de schemering van den avond rezen de stofwolken op aan den horizon, die de komst van generaal Charles Knox met 2000 man aankondigden. Doch De Wet had geen tijd, om met Knox te praten. Hij wendde zijn aangezicht naar het zuiden, naar Kaapland, en sjouwde de 400 krijgsgevangenen mede. |
|