De oorlog in Zuid-Afrika. De strijd tusschen Engeland en de verbonden Boeren-republieken Transvaal en Oranje-Vrijstaat in zijn verloop geschetst. Deel 3
(1903)–Louwrens Penning– Auteursrecht onbekend
[pagina 1045]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De tweedaagsche Slag bij Dalmanutha.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1046]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Generaal Louis Botha en zijn staf.
De burgers waren zoo verstandig, aan het bevel gevolg te geven. Dat er gevochten zou worden, begreep lord Roberts dan ook wel. Hij was zoo pas uit Pretoria gekomen en belegde een krijgsraad met Buller, French en Pole-Carew. Den 24sten Augustus trok Pole-Carew, die met zijn divisie den Engelschen linkervleugel vormde, langs de spoorlijn van Wonderfontein naar Belfast, bestookt door Afrikaansche scherpschutters en een Boerenkanon, dat op een der hoogste heuvelen in den omtrek van Belfast, dicht bij het nationale-monument, was opgesteld. Roberts' slagplan was even eenvoudig als schrander bedacht. De divisie van Pole-Carew zou het Boerenfront bezighouden, terwijl de troepen onder Buller en French den republikeinschen linkervleugel zouden omtrekken. Maar dit plan moest worden opgegeven, daar Louis Botha het doorzag, en met zijn kleine strijdmacht van 5000 man een slagorde had opgesteld, die in den vorm van een hoefijzer, waarvan de opening naar den vijand was gekeerd, en waarvan de noordelijke arm langer was dan de zuidelijke, een lengte besloeg van 15 uren gaans. De Boerenstellingen begonnen in het noorden bij Roossenekal en volgden een ruwen rand langs Machadodorp tot in de buurt van Carolina. De rand, door de Boeren bezet, daalde aan den Engelschen kant zacht glooiend af, terwijl de Republikeinsche schansen zich niet op den | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1047]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
rand, waar zij aan het onmiddellijk vuur der Engelsche kanonnen zouden zijn blootgesteld, maar achter den rand, in een kleine verdieping, bevonden. Christiaan Botha stond een uur gaans ten noorden van Bergendal; het Klerksdorp-kommando onder kommandant Opperman, en de Johannesburger politie onder kommandant Philip Oosthuyzen zou de spoorlijn en het groot transportpad verdedigen. Het geschut der Staatsartillerie bestond uit 4 Krupps en 2 Creusots benevens 1 Maxim, onder bevel van kapitein Pretorius en luitenant Gerrit du Toit. Daar Roberts, zooals reeds gezegd, zijn eerste slagplan moest opgeven, gaf hij aan generaal French bevel, langs de Engelsche achterhoede heen noordwaarts te trekken, en bij het aanbreken van Zaterdag 25 Augustus zette zich de geheele cavalerie-macht van generaal French in beweging. Ze reden den ganschen dag door, en de verschrikte vrouwen en kinderen van Belfast, wier mannen en vaders in de schansen stonden, staarden met angstige oogen naar dien eindeloozen trein van paarden en kanonnen, die door hun dorp trok. In het zuiden had kommandant Gravett tegen den avond een vijandelijken aanval te doorstaan. Hij vormde met zijn Vrijwilligers-corps de verbindingsschakel tusschen het centrum, dat door de Johannesburger politie werd ingenomen, en den Republikeinschen linkervleugel, bestaande uit de Carolina- en Bethal-burgers. Een troep Khaki's naderde tot op 120 meters, doch werd met glans teruggeworpen. Zoo brak de gedenkwaardige tweedaagsche slag bij Dalmanutha aan, die als een der heerlijkste monumenten van Afrikaansche dapperheid uit dezen oorlog zal blijven schitteren. Generaal French zou, volgens het gewijzigd slagplan van Lord Roberts, in vereeniging met Pole-Carew op Zondag 26 Augustus den rechtervleugel der Boeren omtrekken, en in plaats van het liefelijk geluid der kerkklokken hoorden de angstige vrouwen en kinderen van Belfast ten noorden van hun dorp het donderen der Engelsche kanonnen, die hun mannen en vaders in de schansen moesten verpletteren. Maar de Boeren waren aangegord met heldenmoed. Met Afrikaansche vindingrijkheid trokken zij partij van elke hoogte, van elken rimpel in het heuvelachtig terrein, en op elk punt, waar de Engelsche helmen zichtbaar werden, loeide het Transvaalsch geschut- en geweervuur. Moeilijke oogenblikken doorworstelde de achttiende brigade, die den heuvel had bezet, waarop het nationale-monument was opgericht, terwijl de garde links van de brigade oprukte. De Boeren namen hen onder een krachtig en vruchtbaar vuur, dat granietstukken van het monument afsplinterde, en de Engelschen, hun schansen verlatend, gingen aan den haal. In een schans bevonden zich acht soldaten, waarvan er zeven op | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1048]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de vlucht sloegen, maar één bleef er standhouden. Een der vluchtende Engelschen kon dit echter niet aanzien, en keerde terug om zijn dapperen kameraad bij te staan. Maar hij ontstelde hevig, want zijn makker stond met gebroken oogen, recht-op - dood - tegen den schansmuur geleund. Ook de andere brigaden op den Engelschen linkervleugel kwamen niet vooruit; de Boeren bleven hier overwinnaars, want zij behielden hun stellingen, en Roberts' plan, om den Republikeinschen rechtervleugel om te trekken, leed schipbreuk op de vastberadenheid der Boeren-kommando's. In het zuiden, op den rechtervleugel der Engelschen, was generaal Buller opgerukt van Leeuwkloof naar Vogelstruispoort, dat onmiddellijk ten zuiden van Bergendal ligt. Hij stootte op heftigen tegenstand, en kon slechts onder het brengen van zware offers vooruitkomen. De Boeren - het waren de Carolina- en Bethal-burgers - waren onzichtbaar; slechts nu en dan werden kleine troepjes gezien, die met een verbijsterende snelheid achter een nieuwe terreinplooi verdwenen, en de Transvalers vochten met onovertroffen dapperheid. Zóó daalde de dag; op alle punten waren de Engelschen op een gevechtslijn van 15 uren gaans teruggeslagen. Het werd een kille avond; de oostenwind streek koud en klagend over het lange, verdorde gras en over de dooden van dezen dag. De Boeren hadden 26 dooden en gewonden. Onder de zwaargewonden bevond zich de dappere artillerie-kapitein baron Alfred von DalwigGa naar voetnoot1), die aan de zaak der vrijheid zulke groote en onwaardeerbare diensten had bewezen. Hij had, alle gevaren tartend, met buitengewone juistheid een Long-Tom bediend, toen in den namiddag een Engelsche granaat binnen zijn artillerie-stelling viel. Het gevaar was echter niet groot, want hij had de granaat zien komen, en met zijn mannen bijtijds schuiling gezocht. Onmiddellijk na de ontploffing der granaat sprong hij met zijn manschappen weer naar het kanon, toen een Engelsche granaatkartets, waarop men niet verdacht was geweest, boven de stelling barstte. Vijf artilleristen werden ernstig en kapitein Von Dalwig zwaar gewond. Zijn beide armen werden verbrijzeld; dan had hij nog een kogel langs de maag en een kogel in de zijde gekregen. Hij werd op een wagen gelegd | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1049]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en vervoerd naar het hospitaal te Waterval-Onder. Zijn lijden was ontzettend, doch aldoor vraagde hij naar den stand van den slag, en op dat van pijn doorploegd gelaat kwam een glimlach, toen hij in den avond vernam, dat al de stellingen behouden waren. Waterval bij den Tunnel aan de Oosterspoor-lijn van beneden gezien.
De Engelsche verliezen waren zwaar en hevig geweest, en de uitkomst van dezen dag was voor lord Roberts geen geringe teleurstelling. Het eerste slagplan, om den Republikeinschen linkervleugel om te trekken, was mislukt; ook het tweede slagplan, om den Republikeinschen rechtervleugel om te trekken, had gefaald - het diende nergens toe, om dit te verhelen - en er moest een nieuw plan worden ontworpen. Reeds in den loop van den dag had Roberts naar Pretoria om nieuwe versterkingen geseind, en niet minder dan drie generaals: Smith-Dorriën, Mahon en Cunningham waren onderweg, maar ook met deze geduchte versterkingen zag de Engelsche opperbevelhebber nog geen kans, om de Boeren om te trekken, en in den nacht ontving generaal Buller het bevel, om de Boerenstellingen bij Bergendal te bestormen.
Met verstijfde leden en bibberend van de koude rezen de burgers in den vroegen Maandagmorgen van den 27sten Augustus uit hun harde schansen op, gewekt door den wijdschallenden donder der Engelsche batterijen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1050]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De vijanden stonden in een halven boog van Roossenekal in het noorden tot bij Carolina in het zuiden: Generaal French in het noorden; Pole-Carew in het centrum; Buller in het zuiden. Louis Botha wist natuurlijk niet, waar hij den zwaarsten schok had te wachten; hij moest met zijn 5000 burgers een gevechtslijn dekken van vijftien uren gaans, en door heldenmoed en schitterende beweeglijkheid, om op de meest bedreigde punten snel in te springen, moest het schreeuwend tekort aan manschappen worden gedekt. Te Bergendal, waar de woedende strijd zou gestreden worden, ontmoeten zich de wegen van Belfast, Dalmanutha en Carolina, en de rand, door de Boeren bezet, bereikt hier zijn hoogste punt. Bergendal is een lief, vriendelijk gebouw met bijbehoorende plaats; het huis is door geboomte omringd en vormt een lieflijk plekje, vol stillen vrede. Doch de vrede van dit idyllisch plekje zou op dezen schrikwekkenden Maandag door een orkaan van vuur en vlammen worden gestoord, en het eenzame platte kopje vlak ten westen dezer hoeve zou rillen onder de Engelsche granaten. Het was een eigenaardig kopje, gevormd door een opeenstapeling van groote rotsklippen, besloeg een lengte van 450 meter en was niet breeder dan 30 à 40 meter. Het was maar laag, doch door zijn klippen en spleten, en niet minder door zijn ligging, vormde het kopje een natuurlijk fort van buitengewone sterkte. Het voorliggende terrein liep langzaam als een kunstweg op tot den voet van het kopje; achter het kopje steeg de bergrug op tot zijn hoogste punt, om dan - in de richting der spoorlijn - weer te dalen. Aan den anderen, den noordelijken kant der spoorlijn, een uur gaans van het bedoelde platte kopje, verhief zich een ander kopje van denzelfden vorm, dat door de burgers was bezet. Het platte kopje bij Bergendal was bezet door een afdeeling Johannesburger Politie, sterk 67 man. Er stond een Boeren-Maxim, bij Colenso op de Engelschen veroverd; op den bergrug daarachter stonden twee kanonnen, terwijl ver op den achtergrond een Long-Tom was opgesteld. Achter het Johannesburgerkopje lag het centrum der Republikeinsche posities, en het Johannesburgerkopje vormde den sleutel tot de Boerenstellingen. Tobias Smuts en Joahim Fouri stonden in het zuiden; Louis Botha in het centrum; Ben Viljoen meer noordelijk. Alles beloofde een heerlijken, schitterenden winterdag. Generaal Buller rukte op van Vogelstruispoort, en een volle brigade cavalerie en een regiment bereden infanterie met 14 kanonnen werden op zijn linkerflank geplaatst, om verbinding te verkrijgen met de divisie van generaal Pole-Carew, die zijn zwaar geschut op de heuvels bij Belfast had opgesteld. De marine-kanonnen van Pole-Carew gaven vuur op een afstand | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1051]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van 9000 meter; Bullers zware kanonnen op 4000 meter; zijn veldgeschut op 2500 meter. Reeds vóór zonsopgang was kommandant Philip OosthuizenGa naar voetnoot1) welgemoed en opgeruimd in 't zadel gesprongen en naar het Johannesburger kopje gereden. Hij onderzocht de stellingen, inspecteerde de gemaakte loopgraven en sprak met zijn manschappen. Hij was in zijn nopjes; hij bevond alles in orde, en de geest van zijn manschappen was uitstekend. Één ding was maar jammer, namelijk dit, dat de Mauser-ammunitie in de gouvernementsmagazijnen zoo ernstig begon te slinken. De politie zou het in het vervolg met de Henry-Martini-patronen moeten stellen, en de wagen met den reserve-voorraad, die thans werd verwacht, bestond reeds uit die ammunitie met de daarbij behoorende geweren. Dezelfde wagen moest de ammunitie aanvoeren voor het Engelsche Bom-Maxim, dat thans op de Khaki's zou worden geprobeerd. De wagen bleef echter maar lang weg. Hij had er al lang kunnen zijn, meende een driftige politie-man, en sommigen maakten zich reeds bezorgd. Om halfnegen echter werd de voortstommelende ammunitie-wagen zichtbaar op een hoogen bult. De zweepslagen knalden en luide weerklonk het geschreeuw der beide voerlieden. Doch niet alleen de Afrikaanders, maar ook de Engelschen ontdekten den wagen, die nog een onbeschutte vlakte van 2000 meter over moest, en de vroolijke Johannesburger politie-mannen, die wel van een grap hielden, hadden er plezier in, om de verschrikte voerlieden met hun toeroepen: ‘Past op! De Khaki's schieten!’ op den achtersten zolder te jagen. Maar de twaalf sterke muildieren, die voor den wagen waren gespannen, kwamen in vollen galop en ongehinderd toch over de gevaarlijke vlakte heen, en onze beide voerlieden waren wat blijde! Nauwlijks echter was de ammunitie-wagen aangekomen, of boven het kopje barstte de eerste Engelsche bom, door de politie-mannen met een luid hoera! begroet, en nog was het geen tien uur, toen generaal Buller het vuur van zes en dertig zware veldkanonnen op het kopje liet neerhagelen. De lucht was vervuld met een gegil en getier, een gesis en gebulder, alsof de duivelen elkander slag leverden, en het gebrul der zware kanonnen klonk als de schaterlach van de geesten uit den afgrond. Kommandant Oosthuizen werd reeds in het begin ernstig gekwetst | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1052]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
door een afgesplinterd stuk klip, dat tegen zijn borst was geslingerd, en werd naar den voet van het kopje gebracht: in een kleine kraal, waar de paarden der politie-menschen opgezadeld stonden. De kommandant vond hier een onderkomen, - tusschen een stervend muildier en een dood paard - terwijl zijn gedachten bij zijn dappere manschappen waren. Nu en dan klom een politieman van het kopje af, bukte zich neer bij zijn kommandant, vraagde hem, hoe het ging, en snelde dan terug in zijn stelling tusschen de rookende lyddietbommen. De zon klom hooger aan den blauwen, schitterenden hemel, en terwijl de dag voortschreed, werd het vuur, dat tegen het Johannesburger-kopje loeide, geweldiger en heviger. ‘Het vuur der houwitsers,’ verklaarde generaal Buller later, ‘was bijzonder vruchtbaar, vooral omdat, zooals wij later van gevangenen hoorden, een salvo der houwitsers samenviel met een salvo granaatkartetsen van een veldbatterij, op hetzelfde punt gemikt.’ Ja, dat was het 'm! En in dat helsche vuur hielden de Johannesburger politie-menschen stand! De granaten kwamen aansuizen, - vier, acht bommen barstten te gelijk, - en de stelling was een eenzaam, rookend eiland geworden te midden van een zee van vuur. En het was den Boeren-kommando's onmogelijk, om over die zee van vuur de ten ondergang gedoemde politie bij te springen! De kommandant-generaal Louis Botha en generaal Ben Viljoen zagen, omringd door hun staf en de militaire attachés, het schrikwekkend schouwspel aan. ‘Wij kunnen hen niet helpen!’ klaagde Louis Botha, en zijn heldere oogen verduisterdenEen Engelsche houwitser.
zich. Verwegstond een Long-Tom. De artilleristen, die hem bedienden, zagen den grooten nood der Johannesburger politie, stroopten de hemdsmouwen op en vuurden als razenden. Soms suisden er drie, vier zware granaten achter elkander door de hooge, blauwe luchten, maar de afstand was te | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1053]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kommandant-Generaal Louis Botha en zijn staf.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1054]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
groot voor een vruchtbaar vuur, en al hielp het, het hielp slechts voor een oogenblik. De ademhaling der Afrikaanders werd belemmerd door den gelen, verpestenden zwaveldamp der Engelsche granaten, terwijl de scherven, met een vreemd geluid om hun eigen as wervelend, den politie-menschen om de ooren vlogen. Luitenant F. Pohlmann, die na het vertrek van Oosthuizen het bevel voerde, sprak zijn manschappen telkens moed in. ‘Mannen, is er niemand gekwetst!’ riep hij dan. ‘Houdt moed, kerels! Weest niet bang voor de bommen!’ Hij liep recht op, tusschen de stelling door, zonder de wimpers te bewegen. En te midden der glorieuze verdediging van het Johannesburger kopje dacht hij, met het gelaat naar den vijand gekeerd, over het aandeel na, dat hij met zijn manschappen in dezen reuzenstrijd had gehad. En roemrijk was dat aandeel! 't Is waar: het leek wel, alsof Oom Paul bij het uitbreken van den oorlog zijn kranig politie-corps van Johannesburg geheel vergeten had, want de burgers holden naar de bedreigde grenzen, maar de politie-mannen werden op hun oude standplaatsen gelaten, alsof Oom Paul het best zonder zijn politie-corps meende af te kunnen. Zij waren dan ook slecht te spreken over Oom Paul, omdat hij hen niet naar de voorpunt zond, maar twaalf dagen na het uitbreken vanHet Johannesburger Politie-corps trekt uit.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1055]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den oorlog - den 23sten October - kwam dan toch eindelijk de order, om Natal binnen te rukken, en het bevel werd met een daverend hoera begroet. De gewone uniformen, de sabels en de bajonetten werden te Johannesburg achtergelaten; de politie-mannen ontvingen de gewone velduitrusting, terwijl de witte helm werd vervangen door den bekenden slappen, aan de rechterzijde opgeslagen hoed. Zij trokken uit met een strijdmacht van 200 man paardenvolk en 200 man voetvolk, terwijl zich 40 vrijwilligers bij hen aansloten. Bij Modderspruit kwamen zij voor den eersten keer in dezen oorlog in het vuur, en glansrijk werd de vuurproef doorstaan. De schitterende overwinning was vooral te danken aan de kranige houding der politiemenschen, en dit keurvendel werd het gebindte, dat de slagorde der Boeren stevig maakte.
Lager der Johannesburger-Politie.
Van Dam, de kommandant, kreeg in den slag een schot door de dij; twee man werden gewond, terwijl een sergeant-majoor en één man sneuvelden. Toen volgde het beleg van Ladysmith. 't Is zoo: het was maar een vervelend ding, dat beleg, maar de politie-menschen hadden toch volop werk. Zij bezetten de gewichtigste posten, reden aanhoudend patrouille, en werden bijna elken nacht gealarmeerd. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1056]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bij den beroemden cirkeltocht om Estcourt heen had de voorzichtige Piet Joubert 100 politie-manschappen onder luitenant Van Zijl medegenomen, en hij had er wat plezier van! En dan kwam de glorie van 15 December; en de herinnering aan de verplettering der Engelsche stormcolonnes en aan de overmeestering der tien Engelsche kanonnen bij Colenso deed het gelaat van den wakkeren Pohlmann schitteren, want de roem dier overmeestering kwam toch voor een groot deel hem toe: hem en zijn helden! Kort vóór Kerstmis vertrok de Johannesburger politie uit de Natalsche bergen, om Hendrik Schoeman bij te springen, den slappen Hendrik Schoeman, die daar in de verre Kaapkolonie de verwachting der Boeren op het pijnlijkste teleurstelde, zijn koffie dronk, en een treurig misbruik maakte van Gods heiligen Naam door te zeggen: ‘De Heere zal het voorzien!’ Op Nieuwjaar kwamen 150 man onder Van Dam, Oosthuizen en Pohlmann na een langen, geforceerden marsch te Colesberg aan, en ofschoon zij doodop waren van vermoeienis, hadden zij nog dienzelfden dag een treffen met de troepen onder French en Clements. Met onverwelkelijke lauweren tooide de politie-luitenant Paul Maré in den nacht van 5 op 6 Januari zijn slapen, toen hij met 14 dapperen den bajonet-aanval van het Suffolk-regiment op Grasheuvel weerstond, en den weg bereidde tot een heerlijke zegepraal. En met die onverwelkelijke lauweren om zijn slapen stortte de dappere Paul Maré, met het doodelijk schot door het hoofd, ter aarde, en hij stierf den volgenden morgen. Daaraan dacht luitenant Pohlmann, en zijn oogen schitterden. En het Engelsche vuur loeide als een orkaan over het Johannesburger kopje, en luitenant Pohlmann stond recht-op, als een eik in het noodweer. En hij dacht weer terug aan de Kaapkolonie en aan dien dag, toen de lafhartige en onvertrouwbare Hendrik Schoeman zijn plaats moest inruimen aan generaal Koos de La Rey, den lateren leeuw der Magaliesbergen, en aan generaal Lemmer, die God vreesde en anders niemand ter wereld! Toen braken heerlijke dagen aan! Oom Koos zeide maar: ‘Kinderen, in 't zaal en altijd vooruit!’ en de politie-menschen juichten. Het ging al maar voorwaarts, dieper Kaapland in. In korte opéénvolging werden de vijanden geslagen bij Zaaifontein, Potfontein, Polfontein en Achtertang; men liet de Khaki's niet op hun verhaal komen, en zij vielen den Afrikaanders bij hoopen in handen. Den 12den Februari deed de hoofdmacht der politie onder kommandant Van Dam een stouten nachtelijken aanval op Driekopjes, door een regiment Worcesters bezet, versloeg den vijand en veroverde een Bom-Maxim. Terzelfder tijd waagde Oosthuizen de bestorming van het groote Engelsche kamp bij Slingerfontein en nam het kamp, want de Khaki's vluchtten. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1057]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
O, het waren groote, heerlijke dagen! De schrik zat er bij de Engelschen in; zij waren niet bestand tegen den republikeinschen heldenmoed, en de Afrikaanders begonnen al uit te rekenen, hoeveel dag-marschen zij nog van Kaapstad verwijderd waren. Pohlmann dacht aan zijn wakkeren kommandant Oosthuizen, die op dit oogenblik in de veekraal lag, tusschen een stervend muildier en een verpletterd paard, aan den voet van het in vuur en vlammen staande kopje. Maar Oosthuizen had er bij Rietfontein toch ook leelijk genoeg tusschen gezeten, want hij had zich met elf man een vollen dag moeten verdedigen tegen een overmacht van 600 man met 3 kanonnen, en hij was toch nog ontsnapt, terwijl slechts één man werd gewondGa naar voetnoot1), en daarom zal een flink krijgsman nooit versagen. ‘Houdt moed, kerels!’ riep Pohlmann. ‘Er kan nog uitkomst komen.’ En terwijl thans het vuur van drie en vijftig kanonnen over het Johannesburger kopje loeide, stond hij recht-op, als een eik in het noodweer.
Hij dacht aan den 25sten Februari, en zijn gelaat betrok, want op dien dag eindigde de schitterende zegetocht in Kaapland. Piet Cronjé was immers in de knel geraakt en de Boeren moesten terug. Het was een harde teleurstelling, maar er was niets aan te doen, en al de ellende, aan een terugtocht verbonden, werd geproefd. Bij Abrahamskraal werd de vijand wakker weerstaan en bij Boshof werd hij geslagen. Maar de Khaki's kwamen opzetten als het water in een springtij; de politie-paarden, door lange marschen en zware stortregens uitgeput, konden niet meer, en slechts langzaam vorderde de tocht naar het bedreigde Johannesburg. Den 23sten Mei werd gelukkig de spoorbaan bij Frederikstad bereikt, en per spoor ging het verder tot Krugersdorp, doch hier was het weer uitstappen, want de Engelsche vlag wapperde reeds van het volgende station. Zonder verwijl ging het nu over Paardekraal en Muldersdrift, maar men kwam te laat, om de kameraden, die in de goudstad waren, bij te springen. Dezen stonden onder bevel van luitenant Muller en opperwachtmeester Tom Prinsloo, verdedigden zich wakker tot in de straten van Johannesburg en maakten toen, dat zij weg kwamen. Kommandant Van Dam trok thans met zijn corps, afgebeuld door de geforceerde marschen, en met paarden, die stonden te rillen op hun pooten, naar Pretoria, en werd den 4den Juni in een zwaar gevecht gewikkeld, waar de Engelsche overmacht nog eens moest wijken voor de Afrikaansche dapperheid, maar door het politie-corps teruggeslagen, op een ander punt den weg naar Pretoria forceerde. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1058]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dienzelfden avond trok de politie af, maar velen waren nu zonder paarden, werden door den vijand overstelpt, en het keurvendel, dat met zooveel roem had gestreden, spatte uitéén. ‘Den derden dag na de in-bezit-neming van Pretoria,’ schreef S. van Lier in de ‘Nieuwe Rotterdamsche Courant,’ ‘ontmoette ik even voorbij Eerste Fabrieken luitenant Oosthuizen weder. Op mijn vraag, hoe sterk hij nog was, klonk zijn antwoord zeer lakoniek: ‘5 officieren, 13 onderofficieren en 3 manschappen.’ Tusschen Schoolplaats en Franschpoort plantte kommandant Oosthuizen opnieuw zijn vlag, en van alle kanten kwam het uitééngespatte corps weer opdagen: te paard, te voet; hongerig, dorstig, uitgeput, maar zij kwamen toch, de dappere, trouwe kerels, waarvan verscheidenen onder wonderbaarlijke lotgevallen aan de Engelsche krijgsgevangenschap waren ontsnapt. Den 11den Juni had Van Dam al weer een corps van 600 man bijéén, en op dezen dag toonde de politie opnieuw, uit welk hout zij gesneden was. De Johannesburger politie werd den 14den Juni gesplitst: kommandant Van Dam zou met 500 man de gewichtige Oosterspoorlijn bewaken,Mannen der Johannesburger-Politie bewaken de Oosterspoorlijn
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1059]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
terwijl luitenant Oosthuizen, thans tot kommandant bevorderd, met de overige manschappen, die spoedig tot 200 man aangroeiden, met den vijand voeling zou houden. Dat was weer iets voor de politie-menschen! Zij versmaadden tenten en wagens, vlogen windsnel om de flanken van den vijand heen, besprongen hem met groote stoutmoedigheid, waar de kansen schoon waren, en leden bijna geen verliezen. Zij hebben den naam van hun corps vereeuwigd in de gevechten bij Bronkhorstspruit, Witrandje, Koffiefontein, Pan, Witbank, Brugspruit, Oogiesfontein, Hartogshoek en Wonderfontein, en menige Engelschman, die ver van zijn vaderland in Afrikaansche aarde den langen doodsslaap sluimert, is gevallen door den kogel van een Johannesburger Politie-man.
De 53 stukken geschut brullen hun vuur tegen het eenzame, platte kopje, waar zich de 67 helden bevinden, de dooden en de gewonden meegeteld. Achter het kopje, een paar honderd meter van den voet verwijderd, staat een treurwilg; van onder zijn wortels borrelt een frissche fontein op, die den belendenden vijver voedt. En in tijden van vrede komt het vee van den boer, die te Bergendal woont, en lescht den dorst aan dien vijver, en legt zich neer in de schaduw van den treurwilg. Maar nu zijn het tijden van oorlog, en de granaten sissen neer in den vijver, om er hun brandenden dorst te lesschen. En zie - daar berst een granaatkartets bij den treurwilg, en ge ziet een donkerrood vuur opflitsen in een zwaren gelen damp. En de gele damp schiet uit in blauwe uitloopers en grijsachtige slingers, die als slangen met gruwelijke koppen zich op- en nederbuigen. En de Engelschen wagen er vijf granaatkartetsen aan, om dien éénen boom te verpletteren, en zij wagen er gaarne vijftig granaatkartetsen aan, om éénen Boer te verpletteren. En de treurwilg nijgt zijn hoofd als een mensch, die bezwijkt onder het leed, en hij stort neer over de frissche, borrelende fontein, die zijn wortels heeft bevochtigd..... Maar de eik op het Johannesburger kopje staat nog en hij richt zijn scherpe oogen naar de verte. Het is nog geen twaalf uur en een groote Engelsche strijdmacht rukt aan. ‘Naar onzen rechtervleugel,’ meenen de Afrikaanders. Maar die groote strijdmacht maakt een plotselinge zwenking, en trekt nu recht aan op het Johannesburger kopje, dat den sleutel der Boerenstellingen vormt. ‘Ook goed!’ meent luitenant Pohlmann bedaard, en zijn manschappen denken er evenzoo over. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1060]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Engelsche batterijen openen hun vuur op Bergendal.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1061]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op ongeveer 4500 meter afstands houdt de bereden infanterie stil; zij springt uit het zadel, laat de paarden achter, en rukt in schermutselorde op: in een boog, waarvan de uiteinden als de scharen van een schorpioen de Boerenstelling trachten te omvatten. De afstand is thans tot 2000 meter ingekrompen. ‘Daar komen ze!’ denken de politie-mannen. Natuurlijk: daar komen ze. Er wordt nog een blik gewisseld met een trouwen makker; een hand gedrukt; een traan weggewischt, die opkwam bij de gedachte aan vrouw en kind, want de mensch is sterfelijk, en hij voelt dit nergens sterker dan hier, op dit loeiende kopje, waar de schaduwen des doods zich uitbreiden..... En Louis Botha roept klagend uit: ‘Wij kunnen hen niet helpen,’ en zijn heldere oogen verduisteren zich, want hij weet, dat er geen witte vlag gezien zal worden boven het Johannesburger kopje. Neen, geen witte vlag! Wat er gezien zal worden, dat zal het Afrikaansche heldenbloed zijn, opspattend in den heiligen strijd voor vrijheid en recht....... In een snellen aanloop nadert de vijandelijke stormcolonne. Een vlaggedrager loopt voor hen uit. Nu zwaait hij met de vlag en werpt zich tegen den grond. De lange tirailleurlinie werpt zich eveneens tegen den grond en opent het geweervuur. En al schietend en met een ruk weer voortijlend, zal de stormcolonne het kopje nemen. Onbeweeglijk liggen de Afrikaanders, en vast ligt het geweer in hun handen. Onder het gebrul der kanonnen beginnen de Lee-Metford-kogels den dapperen mannen als giftige insecten om de ooren te gonzen, maar zij schieten niet terug. Zij moeten zuinig zijn met hun patronen; er mogen geen twee kogels op één Engelschman worden gewaagd. Het zou verkwisting zijn en groote dwaasheid, want de ammunitie-voorraad is maar klein. Sergeant-majoor Biljon, de wakkere krijgsman, roept met zijn frissche, heldere stem: ‘Houdt uit, kerels! Om Gods wil - schiet niet te vroeg! Laat hen nader komen en merkt uw man!’ En luitenant Pohlmann dringt met mannelijke kracht de gedachte aan zijn jonge vrouw en zijn lieve, kleine kinderen, die hij in geen jaar heeft gezien, naar den achtergrond, en staande als een eik in den orkaan, roept hij luide: ‘Staat, mannen, staat!’ En de Lee-Metford-kogels worden talrijk en zij gonzen als zwermen giftige insecten over de stelling heen, maar met den metalen klank van een domklok klinkt in het brullen van het noodweer de plechtige stem van sergeant Van Staden: ‘Mannen, vreest niet voor een | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1062]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mensch; God is nabij! Hij alleen kan ons lot beschikken; Zijn hand bestuurt alles!’ En door hun voorbeeld en hun woorden storten deze drie heldhaftige aanvoerders den moed en de vastberadenheid, die hen zelven bezielt, over in de harten hunner manschappen. Nog altijd zwijgen de Mausers, en zwijgend staan de artilleristen bij hun Bom-Maxim, maar nu klinkt het kommando, luid en krachtig: ‘Schiet, kerels! 900 yards vizier! Voor elken kogel een Khaki!’ Daar vlammen de Boerengeweren op, en pompend dreunen de doffe slagen van het Boeren-Maxim. Voor elken kogel een Khaki - ja, dat is het ware! Vlak onder den helm - zóó! Wat wil die soldaat daar met zijn wilde armbewegingen? O zoo - is het een officier? Wil hij zijn manschappen aanmoedigen, om den storm door te zetten? 't Is jammer - 't is een dappere kerel - maar daar ligt hij al! En de Boerenkogels maaien weg wat er zichtbaar wordt; de dappere kolonel Metcalfe springt voor zijn soldaten, maar stort zwaar gewond tegen den grond, en de Khaki's vluchten. Doch nu rukken de versterkingen aan - overstelpende versterkingen; voor één gevallen Khaki springen er tien, twintig in - dat is niet uit te houden.... ‘Uithouden!’ schreeuwt luitenant Pohlmann, en de wakkeren houden het uit. En het Bom-Maxim pompt maar voort, en het is onbegrijpelijk, dat het door de barstende granaten nog niet in stukken is gescheurd. Maar er wordt aan geen barstende granaten meer gedacht, want in het ontzaglijk oogenblik, dat de balans van den slag in den evenaar trilt, is de kracht van den Afrikaanschen scherpschutter saamgetrokken in het oog, dat op den vijand staart, en in den vinger, die aan den trekker klemt. En nu komt er iets als een glimlach op het heldhaftig gelaat van luitenant Pohlmann, en ten tweeden male worden de Engelsche legioenen verscheurd als de golven, die zich breken op de rots! O dat gevoel! Dat gevoel van overwinning, van zegepraal, van triomf, dat den gewonde troost en zelfs den stervende kan verkwikken!...
Maar de zon, die de glorierijke Vierkleur tooide met haar gouden glans, ging onder, en de andere zon, die daar schitterde aan den blauwen hemel, had thans haar middaghoogte overschreden. De Engelschen waren teruggeslagen, maar zij kwamen terug: zij kwamen met 8000 man! Met smartelijk verlangen keken de politie-mannen achterwaarts, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1063]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Stand houden, kerels!’ klinkt het telkens, en wij houden stand. (Zie bladz. 1064).
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1064]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van waar nog altijd de zware slagen der Long-Toms werden gehoord, maar die machtige vuurmonden stonden te ver weg, en de poging van den dapperen kapitein Pretorius van de Staatsartillerie, om een Long-Tom op de flank van het Johannesburger corps te brengen, was mislukt. ‘'s Nachts hadden wij,’ zoo schreef kommandant S. van Lier in de ‘Nieuwe Rotterdamsche Courant,’ ‘hem 100 man gezonden, gewapend met pikken en houweelen, om een der groote veldstukken te verplaatsen. Was Pretorius daarin geslaagd, dan voorzeker was het einde van den slag geheel anders geweest, ja misschien waren de oorlogskansen geheel te onzen voordeele gedraaid. Het is verre van mij, iemand hiervan een verwijt te maken; dit laat ik over aan hen, die nooit nabij het oorlogsterrein waren, geen greintje begrip van een werkelijken slag hebben, hier en daar berichten opvangen, en met de meest mogelijke onbeschaamdheid de daden onzer generaals critiseeren, den moed onzer burgers durven bezoedelen.’ ‘Ik lig,’ zoo schreef Van Lier op zijn teekenachtige manier verder, ‘op mijn rechterknie geknield, achter een klein schansje, met het front naar den vijand, mijne rechterzijde gedekt door drie groote, zware klippen. Plotseling voel ik een brandende pijn in de rechterdij; een granaatscherf heeft mij getroffen. De verwonding is niet ernstig, en ik blijf doorschieten, na het projectiel, dat mij hindert, en niet diep is ingedrongen, met de punt van mijn zakmes verwijderd te hebben. Het gevecht duurt voort. De vijand, verbitterd door den hevigen tegenstand, opent een nieuwe batterij; wij zijn omgeven door een gordijn van ellende. “Stand houden, kerels!” klinkt het telkens, en wij houden stand. Opeens is het, alsof ik uit een verdooving ontwaak. Ik lig niet meer geknield, maar op mijn rechterzijde, en ruik niets dan zwavel; de rechterhand houd ik op mijn hoofd, de palm naar boven gekeerd, en daarop ligt een groot stuk steen; mijn linkerzijde is geheel bedolven onder de klippen, waarachter ik lag. Ik roep, en men komt mij te hulp, en bevrijdt mij uit mijne pijnlijke gevangenis. Ik mis mijn geweer; slechts enkele kleine stukjes vind ik. Nu herinner ik mij het geluid van een ontzettende ontploffing. Een lyddietbom is tegen de klippen, waarachter ik lag, gebarsten, en heeft alles op mij geworpen; als door een wonder ben ik gespaard gebleven. De vijand is op dit oogenblik ongeveer honderd vijftig pas van ons af. Ons vuur blijft onafgebroken: niemand spreekt; slechts nu en dan hoort men een onderdrukten schreeuw van een gewonde, den laatsten zucht van een stervende. John Pretorius, sergeant, is dood; dit grijpt mij zeer aan. Hij was een forsche, flinke jonge man, een mooie kerel. Ach, hoe sprak hij steeds vol liefde van zijne jonge bruid! Juist zou hij zich in het huwelijk begeven, toen de oorlog uitbrak, en zijne plichten hem naar het oorlogsterrein riepen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1065]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zonder geweer ben ik in de stelling voor het oogenblik van geen nut. Zoo goed ik kan, kruip ik weg, om mij naar mijn vriend, kommandant Oosthuizen, te begeven, en met hem te overleggen, wat nog gedaan kan worden, om onze mannen te sparen, want wij zien nu in, dat de stelling tegen den steeds naderenden en talrijker wordenden vijand niet te houden is.’ Het was kommandant Oosthuizen te eng geworden in den hoek van de kleine kraal. Hij bevond zich nu buiten de kraal, bij den ammunitiewagen. Hij was opgewonden; zijn oogen flikkerden koortsachtig, en in de onmogelijkheid, om aan den strijd deel te nemen, voelde hij zich diep ongelukkig. De Mauserpatronen raakten op; telkens kwam een der manschappen van het kopje afhollen, begaf zich naar den ammunitiewagen, greep een Henry-Martini-geweer met de noodige patronen, en verdween weer tusschen de klippen van het rookende kopje. Op den rechterkant der Afrikaanders werd nu een Bom-Maxim opgesteld, en een oogenblik meende men, dat het een der eigen stukken was, maar er volgde een bittere ontgoocheling, want het was een Engelsch kanon, en een troep infanterie kwam met gevelde bajonet aanstormen. Deze vermetelen echter waren kinderen des doods; zij naderden tot op vijftig pas en bleven toen liggen. Het aantal gewonden werd grooter, zij kropen tot in de nabijheid van kommandant Oosthuizen, en smeekten om water, doch hij kon hen niet helpen - er was zelfs geen droppel meer in de veldflesschen! O, hij voelde zijn onmacht, zijn ongeluk; het overstelpte zijn dappere ziel, en de hand van zijn vriend Van Lier grijpend, barstte hij uit: ‘Wat moet ik doen? Mijn God, wat moet ik doen? Wij kunnen ons toch niet overgeven - neen, dat nooit!’ Hij wilde zich midden tusschen zijn strijdende makkers storten, maar de wondkoorts schudde den edelen held, en Van Lier hield hem tegen. ‘Konden wij slechts stand houden tot donker!’ zuchtte hij; ‘misschien komt er nog hulp!’ Maar het wilde niet donker worden, en traag, angstwekkend traag trok de zon voort langs haar schitterende baan. Achter het Johannesburger kopje verhief zich een kleine bult, die door politie-voetgangers was bezet; als men daar een kanon kon krijgen, zou men den terugtocht kunnen dekken, maar het was gevaarlijk, om er de boodschap te brengen, daar de glooiende vlakte tusschen het kopje en den kleinen bult, die onder het vuur lag van den vijand, moest worden overgestoken. Oosthuizen wilde zelf die gevaarlijke taak volbrengen, en toen Van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1066]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lier het voor hem wilde overnemen, zeide hij op strakken, bevelenden toon: ‘Ga gij naar luitenant Pohlmann; bezweer hem, nog eenigen tijd vol te houden, en zeg, dat ik trachten zal, een kanon op het bultje uit te trekken.’ Maar luitenant Pohlmann was reeds dood. Hij was gevallen als een eik in den orkaan: zonder een kreet, zonder een zucht; met den kogel in de rechterslaap.... Oosthuizen zette juist den voet in den stijgbeugel, toen een gewonde, die kwam aanstrompelen, de tijding bracht, en dan zelf tegen den grond stortte. De tijding klonk den omstanders als een donderslag in de ooren, en Oosthuizen's gelaat werd zoo grauw als asch. De mannen op het Johannesburger kopje stonden nu midden in een vlammenden vulkaan. Het was geen vechten meer, maar moorden. De beide voerlieden, die heden morgen wat blijde waren, er ongedeerd doorheen te zijn gekomen, lagen nu stil bij hun ammunitiewagen in het vijandelijk vuur, en hadden geen haast. Zij waren gedood door dezelfde granaat. Daar kwam een artillerist aanrennen. ‘Kommandant,’ riep hij, ‘het is fout; de vijand is reeds in den voet van het kopje!’ ‘Schiet, kerel, schiet!’ schreeuwde Oosthuizen; de artillerist schoot nog vier keeren, en toen verstomde het Maxim. ‘Er is geen redden meer aan,’ riep de artillerist; ‘ik kan mijn stuk niet meer wegkrijgen, maar ik heb het vernield,’ en hij overhandigde een stuk van het sluitstuk.’ Vol treffende bijzonderheden is hetgeen S. van LierGa naar voetnoot1) uit zijn persoonlijke lotgevallen tijdens den terugtocht beschrijft. ‘Nu is de toestand onhoudbaar; ons troepje is zeer gedund; wij hebben reeds negen dooden en vele gewonden. De bajonetten flikkeren voor ons; onze laatste patronen zijn verschoten Niemand wil zich overgeven. Ik roep den ongedeerden toe, zich zooveel mogelijk te verspreiden, en zich in de richting van den spoordijk te verwijderen. Dit is levensgevaarlijk, want de vijand schiet nu niet meer ìn, doch òver het kopje, om den soldaten het bestormen mogelijk te maken, en onzen mannen het ontsnappen te beletten. De meesten onzer mannen springen weg; sommigen hebben hun paard nog kunnen in handen krijgen. Ook ik wil naar mijn paard, doch, helaas, de laatste bommen zijn in het kraaltje gevlogen, waarvan de muren nu bijna geheel omver liggen, en onder de paarden is eene groote slachting aangericht. Mijn arm trouw beest ligt dood ter aarde; alles loopt tegen. Eenige artilleristen rennen weg met den ammunitiewagen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1067]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het Johannesburger Politiecorps.
P. de la Rey. - Kommt. Ph.R. Oosthuijzen - 1e Luit. F. Pohlmann. † - Komm. Vrijw. Corps S. van Lier Ez. Sergt. J. Pretorius. † - Sergt.-Majoor Biljoen. - Sergt-Majoor J. Smit. Daar vliegt iemand langs mij heen; nader en nader komen de bajonetten. Nu is het kiezen of deelen: overgeven aan den gehaten Brit, of door het scherm van kogels en granaten heenrennen, waar de kansen om te vallen duizend tegen één zijn. Een onweerstaanbare macht grijpt mij aan en ik snel ook weg. Gewond en gekneusd als ik ben, kan ik nauwelijks loopen. Mijn lange jas hindert mij; ik werp die uit. Een groepje boomen breekt de lange kale vlakte. Ik sleep mij voort, doch nauwelijks ben ik de boomen voorbij, of de bommen vliegen om mij, de vijand schiet op de vluchtenden, ook met klein geweer. Ik voel een zwaren slag tegen den rug en val; sta weder op en val weder. Een nieuwe kogel heeft mij getroffen. Rondom ontploft bom na bom, en als verwilderd kruip ik terug van de plek, waar de bommen vallen. Daar hoor ik mijn naam roepen. Het is sergeant-majoor Biljon. Niet gewond, vlug en lenig, had hij spoedig buiten gevaar kunnen zijn; toevallig omziende, ziet hij mij vallen, en hoewel hij reeds ver verwijderd is, keert hij terug, het geweer in de hand. Hij geeft niet om het vuur, dat de Engelsche soldaten op hem openen, en hoewel de kogels hem voorbijsnorren, het stof rondom hem opslaat, nadert hij mij in groote sprongen, en vat mij onder den arm. Voetje voor voetje sukkelt hij met mij voort. Telkens en telkens vliegen de kogels om ons; ik geef | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1068]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
er niet meer om, en verwacht elk oogenblik, het doodschot te ontvangen. Ik bereik de spoorbaan en heb gelegenheid, eenige oogenblikken te rusten. Biljon is weg; ik zie hem nergens, en heb niettegenstaande al mijne nasporingen niets meer van hem kunnen vernemen. Waarschijnlijk is die brave, dappere Afrikaner het slachtoffer zijner opoffering geworden. Ik vervolg den weg. Het geweervuur komt weder nader. Vóór mij loopen nog eenige manschappen, allen doodelijk vermoeid; niet ver van mij stort weder een neder; hartverscheurend gilt hij: ‘Broer Pieter, broer Pieter!’ en alles blijft stil. Sergeant Pretorius, ter onderscheiding van den jongen sergeant (in dit gevecht gesneuveld) Oom Ben genoemd, een onzer beste mannen, zie ik zijn geweer wegwerpen, en met verhaasten stap doorloopen. Hij roept mij toe: ‘Vat mijn roer,’ en houdt de linkerhand krampachtig in de rechter geklemd, terwijl het bloed tusschen zijn vingers siepelt. Een stuk bom heeft hem juist drie vingers der linkerhand afgeslagen. Wij slepen ons voort; het vuur is opgehouden, en spoedig zal de plaats bereikt zijn, waar ons lager stond. Opeens hoor ik een waarschuwenden schreeuw, kort daarop gevolgd door het fluiten van kogels. De vijand vervolgt ons te paard. Den pas versnellen kan ik niet; mij plat ter aarde werpen om dekking te zoeken, durf ik niet, uit vrees de kracht te missen, weder op te staan. Voort ga ik met de hand tegen den rug gedrukt, vreeselijk gekweld door de gedachte, wat er van mijn vrienden geworden is. Ik bereik ons lager; alles is verlaten, de vijand is meester van het terrein. Ik kan bijna niet meer voort. Daar zie ik een ossewagen; ik roep, ik schreeuw, doch krijg geen gehoor. Een paar Montenegrijnen, bij mijn kommando behoorende, pogen de ossen in te spannen. Het gelukt hun niet, en twee rukken zich los, een derden met zich sleepende. Zij gaan langzaam in de richting van Machadodorp. Een onweerstaanbare aandrang maakt zich van mij meester, om mij op den omgevallen os te werpen, en mij zoo te laten meesleepen. Ik bereik hem niet. Daar nadert een jonge Afrikaner, een der voetgangers. Handig en vlug brengt hij de ossen bij elkaar en spant ze in. Hij ziet mij, wacht op mij, en als een kind tilt hij mij op den wagen, rangschikt vlug eenige dekens en jassen voor me, en voort gaat het. Gered! roep ik. De wagen, die langs den breeden weg gaat, trekt de opmerkzaamheid van den vijand, en spoedig is weder een kanon op ons gericht. Het horten en stooten bezorgt mij ondraaglijke pijnen, en wij blijven steeds onder het vuur. Gelukkig ontmoet ik een mijner mannen te paard, die een opgezadeld paard bij den teugel leidt. Dit staat hij mij af, en spoedig zit ik in het zadel, door mijn geleider ondersteund. Nu kan ik buiten het bereik van het geschutvuur blijven door onder de kopjes langs te rijden, en ga in de richting van Machadodorp. Nu en dan voegt zich iemand bij mij. Heel in de verte zien wij een Roode-Kruisvlag, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1069]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nabij Dalmanutha. Het is onze eigen, de politie-ambulance. Vlug rijdt een der mannen daarheen, en geeft order te wachten. Eindelijk kom ik er; men is reeds bezig, eenige gewonden te verbinden. Men helpt mij van het paard, slaat mij een jas om, doch nu begeven mij de krachten. Een flink glas wijn echter houdt mij op de been, doch de reactie treedt in, en ik voel mij kapot en gebroken. Een voorloopig verband wordt door Dr. Mensing aangelegd, en na eenigen tijd wordt de reis naar Machadodorp ondernomen. Wij liggen met ons negenen in den wagen. Bittere ironie: met groote letters staat op den wagen geschilderd: ‘Thornton's Picnic Van’ (Jan Plezier). Het was laat en donker, toen wij in Machadodorp aankwamen. Reeds was het gevecht daar in alle bijzonderheden bekend, en had de Regeering besloten, nu de linie doorgebroken was, verder het gebergte in te trekken. De ambulancewagen houdt stil, en is spoedig omringd door eene belangstellende menigte, waaronder ook Dr. Pameyer, van de eerste Nederlandsche ambulance. Bekenden en onbekenden drukken ons de hand. De meeste gewonden worden dadelijk per spoor naar Barberton vervoerd; men brengt mij naar de biljartzaal van een hotel, die tijdelijk als hospitaalEen gewonde Boer buiten de vuurlinie gedragen.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1070]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Transvaalsche ambulance te velde.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1071]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
is ingericht. Spoedig daarna wordt mijn voorloopig verband door Dr. Pameyer door een ander vervangen, en ik voel mij na deze behandeling reeds veel verkwikt. Verscheidene mijner manschappen en vrienden komen mij nog dienzelfden avond bezoeken. Den volgenden morgen kreeg ik bezoek van kommandant-generaal Botha en vechtgeneraal Viljoen. Zij betuigden hun groote voldoening met onze houding van den vorigen dag, betreurden de geleden verliezen, doch gaven den moed niet verloren. Zij verzekerden nogmaals, zooals wij zelven ook reeds tijdens het gevecht begrepen hadden, dat het onmogelijk was geweest ons te ontzetten.’
Toen de Engelschen het Johannesburger kopje hadden omgetrokken, hielden nog enkele politie-mannen stand. Zij stonden op het kopje, dat rookte als een fornuis, en waren gehuld in den damp der lyddietbommen. Maar geen witte vlag ging omhoog, - wat er omhoog ging, dat was het hartebloed dezer helden, opspattend tegen de harde klippen.... En toen was alles voorbij.... De Engelschen plantten hun vlag op het lage kopje, dat hun zooveel zware offers had gekost, en de Boeren trokken Oostwaarts af. Het was toen halfvier in den namiddag. Stuart, de oorlogscorrespondent der ‘Morning Post,’ bezocht het Johannesburger kopje na den strijd, en legde zijn indruk, vrij vertaald, in de volgende bewoordingen neer: ‘Het forsche, zachte grauw van het graniet wees ons aan, waar de bommen hun werk hadden verricht. Een klip van manshoogte was opgelicht van zijn plek; groote scherven lagen in het rond, waar de wervelende granaat de klippen had geraakt, en over alles lag de majesteit en de huivering des doods. De dooden lagen, waar zij waren gevallen, verlaten in hun schansen, ofschoon drie dooden, boven wie een granaat was gebarsten, dicht bij elkander lagen, alsof zij op een rij waren neergelegd. Zij hadden smalgerande hoeden; hun jassen waren blauw of donkerbruin. Het bloed lag bij de opening hunner wonden als bevroren portwijn. Er was geen ongunstig gelaat onder de dooden te ontdekken; er kòn zich ook geen man met een ongunstig gelaat bevinden onder deze mannen, die het hart hadden gehad om den post te houden tegen een orkaan des doods. De gelaatstrekken waren geel geworden, en het stof lag er op. Een man met een schoonen, krullenden baard lag met zijn hand achteruitgeworpen naar den nek, als een slapende genius. Er waren geen oude mannen onder, en niemand, naar ik gis, ver onder de dertig. Zij waren machtig in hun rust, deze heroën! Uitgezonderd een schoon, licht; gladgeschoren Germanen-gezicht, waren hun gelaatstrekken en vormen als die van den Vulcanus der oude beeldhouwkunst forsch geteekend, met zware, strak gespannen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1072]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
spieren. De wind streek klagend over hen heen; het dunne bruine stof sloeg neder, en boven hen welfde zich de verbleekte Afrikaansche hemel. Vrede, ongestoorde vrede zij hun deel, want zie! het waren dappere mannen!’ Toen te Helvetia appèl werd gehouden over de 67 politie-mannen, meldden zich 31; de overigen waren gedood of gewond, doch van de gewonden kwamen er 12 man op wonderbaarlijke wijze uit, terwijl de anderen, waaronder de dappere Philip Oosthuizen, gewond in 's vijands handen vielen. Onder de dooden waren luitenant Pohlmann, opperwachtmeester Prinsloo en sergeant J. Pretorius. Ook het Bom-Maxim bleef achterGa naar voetnoot1). Overigens waren de verliezen der Boeren-kommando's van weinig beteekenis.Ga naar voetnoot2) Ver in het Noorden, bij Zwartkoppen, hadden zij den geheelen dag de opdringende strijdmachten van generaal French in toom gehouden, waardoor een geregelde terugtocht mogelijk was, terwijl die terugtocht door de vermeestering van het Johannesburger kopje nòodzakelijk werd. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 1073]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Boeren trokken weg naar het oosten, terwijl Ben Viljoen den terugtocht op meesterlijke wijze dekte. Om twee uur reed de laatste ambulance-trein van Machadodorp naar Dalmanutha; om half vier werkte de telegraaf nog, maar een kwartier later werd het telegraafkantoor door een Engelsche bom vernield, en om half vijf kwam de order van Staatspresident Kruger, om de StaatsdrukkerijGa naar voetnoot1), al de proviand en al de ammunitie onmiddellijk naar Waterval-Onder te verplaatsen. Er heerschte te Machadodorp natuurlijk een groote, angstige drukte; aanhoudend liepen treinen, en te zes uur in den avond werd op een der naburige kopjes een rood licht geheschen, als waarschuwing, dat het er niet meer veilig was. Laat in den avond verscheen lord Roberts, die van een hoogte bij Belfast den strijd had geleid, op het rookende slagveld, om generaal Buller te ontmoeten, en diens troepen geluk te wenschen met de behaalde zegepraal. En hij schreed voorzichtig over het veld, want de Engelsche dooden en gewonden lagen er bij honderden: als havergarven in den oogsttijd. Dat was de tweedaagsche veldslag van Dalmanutha, op Zondag en Maandag den 26sten en den 27sten Augustus 1900. |
|