De oorlog in Zuid-Afrika. De strijd tusschen Engeland en de verbonden Boeren-republieken Transvaal en Oranje-Vrijstaat in zijn verloop geschetst. Deel 3
(1903)–Louwrens Penning– Auteursrecht onbekend
[pagina 1102]
| |
Van Machadodorp naar Komati-Poort.
| |
[pagina 1103]
| |
den 6den September zonder tegenstand Carolina.Ga naar voetnoot1) Den 10den September passeerde French opnieuw de Komati-rivier bij Hlomohlomo, en Tobias Smuts moest, om niet omgetrokken te worden, na een dappere verdediging zijn posities te Rooihoogte opgeven. Reeds den volgenden dag, den 11den September, bereikte French Derkekop, waar het hoogland tusschen de Komati-vallei en de Kaapsche vallei begon, en van dit punt zagen de soldaten neer op de goudstad Barberton, die zich op veertien mijlen afstands bevond. Maar de streek was moeilijk, de wegen waren slecht, en eerst den 13den September werd Barberton bereikt. Groot was de buit, die den Engelschen hier zonder slag of stoot in handen viel! Immers, te Barberton was een groote voorraad provisie opgelegd voor de vrouwen en kinderenGa naar voetnoot2), die, van hun erven verjaagd, hierheen waren gezonden, terwijl op de aangrenzende heuvelen en valleien groote kudden hoornvee en schapen zwierven. De Engelschen roofden alles. Ook vielen hun 43 nog bruikbare locomotieven en een groote hoeveelheid rollend materieel in handen, terwijl 23 krijgsgevangen Engelsche officieren en de Boerengeneraal Hendrik Schoeman werden bevrijd. Het was dezelfde Hendrik Schoeman - treuriger nagedachtenis! - die bij Colesberg de Boeren-kommando's had aangevoerd, in warme, aandoenlijke taal had gesproken van het bloed, dat voor de zaak van vrijheid en recht zou worden geplengd, maar door zijn lafhartige houding veel had bijgedragen tot den tragen voortgang van den inval. Hij werd, toen de tegenspoed kwam, de zaak der vrijheid ontrouw, liep tot de Engelschen over en werd hun zaakwaarnemer bij de Boeren. Maar de Boeren waren daarmee niet gediend; zij beschuldigden hem van hoogverraad, en hij werd te Barberton in den tronkGa naar voetnoot3) gestopt, waaruit hij eerst door zijn Engelsche vrienden werd verlost. Daarmee was zijn loopbaan echter nog niet besloten. Hij richtte - als vredesgezant van Engeland - zijn schreden opnieuw naar de Boerenkommando's, om hen tot afval en ontrouw te bewegen, maar zij waren ook nù nog niet rijp voor zijn voorstellen, en Schoeman werd te Pietersburg in den tronk geworpen. Hij werd echter nogmaals door de Engelsche vrienden, toen zij Pietersburg bemachtigden, bevrijd, vestigde zich in Pretoria, en zou ten dèrden male als Engelsch zaakwaarnemer de vechtende Boerenkommando's tot landverraad bewegen, toen God tusschenbeide kwam. Hij moest sterven; en hij moest sterven door een Engelsche lyddietbom! Hij bewaarde zoo'n lyddietbom in zijn woning, en liet ze aan een zijner | |
[pagina 1104]
| |
kennissen zien, toen door de eene of andere onvoorzichtigheid de bom ontplofte, die hem vanéén scheurde. Hij was onmiddellijk dood. Zoo stierf hij - niet door een Republikeinschen Mauserkogel, maar door een Engelsche lyddietbom. Onder de weinige gevangenen, die den Engelschen te Barberton in handen vielen, bevond zich de gewezen voorzitter van den Vrijstaatschen Volksraad, C.W.H. van der Post; en de manier, waarop deze kordate oud-Hollander door de Engelschen werd vastgehouden, doet levendig denken aan de gevangenneming van den kommandant-predikant Roux bij Fouriesburg.Ga naar voetnoot1) Een Transvaalsche
C.W.H. van der Post.
correspondent der Nieuwe Rotterdamsche Courant deelde het volgende omtrent die gevangenneming mede: ‘Deze oud-Hollander heeft als een der Vrijstaatsche kommandanten den vijand veel last berokkend; hij heeft een flink en eervol aandeel in den oorlog genomen. De Engelsche bladen verzuimen evenwel mede te deelen, hoe hij in hunne handen viel. De heer Van der Post was regeeringscommissaris voor Transvaal te Barberton. Toen de Engelsche troepen naderden, was het Boerenleger reeds weg; doch men geloofde in Barberton nòg niet aan hun komst, omdat Piet Viljoen juist eene schoone rede had gehouden, verzekerende, dat de Engelschen waren teruggeslagen. Onverwachts werd een Engelsche kolonel binnengebracht door twee man van de geheime politie, die Van der Post ten dienste stond, en deze vroeg overgave van Barberton. Generaal French zou binnen twee uur daar zijn, en zou zoo noodig de stad bombardeeren. Van der Post wees op het groote aantal vrouwen en kinderen, die in de stad waren gehuisvest, o.a. de meeste huisgezinnen, die uit Pretoria gezet zijn. De uitslag was, dat Van der Post medeging, om generaal French te spreken, waarbij beide partijen elkander veiligen doortocht beloofden. De ontvangst van generaal French begon met vloeken, wat Van der Post aanleiding gaf om hem minzaam toe te voegen: ‘Be d.......d yourself.’ Zonder omslag werd hij gevangen genomen. | |
[pagina 1105]
| |
Te Barberton werd de verhouding wat beter, en o.a. heeft Van der Post door zijn invloed kunnen beletten, dat de vrouwen en kinderen naar Komati-poort werden gezonden, wat een misdaad zou zijn met het oog op het ongezonde klimaat aldaar. Nu is Van der Post hier in Pretoria, protesteert steeds tegen zijn gevangenschap, door verraad verkregen; en tot nu toe verschuilt iedereen zich achter de beslissing van lord Roberts, welke echter op zich wachten laat.’ Den 17den September bereikte generaal French Avoca, een station aan de spoorlijn Barberton - Kaapmuiden, en maakte hier 50 locomotieven en vele spoorwagens buit. Onder een hevig onweer, waarbij een sergeant, een artillerist en twee paarden door den bliksem werden gedood, trok hij dan voort in de richting van Komati-poort, om daar spoedig voeling te krijgen met generaal Pole-Carew. De Boeren begrepen, dat Pole-Carew, die te Waterval-Onder zijn strijdmacht had samengetrokken, nu zou oprukken. Zij hadden hem goed in 't oog gehouden. Overdag hadden ze de Engelsche voorposten gezien op hooge bergpieken, en des avonds de Engelsche kampvuren in de lage vallei, en in den nacht de kleine seinlichten, die in de duisternis schitterden als verschietende sterren. Zij, de Afrikaansche scherpschutters, hadden wel opgepast, dat zij niet te dicht bij de Engelsche verschansingen waren gekomen; maar jacht maken op een Engelsche patrouille - dat was toch een snaaksch ding! De belangrijkste schermutseling had den 3den September plaats bij Waterval - Onder,
Station te Avoca.
links van Dwaalheuvel. De Engelsche patrouille raakte in de knel, en verschanste zich in een woning, waarin zich vrouwen en kinderen bevonden. Zij verloor 5 man aan gesneuvelden, en 7 man aan krijgsgevangenen. De Boeren verloren slechts één doode. Generaal Ben Viljoen, die positie had hij | |
[pagina 1106]
| |
Nooitgedacht, was in deze dagen zoo gelukkig, een Engelsche ambulance te vermeesteren. De zaak droeg zich toe als volgt: Ben Viljoen had het wenschelijk geacht, de Engelsche zieken en gewonden, die zich bij de Boeren bevonden, terug te zenden naar den vijand, en zond daarom een parlementair onder de witte vlag met een desbetreffend voorstel naar den Engelschen generaal. De Engelschen wilden den Boeren-parlementair echter niet te woord staan, en hij keerde onverrichter zake terug. Nu zond Ben Viljoen een tweeden parlementair met de witte vlag, maar het werd er niet beter op, want de Engelschen begonnen den rapportganger als een uitstekende schietschijf te beschouwen, en waren ook zoo gelukkig, zijn paard onder hem dood te schieten. Maar Ben Viljoen was door deze manier van handelen toch niet gesticht, en toen een Engelsche ambulance voor de Engelsche zieken en gewonden aankwam, hield hij ze vastGa naar voetnoot1). De Engelschen waren obstinaat, maar Ben Viljoen zeide bedaard: ‘Stil maar, kereltjes; jullie menschen hebt een best paard van mij doodgeschoten, en jullie generaals hebben twaalf ambulances gevangen genomen.’ Hij zond de zieken en de gewonden met de ambulance naar Portugeesch gebied, maar de wagens met de bespanningen behield hij voorloopig, wat den oorlogscorrespondent der ‘Daily Mail’ zóo ergerde, dat hij later naar Engeland seinde: ‘De 84 door de Boeren gestolen muildieren bewezen hun uitnemende diensten bij het vervoer hunner zware kanonnen.’ Hadden de Engelschen het recht, om zoo'n drukte te maken over de daad van Ben Viljoen? Was de korte gevangenneming van een Engelsche ambulance niet een buitengewoon zachte repressaille-maatregel tegenover de schendingen der Geneefsche Conventie, waaraan de Engelschen zich zonder de minste gewetenswroeging en aanhoudend schuldig maakten? Wegens de ongehoorde wijze, waarop de Tweede Hollandsche ambulance werd behandeld, verdient deze een bijzondere vermelding. Den 25sten November 1899 had deze ambulance, met Dr. J.D. Koster als hoofd, het Vaderland verlaten, om onder de schaduw van de Nederlandsche vlag hulp en bijstand te brengen aan het benarde broedervolk, en onder gewuif en gejuich werd haar door honderden landgenooten een laatst vaarwel toegeroepen. | |
[pagina 1107]
| |
De ambulance was ingescheept op het Duitsche stoomschip Herzog, en het personeel was bezield door een uitstekenden geest. Maar de Afrikaansche grond was nog niet betreden, toen de Engelsche inmenging reeds op een ruwe wijze merkbaar werd, want een Engelsche oorlogsbodem klampte zich aan het stoomschip vast, en in plaats van te Lourenço-Marques, de haven van bestemming, te landen, werd het schip die haven voorbij gesleept, en kwam in de Engelsche zeehaven Durban terecht. Met grooten en prijzenswaardigen ijver zochten de Engelsche autoriteiten in het in beslaggenomen stoomschip naar oorlogscontrabande,(De overige zijn Engelsche oorlogsbodems.)
De Haven van Lourenço-Marques. (De onderste helft moet aan den rechterkant van het bovenste plaatje worden aangepast.) | |
[pagina 1108]
| |
en de Daily Mail
Harrismith.
wist reeds mede te deelen, dat er drie kanonnen waren ontdekt in het ruim. Maar dat was natuurlijk een Jingo-leugen, want de reederij van de Duitsche Oost-Afrikaansche lijn was niet zoo dwaas, om zich met zulk gesmokkel op te houden, en het slot van de rekening was, dat de Engelsche speurders met lange gezichten het schip verlietenGa naar voetnoot1). | |
[pagina 1109]
| |
Intusschen lag het Nederlandsche pantserdekschip ‘Friesland’ in die dagen te Lourenço-Marques, en reeds had de Nederlandsche regeering besloten, om dezen oorlogsbodem met het overbrengen der ambulance te belasten, toen de Herzog werd vrijgelaten. Het beslag had acht dagen geduurd. Te Lourenço-Marques gekomen, kon de ambulance met de uitnemende hulp van consul Pott na eenig gesukkel haar reis voortzetten, en haar intocht in Pretoria op 13 Januari 1900 was een zegetocht. Van hier ging de reis over Natal naar den Oranje-Vrijstaat, maar de tocht ging langzaam; veertien ossenwagens waren niet toereikend, om het ambulance-materieel te vervoeren, en de gezwollen rivieren belemmerden de reis buitengewoon. Maar de Hollandsche taaiheid zegevierde over alle hindernissen, en Dr. Koster vestigde te Harrismith zijn hoofdkwartier. Het Vrijstaatsche dorp beviel hem. Het was een lief gelegen, ruim dorp, door de bergen als torens omringd. Bijna alle winkels waren gesloten, en hun Engelsche eigenaren waren gevlucht. Het was er dan ook zeer stil. Dr. Koster en zijn personeel begonnen nu met moed en lust hun zware taak, terwijl zij van de Afrikaanders, die van de Nederlandsche ambulances reeds een uitstekenden indruk hadden gekregen, alle medewerking ondervonden. Toen Ladysmith werd ontzet, was Dr. Koster niet in staat, om met zijn zieken en gewonden, zijn personeel en ambulance-trein de vluchtende Boeren bij te houden, en hij viel in de handen der Engelschen. Zij hielden hem en zijn ambulance drie weken wederrechtelijk vast, waarna hij zich weer bij de Boerenkommando's aansloot, en eerst van hen gescheiden werd, toen Pretoria in Engelsche handen overging. Dr. Koster wachtte hier de aankomst af van eenige collega's, terwijl het personeel van de vermoeienissen uitrustte. Op 22 Juni kwam de ambulance van Dr. Pino en Dr. Van Houtum uit Christiania aan, en reeds den volgenden morgen richtte Dr. Koster aan lord Roberts het verzoek, met die ambulance de reis naar Middelburg te mogen maken. Eerst een week later kwam na een vernieuwd dringend verzoek het antwoord, dat de tocht was toegestaan, doch dat hij moest geschieden via Johannesburg en Heidelberg. Er was nu druk werk aan den winkel. Wissels en banknoten moesten worden ingewisseld bij de Nationale Bank, wat zeer tijdroovend was, terwijl het groote moeite kostte, om voor de vier paarden en de dertig-muilen geschikte drijvers op te scharrelen. In Pretoria waren er bovendien velen, die naar een Boerenkommando verlangden, en zij bestormden Dr. Koster met het verzoek, hen als verplegers mede te nemen. | |
[pagina 1110]
| |
Hospitaal van de tweede Nederlandsche Ambulance te Christiania.
Maar de dokter ging er niet op in, daar hij de bedoeling doorzag, en de onzijdigheid der ambulance niet in gevaar wilde brengen. Hij had er echter geen bezwaar in, om eenige particuliere brieven mede te nemenGa naar voetnoot1), en in den namiddag van Donderdag 5 Juli vertrok de ambulance welgemoed van Pretoria. Halverwege Irene gekomen, ontstond er echter oponthoud, want een Engelsch ambtenaar hield de ambulance aan, en vraagde van de leden der ambulance de brieven op, die zij bij zich hadden. Aan dien eisch werd natuurlijk voldaanGa naar voetnoot2) en de ambulance kon nu ongehinderd passeeren. | |
[pagina 1111]
| |
Doch aan het station Irene kwam er een nieuwe spaak in het wiel, en dezen keer kreeg de aanhouding een dreigend aanzien. De ambulance werd omringd door een afdeeling soldaten; de muilen werden afgespannen, en majoor Walter vraagde aan Dr. Koster, of er ook brieven in de bagage waren. De dokter bevestigde het, en hij gaf alle brieven over, behalve de brieven, van den consul ontvangen. De majoor was daarmee niet tevreden, en doorzocht de geheele ambulance. Toen eerst was hij tevreden gesteld, en overhandigde aan Dr. Koster de volgende onderteekende verklaring: ‘De ambulance onder leiding van Dr. Koster is te Irene doorzocht, en in orde doorgelaten.’ Dat dreigend onweer was dus afgezakt; de muilen werden voorgespannen, en in den morgen van den 6den Juli werd de tocht met nieuwen moed hervat. Doch de ambulance kwam niet verder dan Kaalfontein; toen werd de tocht onverbiddelijk gestopt, en de ambulance ontving het bevel, naar Pretoria terug te keeren. Te Pretoria werden de leden der ambulance oogenblikkelijk voor den provoost-maarschalk Poore gebracht. Hij was de type van den ruwen, ongemanierden hopman uit de middeneeuwen. Hij ontving Dr. Koster met de grootste minachting, en snauwde den dokter toe, dat deze zich had schuldig gemaakt aan feiten, waarvoor hij op de plek den kogel had verdiend. De Hollandsche dokter antwoordde den groven kerel met een kalmen glimlach: ‘Ik ben een officier, en laat mij niet bang maken; zeg ons, wat onze misdaad is, en wat er met ons gebeuren zal.’ De Nederlanders wisten heel spoedig, wat er met hen gebeuren zou. De vrouwelijke leden der ambulance zouden naar Europa, en de mannelijke leden naar het kamp der krijgsgevangenen vertrekken. Zij waren krijgsgevangenen. ‘Zij hadden brieven achtergehouden,’ luidde de Engelsche beschuldiging, maar dat was niet waar - zij hadden niets achtergehouden. Het kan een onvoorzichtigheid worden genoemd, dat Dr. Koster en andere leden zijner ambulance zich met het overbrengen van eenige brieven hadden belast, maar het geschiedde te goeder trouw, uit welwillendheid tegenover de afzenders, en tegen den geest der Geneefsche conventie was niet gezondigd. Bovendien had Dr. Koster deze brieven aan de Engelsche autoriteiten ter hand gesteld. Bij de eerste aanhouding was hem gevraagd naar brieven, die hij bij zich had en hij gaf ze; bij de tweede aanhouding werd hem bovendien gevraagd naar de brieven in de bagage, en hij gaf ze ook. Hij hield niets achterGa naar voetnoot1), wat hij niet achterhouden mocht, omdat het lot der geheele ambulance op het spel stond. | |
[pagina 1112]
| |
En toch was het lot der ambulance reeds bezegeld! Het Engelsche gezag vond de gelegenheid mooi, om een Nederlandsche ambulance, onder een voorwendsel, met een schijngrond van het oorlogsveld te dringen, en zij gebruikte die gelegenheid. De mannelijke leden der ambulanceGa naar voetnoot1) werden tot Elandsfontein in een personenwaggon, maar omdat de personenwaggon voor deze menschen te goed was, van af Elandsfontein in een open goederenwaggon naar Kaapstad getransporteerd. De tocht duurde vier dagen en drie nachten, en de reizigers leden veel door de winterkoude. Zij waren krijgsgevangenen, en werden naar Ceylon getransporteerd, waar zij, in spijt van alle protesten, werden vastgehouden totdat de vrede was geteekend. Doch wat maalden de Engelschen ook om protesten! Den 29sten Mei 1900 werd de Driekleur van een Nederlandschen ambulance-trein door een Engelschen officier afgerukt. Dr. Hollander beklaagde zich over deze handelwijze aan generaal Kitchener, die er bij tegenwoordig was, doch de generaal antwoordde, dat hij zelf de order tot het nederhalen der Nederlandsche vlag had gegeven, omdat hij geen andere dan de Britsche in dit land duldde. En op de opmerking van Dr. Hollander: ‘Volgens de conventie van Genève is deze ambulance-trein tot het voeren der Nederlandsche vlag gerechtigd en ook verplicht,’ was Kitcheners antwoord: ‘Dat raakt mij niet!’ Dat was de philosophie van generaal Kitchener en het kort begrip van het brutaal geweld! Er kwamen intusschen geruchten, dat de Engelschen in aantocht waren, en het werd onrustig in Nelspruit. ‘Te Nelspruit,’ schreef de correspondent der Zwolsche Courant, ‘vonden wij een aantal vrouwen en kinderen. Overal stonden groote ossenwagens; hier en daar een tent of een leege goederenwagen, die allen dienst deden als woningen. Een der dokters van de Nederlandsche ambulance kon hier nog twee jonge Transvalertjes in de wereld helpen. Zondag hield Ds. Coetzee, een oude Voortrekker, een hagepreek, die behalve door Kruger, Steyn, enz., door een groot publiek werd bijgewoond. Een typisch oorlogs-tafereeltje. De preek liep natuurlijk over den oorlog; o.a. bevatte zij deze treffende woorden: “O Heere, onze God! wij doen een laatst beroep op U, om ons te helpen uit onze benardheid; gedenk, dat Uw Naam er mee gemoeid is!” Te Barberton nam ik mijn kans waar om mijn schoenen te laten repareeren (zelf ging ik zoolang op straat zitten). Schoenen zijn thans een groote luxe; president Steyn liep half op zijn sokken, en kreeg onlangs, tot zijn groote voldoening, een paar schoenen cadeau.’ | |
[pagina 1113]
| |
De geruchten, dat de Engelschen snel naderden, vermeerderden zich, en Nelspruit was vol rumoer en onrust. In den morgen van den 10den September kwam de tijding, dat de vijand was doorgebroken ten Zuiden van Alkmaar, negen uur gaans ten Westen van Nelspruit, en in den schielijk belegden krijgsraad werd besloten, het dorp binnen vierentwintig uur geheel te ontruimen. Het was nu duidelijk, dat Roberts niet zou rusten voordat hij de vlag van Engeland aan het uiterste punt der Oosterlijn zou hebben geplant, en de zwakke Boeren-strijdmachten zouden voortaan zonder een vaste basis van de hand in den tand moeten leven, en rondzwerven voor het Engelsche geweld als veldhoenderen op de bergen. Tegen dit zware kommando-leven in het open veld zou de grijze Staatspresident der Zuid-AfrikaanscheLandschap in de buurt van Alkmaar.
Republiek, over wiens hoofd reeds bijna vijf en zeventig jaren, rijk aan vermoeienissen en ontberingen, waren heengegaan, echter niet meer bestand zijn. Hij zou aan jongere krachten de bezieling der strijdende kommando's moeten overlaten; die kommando's zouden geruster vechten, zoo zij hun ouden President in veiligheid wisten; en zoo werd er dan met | |
[pagina 1114]
| |
gemeen overleg besloten, dat President Kruger een wijkplaats zou zoeken in Nederland, dat als een ander Pella de poorten wijd had opengezet voor de kinderen van Afrika. In den avond van den 11den September nam de Staatspresident, vergezeld door den auditeur-generaal Marais, den onder-staatssecretaris voor buitenlandsche zaken GroblerGa naar voetnoot1) en anderen van zijn trouwe kommandanten afscheid. Het was een roerend, aangrijpend afscheid, al werden er weinig woorden gesproken. Louis Botha, die nog ongesteld was, was er bij tegenwoordig, en Staatspresident Steyn, en zoovele andere wakkere voormannen, die in deze ure van het droeve afscheid den ouden Staatspresident voor den laatsten keer de hand wilden drukken. Het was een aandoenlijk, treffend afscheid, en de oogen der Afrikaansche helden verduisterden zich. Maar omloeid door het Engelsch geweld, en staande op het stampende, zinkende schip van Staat, legden zij nog eenmaal als hun vaste voornemen de gelofte af, met des Heeren hulp geen vrede te sluiten dan die de onafhankelijkheid der Boerenrepublieken en volle amnestie voor de Kaapsche opstandelingen waarborgde. Zóó namen zij afscheid, en zóó vertrok Paul Kruger. En de avond schemerde, en de avond werd nacht. En over het worstelende Boerenvolk breidde zich uit de duisternis van den nacht....
‘Hij is er vandoor gegaan; hij is er met vierentwintig millioen gulden als een gemeene straatroover vandoor gegaan!’ zoo lasterde de Engelsche Jingo-pers. Maar lord Roberts sprak zoo niet. Hij was voorzichtiger, geniepiger; hij liet die vierentwintig millioen wijselijk rusten, maar hij loog even hard, en zijn proclamatie van den 13den September luidde als volgt: ‘De gewezen President Kruger is met Reitz en de archieven van de Zuid-Afrikaansche Republiek over de Portugeesche grens gegaan en te Lorenço-Marques aangekomen, met het voornemen, binnenkort onder zeil te gaan naar Europa. De heer Kruger heeft officiëel afstand gedaan van zijn ambt van President van de Zuid-Afrikaansche Republiek, en zoodoende zijn officiëele betrekking met Transvaal verbroken. De daad van den heer Kruger toont, hoe wanhopig hij den oorlog acht, die nu bijna een jaar is gevoerd, en zijn afval van de zaak van de Boeren moest zijn medeburgers duidelijk maken, dat het nutteloos is, den strijd nog langer voort te zetten. Het is vermoedelijk aan de inwoners van Transvaal en de Oranje-Rivier-Kolonie onbekend, dat bijna 15,000 van hun medeonderdanen thans krijgsgevangenen zijn, en dat er geen enkele | |
[pagina 1115]
| |
losgelaten zal worden, voordat degenen, die nu onder de wapenen zijn, zich onvoorwaardelijk overgeven. De burgers moeten nu langzamerhand bekend zijn met de omstandigheid, dat geen van de groote mogendheden te hunnen behoeve tusschenbeide zal komen, en verder, dat het Britsche rijk voornemens is, het werk te voltooien, dat reeds zooveel kostbare levens heeft gekost, en een eind te maken aan den oorlog, dien de gewezen regeeringen van Transvaal en Oranje-Vrijstaat het hebben verklaard, een oorlog, die maar op één manier kan eindigen. Indien er bij de burgers nog eenige twijfel overblijft ten aanzien van de voornemens van Haar Britsche Majesteit, dan moest die verdreven worden door de voortdurende geleidelijke bezetting van het land door Harer Majesteits troepen en door de uitvaardiging van de proclamaties, die ik op 24 Mei en 1 September 1900 heb geteekend, waarbij de Oranje-Vrijstaat en de Zuid-Afrikaansche Republiek in naam van Hare Majesteit werden ingelijfd. Ik maak van de gelegenheid gebruik, om er de aandacht op te vestigen, dat behalve op het kleine gebied, dat het leger van de Boeren onder persoonlijk bevel van Kommandant-generaal Botha bezet, de oorlog aan 't ontaarden is en ontaard is in bewegingen, die worden uitgevoerd op ongeregelde en onverantwoordelijke wijze, en zeer vaak door onbeteekenende troepjes. Ik zou te kort schieten in mijn plicht jegens Harer Majesteits regeering en Harer Majesteits leger in Zuid-Afrika, indien ik verzuimde alle mogelijke middelen aan te wenden, om aan zulk ongeregeld oorlogvoeren een eind te maken. De middelen, die ik genoodzaakt ben aan te wenden, zijn degenen, welke de oorlogsgebruiken in zulke gevallen toepasselijk verklaren; zij zijn noodlottig voor het land, en berokkenen de burgers en hun gezinnen eindeloos lijden, en hoe langer de guerrilla duurt, hoe strenger zij moeten worden toegepast.’ Zoo luidde de proclamatie, die een leugen-proclamatie was. Want het was een leugen, dat Paul Kruger afstand had gedaan van zijn presidentschap; een leugen, dat hij zijn officiëele betrekking met Transvaal had verbroken; een leugen, dat hij de heilige zaak der vrijheid was afvallig geworden. De geheele proclamatie was opgetrokken op een fondament van leugen, bedrog en misleiding, en zoo de Boeren het hart hadden, den Engelschen luipaard te blijven tarten, zouden zij zijn klauw voelen, zijn onbarmhartige klauw, die hun de ingewanden uit het lijf zou scheuren! Dat was de taal van Roberts, van den vromen Roberts, van wien de apostel Paulus zou hebben gezegd: ‘Om uwentwil wordt de Naam des Heeren den ganschen dag gelasterd!’ Maar de Boeren stoorden zich niet aan Engeland, en Schalk Burger vaardigde, daartoe door de voormannen des volks gemachtigd, de volgende proclamatie uit: | |
[pagina 1116]
| |
Schalk Burger. Vice-President der Zuid-Afrikaansche Republiek.
| |
[pagina 1117]
| |
‘Nademaal de ouderdom van den staatspresident hem niet in staat stelt de Boerenkommando's te volgen, nademaal de Uitvoerende Raad overtuigd is dat de staatspresident in Europa werkzaam zal kunnen blijven voor 's lands welzijn, zoo bewilligt de Uitvoerende Raad hem een zesmaandsch verlof, om daarheen te gaan in 't belang van de zaak van de Boeren. Ik, Schalk Burger, vervang hem, overeenkomstig de wet.’
Het waren intusschen geen looze geruchten geweest, die de komst der Engelschen meldden. Het was, helaas! een feit, en de Boeren moesten zich reppen bij den terugtocht, om niet verpletterd te worden onder het geweld van den Engelschen dorschmolen. Generaal Hutton vormde den schakel tusschen de strijdmachten van Pole-Carew en French, en twee uren nadat het laatste Boeren-kommando den top van Kaapsche Hoop had verlaten, verschenen er zijn gehelmde soldaten. Kaapsche Hoop is een der machtigste en heerlijkste bergen van het Drakensgebergte, en op deze luchtige hoogte verkreeg Hutton heliographische gemeenschap met generaal Pole-Carew in het Noorden en met generaal French in het Zuiden. Heerlijk was van dezen top het vergezicht! Westwaarts daalde de bergketen tot terrassen, van diepe ravijnen doorsneden; oostwaarts paalde hij aan de Kaapsche vallei, door de inboorlingen vanwege haar koortswekkend klimaat de vallei des doods genoemd. Toch was het een gebied vol wondere schoonheid. En aan gindschen kant der Kaapsche vallei rees keten aan keten van bergen, die den gezichteinder afsloten, en het blauwe hemelgewelf op hun majestueuze schouders schenen te torschen. Ver in het Zuid-Oosten konden de huizen van Barberton nog even worden onderscheiden; als zwaluwnesten tegen de rotsen, zoo nestelden die huizen tegen de hellingen van het Drakensgebergte. Ten Noorden strekte zich de Krokodilvallei uit. In haar bosschen krijschte de ongemanierde baviaan, en sloop de luipaard rond. En in de diepe poelen der Krokodilrivier plaste het nijlpaard, beschermd door een boete van f 6000. -, door den jager te betalen, die het nijlpaard doodde. Des nachts zwierf er de eenzame, hongerige leeuw, maar nog gevaarlijker was de zwarte mamba: de giftigste slang, die Afrika kent. Zij heeft de gewoonte, uit het loover van het geboomte sissend neer te schieten op haar prooi, die zij binnen twee minuten doodt. ‘Het is een schoon land,’ schreef een oorlogscorrespondent, ‘door welk de Krokodilrivier stroomt; een land van bergen, bosschen en stroomen. Toch bouwt hier geen mensch zijn huis; geen ploegschaar scheurt er den grond. Er is geen teeken van menschelijke woningen. In | |
[pagina 1118]
| |
Wederom het Drakengebergte.
| |
[pagina 1119]
| |
den winter drijven de menschen hun vee naar de valleien; het voedt zich met het gras, dat de bergen doet schitteren als smaragd. Doch als de lente komt, vouwen zij hun tenten op, laden hun wagens en vertrekken. Er rust een vloek op deze streek. Het is het koortsland.’ Het land was inderdaad van betooverende, wegslepende schoonheid; door de landouwen ruischten de kleine stroomen, helder als kristal. De natuur trad hier den vreemdeling tegemoet met haar schitterendsten glimlach, maar in de plooien van haar kleed hield zij het gif verborgen, dat mensch en dier kan vermoorden: het malaria-gif. De Engelschen rukten voort. De Boeren hadden, om hun strijdmachten in het Noorden en in het Zuiden sterk te maken, niet voldoende manschappen overgehouden ter verdediging der spoorlijn, en de opmarsch van den vijand werd niet gestuit maar slechts vertraagd door het opbreken van de rails, en het vernielen der spoorbruggen, terwijl de Krokodilpoort door dynamiet werd gehavend. Te Hectorspruit hield het vluchtende Boerenleger halt. Het was op dat punt 2000 manschappen sterk, doch een groot gedeelte was zonder paarden. Te midden van het rumoer en de schromelijke wanorde, die onvermijdelijk aan een vlucht zijn verbonden, werd krijgsraad gehouden, en dan werd een schifting gehouden onder de manschappen. De paarderuiters ontvingen bevel, de spoorlijn te verlaten; om den Engelschen linkervleugel heen zouden zij zich aansluiten bij de Boerenkommando's in het Boschveld. Louis Botha zou er hen brengen, terwijl de waarnemende president Schalk Burger, de procureur-generaal en de thesaurier met de krijgskas zouden medegaan. Het besluit was voor vele voetgangers een teleurstelling; zij deden dringend aanzoek, om met de ruiters het Boschveld in te mogen trekken, doch daar zij zonder paarden waren, kon hun verzoek niet worden toegestaan. De kanonnen werden, in zoover zij zonder ammunitie waren geraakt, vernield en in de Krokodilrivier geworpen.Ga naar voetnoot1) Zij hadden hun taak verricht; zij hadden die taak op lofwaardige wijze verricht; zij hadden in het gebrul der veldslagen geroepen voor vrijheid en recht, en het was niet betamelijk, dat deze herauten van het recht ooit door het onrecht zouden worden geknecht. Zij hadden hun dienst verricht; de slag van het dynamiet, dat hun bronzen loopen uitéén scheurde, was hun zwanezang, en zij verdwenen in het snelvlietende water der Krokodilrivier. Doch stukken hout van de verbrijzelde affuiten dreven als wrakstukken rond, en boden een angstwekkend beeld van het wrak, dat naar de Komati-poort dreef. Want nu de ruiters de teugels van hun paarden hadden gewend, | |
[pagina 1120]
| |
en waren verdwenen in de wildernissen van het Boschveld, was het Boerenleger, dat langs de spoorlijn naar het Oosten holde, niets meer dan een wrak. De verwarring nam toe; ellende stapelde zich op ellende, terwijl de Engelsche legers als een onweerstaanbare vloed kwamen opzetten. In den nacht van den 13den September reed bij Hectorspruit een spoortrein in volle vaart op een stilstaanden trein. Er werden acht wagens verpletterd; negen muildieren gedood en acht menschen gewond. Zij behoorden bij Louis Botha's staf. Botha zelf verloor bij de ramp zijn wagen, terwijl de rijwielen van zijn rapportgangers werden vernield. De trein was vol vluchtende vrouwen en kinderen, en het was wel iets buitengewoons, dat er geen menschen waren omgekomen. Den nacht te voren had er een soortgelijke botsing plaats gehad, waarbij de geheele apotheek der ambulance was te loor gegaan. Toen het Boerenleger Kaapmuiden bereikte, bestond het nog uit ongeveer 400 Boeren, 200 Vrijwilligers en 150 ambtenaren en particulieren, waarover J.P. Coetsee, lid van den Eersten Volksraad voor het district Lijdenburg, in den laatst gehouden krijgsraad als bevelhebber was gekozen. ‘Deze keuze kan niet gelukkig worden genoemd,’ schreef de oorlogscorrespondent van de ‘Telegraaf’, ‘daar de heer Coetsee nog nooit als officier op een kommando had geageerd.’ Onder de Uitlanders bevonden zich vele Italianen, Ieren en Amerikanen, waarvan verscheidenen - de goeden niet te na gesproken - tot een gevaarlijk element behoorden. En te midden van de zee van jammer en ellende, die de Boeren omgolfde, braken zij uit den band, plunderden de ambulances en roofden de eigendommen, terwijl de wijn en de whiskey stroomden. De van huis en hof verdreven vrouwen en kinderen waren de onvrijwillige getuigen van deze woeste dronkemanstooneelen en zij waren blijde, toen de stationschef het sein gaf, dat hun trein zou vertrekken naar Barberton. Want zij zouden naar Barberton worden vervoerd. Doch zij kwamen er niet, want de spoorbrug bij Avoca was vernield, en zij moesten terug naar Kaapmuiden.
Het ‘Laatste Nieuws,’ dat op het punt stond, gestaakt te worden, bevatte de volgende berichten van zijn correspondent op diens reis naar Lourenço-Marques: ‘Komatipoort, 12 September. | |
[pagina 1121]
| |
Volgens order gaan wij hedenmorgen den Thesaurier-generaal vinden, die ons verzoekt, hier nog te blijven, tot hij in Lourenço-Marques tijdingen voor ons zal zenden Den 19den September bezette Generaal Pole-Carew Kaapmuiden, hij vond de groote brug over de Kaaprivier vernield, en in de loodsen werden wel 19 locomotieven gevonden, maar de Ieren hadden er voor gezorgd, dat de Engelschen er geen plezier van zouden hebben. Langs de lijn stonden lange rijen spoorwagens; zij waren verbrand of smeulden nog; groote stapels koffie, suiker en meel lagen te rooken, en over alles hing een brandlucht. | |
[pagina 1122]
| |
Hier te Kaapmuiden vereenigde zich de strijdmacht van Pole-Carew met het leger van generaal French, die den 17den September te Avoca 50 locomotieven en vele spoorwagens had buitgemaakt. De kleine Boerenstrijdmacht, een verwarde hoop zonder paarden en zonder krijgstucht, trok terug op Komatipoort, het uiterste punt der Oosterlijn, terwijl zij op haar laatste, wanhopige vlucht een langen sleep van verwoesting achter zich liet. De terugtocht ging door een doodsch, verlaten land. Men zag geen bavianen meer, geen luipaards, geen vogels met schitterende vleugels. Niets was er te ontdekken dan een eenzame springbok of een blauwe meerkol, een wildernis van acacia's en doornen, die een zonderling netwerk vlochten over het verschroeide land, terwijl de boomen, welken door de witte mieren het hart uit den stam was gevreten, hun dorre takken als doodenarmen omhoog staken. Te Komati-poort sprong het gevaarlijk element, dat onder de Uitlanders schuilde, opnieuw uit den band; de tooneelen van verwoesting herhaalden zich; stomdronken Uitlanders gingen als dieren, als wilde beesten te keer, en op de Furie van Kaapmuiden barstte de Furie van Komati-poort uit. Maar er moest toch raad worden geschaft, want 25,000 Khaki's waren op de komst. Toen rees het gedemoraliseerde Boerenleger op uit zijn smaad en ellende; een nieuwe, frissche geest werd over de burgers vaardig, en moesten zij ondergaan, dan wilden zij het doen met glorie en eere! Den 18den September werd krijgsraad belegd. Hij werd bijgewoond door generaal Coetser, kommandanten Pienaar, Schreuder, Richiardi, vrederechter J.H. Janson en de kommandanten der Duitsche en Fransche vrijwilligers. Door dien krijgsraad werden de volgende drie besluiten genomen: 1o. de aanwezige strijdmacht, die bestond uit officieren zonder manschappen en manschappen zonder officieren, zou onmiddellijk onder bizondere, daarvoor aan te wijzen commissies worden gereorganiseerd, zoodat tegen den volgenden morgen negen uur ieder man onder een bepaalden officier moest staan; 2o. de aanwezige drie kanonnen, waaronder een Long-Tom, zouden onmiddellijk in stelling worden gebracht aan den overkant der Komati-rivier, en 3o. de republikeinsche strijdmacht zou zich in de laatste schans tot den laatsten man verdedigen. Dit laatste besluit werd met algemeene stemmen genomen, terwijl een nieuwe krijgsraad tegen den volgenden voormiddag elf uur werd belegd, doch op dezen krijgsraad was de voorzitter, generaal Coetser, niet verschenen - hij was met 150 man noordwaarts verdwenen. Men kon | |
[pagina 1123]
| |
de sporen van zijn wagens nog volgen, en de Khaki's zijn die sporen dan ook later gevolgd, zonder echter in staat te zijn, hem te bereiken. Wat mag generaal Coetser bewogen hebben tot deze daad? Vreesde hij, niet meer in staat te zijn, de krijgstucht te handhaven? Had hij er reeds in 't geheim bericht van ontvangen, dat de Portugeezen de opstelling der Boerenslagorde aan hun grenzen niet zouden dulden? En verzweeg hij zijn plan, om er met de laatste 150 paarderuiters van door te gaan, ten einde nog te redden, wat te redden was? In elk geval was de kleine Boerenstrijdmacht, die de stelling bij Komati-poort zou verdedigen, door het vertrek van generaal Coetser en zijn mannen opnieuw ernstig verzwakt, doch de goede geest bleef behouden, en de kommandanten waren vastberaden, om te vechten. Het kwam echter tot geen gevecht. Portugeesche officieren lieten de grenslijn afbakenen met kleine vlaggen, en verklaarden aan de Boeren-bevelhebbers, dat Portugal geen stellingen zou dulden, die korter dan een mijl afstands van de Portugeesche grenzen waren. Het Portugeesche bestuur stelde deze verklaring waarschijnlijk onder Engelsche pressie, maar dat baatte den Boeren weinig, want een Portugeesche strijdmacht begon reeds positie te nemen, terwijl de beste stellingen der Boeren geen mijl van de grens waren verwijderd. Zij konden een Portugeeschen aanval in den rug verwachten, indien zij deze stellingen niet ontruimden, en zonder deze stellingen waren zij niet in staat, om slag te leveren. Zoo heeft Komati-poort, dank de Portugeesche hulp, den Engelschen geen druppel bloed gekost. Maar de proviand, de ammunitie en de kanonnen mochten toch niet in 's vijands handen vallen. Met twintig kisten dynamiet werd de Long-Tom verbrijzeld; de beide andere kanonnen gingen denzelfden weg;Ga naar voetnoot1) 200 spoorwagens, gevuld met ammunitie en proviand, werden met petroleum gedrenkt, en dan aan de vlammen prijsgegeven, en terwijl de rook en de blaak het licht der zon verduisterden, hield de Boerenstrijdmacht, die bij Komati-poort stond, haar uitvaart. ‘De overgeblevenen,’ zoo schreef de oorlogscorrespondent van ‘De Telegraaf,’ ‘stonden nu voor de keus, òf om zich aan de overweldigende meerderheid des vijands over te geven - veertig tegen één - en dan, zoolang de oorlog zou duren, ver van hun land en familie te leven, en misschien op Ceylon of St. Helena begraven te worden, òf wel om als vrije mannen de Portugeesche lijn over te gaan op onzijdig gebied. Hoewel | |
[pagina 1124]
| |
het eerste geen schande zou zijn geweest, kozen zij het laatste, om de kans te behouden, zich zoo spoedig mogelijk langs een of anderen weg weer bij hunne strijdende broeders te voegen in het land, waar zij alles, wat zij liefhebben, achterlieten. Een enkel woord van lof nog voor die kleine natie, die zoo sympathiek is voor ons Afrikaander volk, de Portugeesche natie, die ook door Engelands klauw wordt vastgenepen, en niet kan doen, wat zij wel zou willen doen. Toen het overblijfsel onzer Boerenmacht Ressano Garcia, het eerste station op Portugeesch gebied, betrad, namen de officieren hunne hoeden af, en lieten ons ongehinderd voorbijgaan. Zij en hunne manschappen betoonden ons de uiterste vriendelijkheid, maar de lijn werd dadelijk door hunne troepen afgezet, en ons werd gezegd, dat wij goed zouden worden behandeld en in vrijheid gelaten, maar dat ieder, die zou trachten over de lijn terug te gaan, zou worden gevangen genomen of doodgeschoten. De herinnering aan de gebeurtenissen dier laatste dagen is mij als een droom bijgebleven, en ik geef hier, wat ik er van heb kunnen vasthouden. Oneindig meer zou er van kunnen verteld worden, maar hoewel het geven van een geregeld verhaal nu nog zoo goed als onmogelijk is, zullen zij, die ze bijgewoond en mee doorleefd hebben, de geheugenis er aan nooit verliezen. Van onze te Lourenço-Marquez achtergebleven mede-uitgewekenen hebben velen reeds getracht, terug te gaan over de Transvaalsche grens, maar zijn bijkans allen ongewapend gedood of gevangen genomen bij de poging, om hunne commando's weer te bereiken.’ Op Zondag 23 September kwam de burgerstrijdmacht, nadat zij door de Portugeezen was ontwapend, te Lourenço-Marquez aan; velen hunner vertrokken met het Oostenrijksche stoomschip ‘Styria’ naar Europa, waar zij in de haven van Triëst landden. Door het bezetten van Komati-poort verbraken de Engelschen den eenigen schakel, die de Boeren met de overige beschaafde wereld verbond, en de Engelschen juichten. De oorlogscorrespondent van de ‘Daily Telegraph’ seinde: ‘De verplettering van de Boeren is volkomen. Door een snellen rit van Barberton uit slaagde ik er in, eerst de divisie van generaal Ian Hamilton in te halen, en daarna die van generaal Pole-Carew; ten slotte reed ik Komati-poort binnen met onze verkenners. Geen schot werd gevuurd, en men zag onderweg geen enkelen Boer. Overal zag men echter teekenen van 's vijands baloorige vernielzucht; bruggen waren gedynamiteerd, pakhuizen, gebouwen en woningen geplunderd en verbrand, evenals al de eigendommen van den spoorweg. Al de voorname stations waren rookende puinhoopen, o.a. Kaapmuiden, Hectorspruit en Komati-poort. Bij de laatste plaats waren de Boeren over een ontzaglijke uitgestrektheid aan het vernielen en verwoesten geweest. Honderden | |
[pagina 1125]
| |
waggons en rijtuigen zijn verbrand met alle mogelijke voorraden kleederen, schietvoorraad, voer, mondkost, suiker, koffie, rijst, meel en schrijfgerei. Duizenden tonnen stonden nog in vlam. Generaal Pole-Carew heeft zich meester gemaakt van honderden locomotieven. De geheele Selati-spoor staat gewoonweg volgepropt met rollend materieel. Op mijn weg van Barberton zag ik te Hectorspruit enkele gebarsten kanonnen en vernielde pakhuizen van de Boeren. Bij het station Krokodilrivier zag men letterlijk morgen gronds, die bedekt waren met vernielde kanon-ammunitie, wagens, lemoenen, dynamiet, slaghoedjes en oorlogsvoorraden van allen mogelijken aard. Toen ik door Komati-poort ging, zag ik, naast brandende voorraden honderden tonnen ammunitie en alle soorten van hulzen, buskruit en andere ontplofbare stoffen, bommen met de lont er aan voor de pompoms en allerlei andere stukken tot zesduims kanonnen toe, gebroken geweren en vernield geschut. De vijand had vele tenten laten staan. De Boeren hadden groote hoeveelheden plunje en bagage achtergelaten. Koffers, huisraad, proviand en kleeren slingerden in alle richtingen. In de rotsige bedding van een onstuimigen, schuimenden stroom lagen nog grootere hoeveelheden voorraden, schietvoorraad, geweren, kanonnen en voedingsmiddelen. Een goede politie-troep van, zeg 20.000 man, kan de rest van het werk doen, en de rust en veiligheid herstellen.’ Ja, dat leek wel een knap man, die oorlogscorrespondent van de ‘Daily Telegraph.’ Met 20.000 man politie zou men 't nu wel klaar spelen! Lord Roberts scheen wel van dezelfde meening te zijn, want hij seinde dato 20 September 1900 uit Nelspruit: ‘Van de Boeren, drie duizend in getal, die teruggetrokken waren naar Komati-poort, zijn zeven honderd over de Portugeesche grens getrokken. De overigen deserteerden of verspreidden zich, nadat zij vooraf de Long-Toms en de veldstukken hadden vernield. Van het leger van de Boeren is nu niets meer over dan een paar stroopende benden.’ Een paar stroopende benden, die men desnoods met een Engelsche karwats als honden uit elkander kon jagen - ja, dat was dan het slot! Toen juichten de Engelschen, en de Engelsche fanfares klonken!
Maar zij klonken niet lang. De Boeren dachten er niet aan, om den strijd op te geven. Zij voelden zich niet geslagen en nog minder verslagen. Van de meeste spoorlijnen waren zij afgedrongen - er was hun inderdaad niets anders overgeschoten dan een stuk van de Pietersburger lijn - maar hadden zij | |
[pagina 1126]
| |
niet het vrije veld onder hun voeten? Was niet elke klip een schans, niet elke rand een borstwering? Neen, zij dachten niet aan toegeven, en hun voormannen evenmin. Louis Botha, pas van een zware ongesteldheid hersteld, voelde weer nieuwe krachten in zijn heldenarm, en in het rondschrijven, dat hij dato 6 October 1900 uit Roossenekal aan de verschillende kommando's richtte, klonk de toon van den vastberaden veldheer. Het rondschrijven luidde aldus:
‘Aan hoofd- en andere officieren en burgers der Z.-A. Republiek.
Aangezien het tot mijn kennis is gebracht, dat de vijand allerlei soorten van valsche en leugenachtige geruchten onder de burgers verspreidt aangaande de Regeering en mijn persoon, zoo wordt allen officieren en ambtenaren opgedragen, ter informatie van het publiek in het algemeen het onderstaande bekend te maken en waar telegraafkantoren nog in werking zijn, hetzelve naar alle bereikbare kantoren over te seinen. De Uitvoerende Raad heeft na raadpleging met Z.H.E.D. den Staatspresident van den Oranje-Vrijstaat goedgevonden in het belang van onze zaak, Z.H.E.D. onzen Staatspresident verlof van afwezigheid te geven met opdracht, zich onmiddellijk naar Europa te begeven, ten einde onzer deputatie aldaar behulpzaam te zijn in het haar opgedragen werk. De Vice-President (de heer Schalk Burger) is volgens wet ingezworen en ageert thans als Wd. Staatspresident. Hij wordt bijgestaan door den Staatssecretaris en twee leden van den Uitvoerenden Raad (de heeren Lucas Meyer en mijzelf), zoowel als door den Assistent-Staatsprocureur en andere ambtenaren. In het kort: onze Regeering bestaat nog op dezelfde wijze als voorheen, en is thans in mijne onmiddellijke nabijheid en in directe communicatie met mij. Het door den vijand verspreide bericht, dat ik zou bedankt hebben, is absoluut onwaar. Ik ben heden te Roossenekal aangekomen, en hoop spoedig alle kommando's persoonlijk te bezoeken. Ik vertrouw, dat de burgers zoodanige valsche geruchten niet zullen gelooven, daar zij alleen verspreid worden, om onze burgers te beleedigen, en om op een bedriegelijke wijze te trachten, hen te bewegen, in strijd met hunne burgerplichten te handelen. Weest derhalve gewaarschuwd, en volhardt in den strijd, die reeds zoovele dierbare offers van ons geëischt heeft. Laat het bloed van onze dappere gesneuvelden steeds een sterke roepstem bij elken burger zijn, om voor onze waarachtige vrijheid te strijden! Wij hebben niets meer om te verliezen, maar alles om te winnen; de Regeering heeft vast besloten, om met den strijd voort te gaan, en ik ben er van overtuigd, dat onze burgers dit besluit zullen uitvoeren. | |
[pagina 1127]
| |
De burgers worden ook gewaarschuwd tegen schoone woorden, die door den vijand gebruikt worden om hen te bedriegen, en hunne wapens te doen neerleggen, daar zij toch volgens proclamatie van lord Roberts allen naar St. Helena of Ceylon als krijgsgevangenen vervoerd worden en zij daardoor hunne eigendommen als het ware tusschen twee vuren plaatsen, daar ik voortaan handelend zal optreden tegen alle eigendommen van wapenneerleggers. Het is verder tot mijn kennis gebracht, dat de vijand overal, waar klompjes van onze burgers zijn, correspondentie zendt over het neerleggen van wapenen, en ik wensch hiermede allen officieren op te dragen, in zoodanige gevallen den vijand als antwoord eenvoudig naar mij te refereeren, en verder geen correspondentie over zulke onderwerpen te voeren. Volgens rapport, uit den Oranje-Vrijstaat ontvangen, blijkt, dat in onzen zusterstaat nog 12.000 burgers op de been zijn, en generaal Ben Viljoen zal met ongeveer 1200 man binnenkort op een goed punt van werkzaamheden opdagen. Te Komati-poort heb ik assistent-generaal Coetser achtergelaten met ongeveer 1000 voetgangers, doch heb van daar nog geen verdere berichten ontvangen, dan die de vijand verspreidt, n.l. dat Komati-poort door den vijand is genomen, waaraan ik geen geloof hecht. Warmbad en Nijlstroom zijn weder in ons bezit en een sterk kommando onder assistent-generaal Beyers is op de been. In de omgeving van generaal De la Rey, die een groot en sterk kommando onder zich heeft, komen ook goede berichten. Verder ben ik bezig, verschillende klompjes burgers in het district Middelburg (waarvan reeds 1000 op de been zijn) te organiseeren en onder bevel van vechtgeneraal Gravett te plaatsen, terwijl het kommando van Heidelberg nog in het district Lijdenburg werkzaam is. Ten slotte kan ik nog zeggen, dat onze zaak, hoewel zwaar, lang niet hopeloos is, en als elk burger slechts zijn plicht doet, de Heere zekerlijk op Zijn tijd en op Zijne wijze eene gezegende uitkomst zal geven. LOUIS BOTHA, Kommandant-Generaal. Neen, de Boeren waren niet geslagen, en nog minder verslagen. Er bleef een goede hoop op den triumf der Republikeinsche wapenen, en een groote kans, dat die ‘paar stroopende benden’ het vuur zoo hard zouden stoken voor Engeland, dat het met zijn driehonderdduizend huurlingen niet klaar zou komen. Doch daarin dreigde voor de Boeren een nieuw gevaar, want het zou toch een onmetelijke schande zijn voor Engeland, indien het tegen een handvol ongedrilde schaapherders het zou moeten opgeven, en het gevaar was niet denkbeeldig, dat Engeland liever de hel zou loslaten over Afrika, dan het gewonnen geven. | |
[pagina 1128]
| |
Kon Engeland niet het land te vuur en te zwaard verwoesten? Kon het niet de helft van de Republikeinsche vrouwen en kinderen opsluiten in de concentratiekampen, waar zij door ontbering en typhus zouden worden uitgeroeid, en de andere helft in een verwoeste wereld aan den hongerdood prijsgeven? Had Engeland niet de macht, om de bepalingen der Geneefsche conventie met voeten te treden, en de Boeren kommando's van schier alle medische hulp te versteken? Had het geen geld genoeg, om de onvertrouwbare elementen onder het Afrikaansche volk om te koopen, en deze ellendelingen den wakkeren Boerenhelden als Nationale Verkenners op den nek te schuiven? En bovenal: kon Engeland niet de Kaffers bij tienduizenden wapenen, en onder belofte van rijken buit tot bondgenooten maken? Natuurlijk, door zulke middelen werd de hel over Afrika losgelaten, maar zelfs de heftigste beschuldiger van Engeland durfde niet vermoeden, dat Engeland tot zulke middelen de toevlucht zou nemen. Trouwens: zulke middelen verzekerden wel een succes, maar toch slechts een tijdelijk succes. De groote moord zou nooit uit de gedachtenis van den Afrikaner worden weggewischt, en zulke middelen zouden niet de brug bouwen, maar wel een eeuwigen afgrond delven tusschen Engeland en het Afrikanerland. De Republikeinsche voormannen konden dan ook moeilijk aan zooveel wreedheid en zooveel kortzichtigheid gelooven; neen, Engeland zou zijn naam niet voor altoos aan den schandpaal willen nagelen! Zij rekenden er dus op, dat zij slechts met 300,000 huurlingen te doen hadden, waartegen zij ruim 15.000 geharde Boeren konden overstellen, en tegenover de vijf honderd kanonnen en maxims van den vijand stelden zij de kracht van hun heldenarm. Zoo was er dan geen reden om te versagen, - neen, er was hoop op zege en triumf! De Boerenkommando's zouden den strijd ten tweeden male dragen in Kaapland; zij zouden de Kaapsche broeders oproepen tot den heiligen oorlog, want nu wisten zij het immers, dat ze van de Tafelbaai tot aan de Zambezi-rivier één volk, één natie, één taal vormden. En Louis Botha heesch de Vierkleur opnieuw aan de oevers der Olifantsrivier, en Koos de la Rey antwoordde met de Vierkleur boven de klippen der Magaliesbergen, en Christiaan de Wet antwoordde met de Oranjevlag van de Vrijstaatsche heuvelen! Zij waren vastbesloten en vastberaden; reeds schitterden de Republikeinsche vlaggen in den glans van toekomstige overwinningen, en over de breedte en de lengte van het Afrikaansche land bruiste opnieuw de strijdkreet: ‘Met God voor vrijheid en recht!’ |
|