De oorlog in Zuid-Afrika. De strijd tusschen Engeland en de verbonden Boeren-republieken Transvaal en Oranje-Vrijstaat in zijn verloop geschetst. Deel 3
(1903)–Louwrens Penning– Auteursrecht onbekend
[pagina 1029]
| |
De Staatspresidenten.
| |
[pagina 1030]
| |
“Men kon den Staatspresident zien door de ramen van den spoorwagen.” (blz. 1029.)
verstaat, diende Reitz voortdurend als tolk. Gedurende al dien tijd keek de President mij aan, alsof mijn gezicht een vensterruit was en mijn achterhoofd een landschap.’ Vele vreemdelingen ontvingen, als zij Paul Kruger ontmoetten, den indruk, dat zij stonden voor een uitgebluschten vulkaan, maar zij vergisten zich, want het vuur der liefde voor zijn volk brandde met onverminderde kracht in zijn binnenste; zijn energie bleef onverzwakt, en al was hij thans als een balling verdreven uit zijn hoofdstad, zijn Godsvertrouwen bleef ongeschokt, en de moedige geloofstaal van den grijsaard gordde zijn burgers aan tot groote daden. Een correspondent schreef uit Machadodorp het volgende: ‘Het leven is hier niet kwaad; daar wij tot het gevolg van Z.H.Ed.Gestr. behooren, worden wij op 's land kosten gevoed, en desnoods gekleed. Dit laatste echter laat wel wat te wenschen over, want 't gaat maar moeilijk, om uit die stapels balen met kleeren, die hier zijn aangekomen en nog niet gesorteerd zijn, het noodige uit te zoeken. Gevoed worden wij in het Hotel de France (dat door een Duitscher bestuurd wordt). Het is vermakelijk om tegen etenstijd al die hongerige ambtenaren en andere gasten voor het hotel te zien samenscholen, en als 't ware de deur te zien binnen vallen, als die geopend wordt. Het menu is gewoonlijk maar erg eenvoudig, en de porties zijn klein, maar daarover kunnen wij in deze slechte tijden niet klagen; bovendien, een gegeven paard... enz. Onze woning is een spoorweg-wagon, waar we uit kracht van gewoonte al evengoed slapen als gijlieden op uw veeren bedden. Het hatelijkst is, | |
[pagina 1031]
| |
dat ons telkens de heerlijke geuren van 's Presidents keukenwagen tegemoet waaien. Der tafel doet Z.H.Ed.Gestr. dan ook eer aan, en als men hem zoo gezond ziet eten, komt men onwillekeurig tot de conclusie, dat hij een nog robust sterke man moet zijn. Met zijn koffie is Z.H.Ed.Gestr. nogal scheutig, en als wij met het telegraaftoestel in zijn wagen moeten werken (voor een draadgesprek met zijn generaals), dan worden wij evengoed bediend als de hoogste Staatsambtenaren. Dezer dagen hadden wij een leuke scène. De President wilde zijn haren laten snijden, en voor dat doel werd subiet een der politie-agenten gerequireerd, die Z.H.Ed.Gestr. van zijn lange grijze haren ontdeed. De portretten gelijken dus niet meer! Dezelfde barbier heeft zich daarna op de meesten onzer verder geoefend, zoodat hij bij den laatste werkelijk min of meer geoefendheid verkreeg. De eentonigheid van 't leven wordt des morgens 't eerst verbroken door het publiceeren van 't oorlogsbericht, dat in de staatsdrukkerij op wielen, gedrukt wordt, evenals de proclamaties en regeeringsbesluiten. Het rollend postmeester-generaalskantoor heeft er voor gezorgd, dat de Europeesche mails alhier geopend en onze brieven er uit gehaald worden (een maatregel dien wij op hoogen prijs stellen). Langs het dorp loopt een snelvlietend riviertje, waarin wij als de zon warm genoeg is, dikwijls gaan zwemmen en.... onze kleeren uitwasschen! Het is vreemd; des morgens als wij opstaan, is de grond wit gerijpt, en om elf uur liggen wij in het water, zonder dat ons dit in het minst kwaad doet; het Afrikaansch zonnetje is sterk genoeg.’ Des Zondags placht de President Godsdienstoefening te houden voor zijn burgers. Hij zat dan gemeenlijk met een tafeltje voor zich, waarop zich zijn kerkboek, zijn bril en een glas water bevonden, terwijl de Boeren met kistjes kwamen aandragen, waarop zij zich rondom den Ou-President nederzetten.
Krokodilrivier.
| |
[pagina 1032]
| |
En thans wachtte hij de komst af van een man, dien hij eens zijn zoon had genoemd, namelijk van Staatspresident Steyn. Doch Steyn was nog ver weg, en Steyn moest, om Kruger te bereiken, een buitengewonen omweg maken. De Vrijstaatsche President bevond zich namelijk met generaal De Wet, met wien hij dien bewonderenswaardigen, verbijsterenden tocht had gemaakt uit het hartje van den Vrijstaat naar het Transvaalsche Noorden, bij de Krokodilrivier, in den omtrek van Hebron, waar hij afscheid nam van zijn wakkeren generaal, om met een lijfwacht van 75 man de richting in te slaan naar Zoutpan, op zijn weg naar Machado-dorpGa naar voetnoot1). De lijfwacht bestond voor het grootste gedeelte uit Vrijstaters. Ze waren uitstekend bereden en hadden, behalve hun rijpaard, één of twee handpaarden. Een kleine ambulance-wagen diende voor proviandwagen; dan waren er nog eenige Kaapsche karren en een paar trolleys. De paarden waren gezond, sterk en vet, en vlug trok de kleine kolonne voort, want President Steyn hield van snelle marschen. Zoo werd Zoutpan bereiktGa naar voetnoot2). Zoutpan lijkt sprekend op den krater van een vuurspuwenden berg, en heeft op zijn bodem een pan, waaruit het zout wordt opgehaald. Vandaar de naam Zoutpan. Een patrouille der kolonne ontmoette er een paar zoogenaamde Afrikaanders, die volgens hun bewering naar de pan waren gegaan, om er zout te halen, en met warme belangstelling naar de komst van President Steyn informeerden. Maar het scheen hun meer om den Vrijstaatschen President dan om het zout te doen te zijn, en de President liet in den nacht snel voorttrekken, want Afrika gonsde van verraadGa naar voetnoot3). Hij had een verstandige daad gedaan, want nauwelijks had de kolonne, oostwaarts trekkend, den 21sten Augustus Pienaarsrivier bereikt, of uit den omtrek van Zoutpan werd het Engelsche geschutvuur gehoord. Het was een Engelsche strijdmacht onder Baden-Powell, die echter te laat kwam, om den President in te rekenen, en nu op de achterhoede stiet van generaal Grobler's Waterberg-kommando, dat op weg was naar Warmbad. Maar dit zaakje viel Baden-Powell toch niet mee. De Waterbergers vochten scherp en vinnig; zij wendden den teugel van hun paarden en | |
[pagina 1033]
| |
renden in galop op het Rhodesische regiment in. Het regiment leed zwaar en onder de gesneuvelden was de kolonel. Er werd intusschen een nieuwe jacht op touw gezet achter Steyn's lijfwacht aan, maar de Engelsche strijdmacht was er niet op bedacht geweest, dat de President een zijweg was ingeslagen, die hem een grooten voorsprong gaf, en Khaki keerde onverrichter zake huiswaarts. Midden in het Boschveld had de lijfwacht nog een ontmoeting met een vijandelijke patrouille, doch deze nam de vlucht, toen een soldaat en een paar paarden waren doodgeschoten. Van de lijfwacht had niemand eenig letsel opgeloopen.
Generaal Grobler.
De tocht ging nu over Dullstroom verder; te Winnaanpoort zag vrederechter J.H. Janson Jun. een troep paarderuiters aankomen: dat was president Steyn met zijn lijfwacht. Janson groette beleefd, maar de president, die vroolijk en opgeruimd was, riep: ‘Neen, dat gaat zoo niet, ou-kèrl; kom hier zoo, want ik wil je met di hand groet.’ De president was zoo pas van Dullstroom gekomen, en hij was nog opgetogen van de hartelijke ontvangst en den moedigen Afrikaanschen geest, die er heerschte. ‘Ik kom van jouw dorp,’ zeide hij - de president bedoelde het dorp Dullstroom - ‘maar ik heb daar niks anders gekrijg dan vrouwens. Ik had bij di kerk uitgespan, aan di buitenkant van di dorp, en di vrouwens het dadelijk naar ons karre gekome met schotels vol koek en koffie en melk. En toen heb ik hulle gevraag: ‘Is daar dan ni mans hier ni?’ En toen het hulle gezeg: ‘Hoe zou hier mans wees? Wat zou hulle hier maak? Hulle is natuurlijk almaal bij di kommando's!’ De oogen van den president schitterden, toen hij dit vertelde, want uit deze woorden blonk immers de heldengeest der Afrikaansche vrouwen. ‘En toen ik naderhand weer het late inspan, toen het hulle geweiger, om betaling daarvoor te neem, en hulle het gezeg: ‘Hulle voel | |
[pagina 1034]
| |
al te gelukkig, dat hulle ook iits voor di president van di Vrijstaat het kan doen. Toen het ik hulle almaal hartelik gegroet, nadat ik eerst had moet luisteren naar di zinge van di Volkslied.’ Te vier uur in den namiddag van den 25sten Augustus kwam President Steyn, met zijn broeder in een door zes paarden getrokken rijtuig gezeten, behouden te Machadodorp aan. Staatssecretaris Reitz stond aan het rijtuig, om hem te ontvangen, en Reitz kon naar waarheid verzekeren, dat de Vrijstaatsche President er uitstekend uitzag. Het veldleven had hem geen kwaad gedaan. Steyn had den deftigen zwarten presidentsjas afgelegd en was gekleed als de Boeren met bandelier, revolver en kijker. Hij nam den Mauser in de hand, toen hij uit het rijtuig stapte, en toen hij daar voor het Transvaalsche volk verscheen: in zijn ongebroken, heerlijke kracht, goed en bloed en leven in onwankelbare trouw inzettend voor het broedervolk, blonken er tranen onder de zware wenkbrauwen van menig grijzen Takhaar, en het volk juichte. Onder het gevolg van den President bevonden zich O'Brien, Andries Cronjé en kommandant Wessels, benevens De Villiers, de particuliere secretaris van den President. President Steyn nam met zijn gevolg een middagmaal in het hotel, en vertrok dan een uur later in zijn eigen salonrijtuig naar Waterval-Boven, waarheen Paul Kruger reeds was vertrokken.
Het vertrek van Paul Kruger uit Machadodorp is een bewijs, dat de vijand nadert. Het is een eindelooze, zacht golvende grasvlakte, waarover hij komt aanzetten: van Middelburg tot Belfast. Het is het Transvaalsche hoogland met zijn lang, spichtig gras, dat men er overal ziet. Er is tuin- noch akkerbouw, en er heerscht de stilte der Amerikaansche prairiën. Niets ziet ge dan gras - overal gras, van dat magere, spichtige gras; maar heel in de verte duikt een boerderij op, half verscholen in het geboomte, met een spruit in de nabijheid. Het is het land van den schapenboer, maar den schapenboer ziet ge nu niet, want hij moet vechten voor zijn land, en al moest hij niet vechten, dan zou hij toch niet hier zijn, want we zijn midden in den winter. Guur en koud blaast de wind over de hoogvlakte, en de Kaffers zijn met de schapen van den baas naar de lagere heuvelen getrokken: achter den grooten tunnel, die honderd meter ten Oosten van het station Waterval-Boven door den zwaren muur der Drakensbergen is geboord. In de buurt van Belfast verschijnen de voorloopers der bergen in den vorm van begroeide terrassen, rotsachtige kopjes en verloopen rivier- | |
[pagina 1035]
| |
beddingen, door de Afrikaanders donga's genoemd, en de streek krijgt hier veel overeenkomst met die, waar generaal Hunter den stakkerd Marthinus Prinsloo, nu een maand geleden, in een hoek heeft gedrongen. Het tafelland ligt 5000 voet boven den zeespiegel en op dit hooge tafelland verheffen zich bergen, die 6000 voet hoog reiken. De wegen zijn slecht; de bergketens worden afgebroken door diepe ravijnen, door welke de wilde bergstroomen driftig heenbruisen. Hier vindt ge den
Elands Waterval.
oorsprong der Elandsrivier; vroolijk huppelt zij in haar rotsbedding tusschen de met groen begroeide kopjes voort, totdat zij bij Waterval-Onder in dartelen overmoed neerstort van een hoogte van 200 voet. Het is hier een éénig gezicht. Het water bruist als in een kokende, razende zee, en het geluid van den waterval breekt zich met het geweld van den donder tegen de omringende rotsen. Rechts verheft zich een muurvan rotsen, duizenden voeten hoog; links gaapt een onafzienbare diepte, waarin de rivier driftig voortstroomt, alles meesleurend met haar geweld, behalve de bazaltrotsen in haar bedding, waartegen haar wateren in witte vlokken machteloos opspatten. En zie, aan de rivieroevers rijzen als in steen gehouwen reusachtige orgelpijpen op, begroeid met planten en struiken, en uit het midden van dezen chaos van dooreengedwarreld struikgewas rijst de bloedroode flora op der aloë, en reusachtige cactussen en euphorbiums, als boomen zoo groot. Dat daar is de tunnel! De locomotief stond driftig voor dezen berg, en de menschelijke geest vond de werktuigen uit, om een tunnel te boren door dezen berg, en met een luid, triomfantelijk geluid rende de locomotief door de ingewanden van den berg. Een Kafferhut staat aan den oostelijken ingang van den tunnel. | |
[pagina 1036]
| |
Een lange Swazie-Kaffer, onbeweeglijk rustend op zijn schop, oogt den trein na, die oostwaarts snelt, naar Waterval-Onder. Het is de trein van den Staatspresident. ‘De Khaki's komen,’ denkt de lange Swazielander, en hij heeft gelijk. Hoog boven den langen Swazie-Kaffer, op een kopje, verheft zich een Zwitsersche woning. Neen, 't is geen Zwitsersche woning - het is een wachthuis, waar de vertrouwbare Nederlandsche spoorwegambtenaar jaar in jaar uit met groote nauwkeurigheid den drukken transito-handel controleert. 't Is een gevaarlijke plek - misschien de gevaarlijkste plek van de geheele oosterlijn.
Station van Waterval-Onder.
Het is een geduchte hoogte, die de spoorlijn van Waterval-Boven naar Waterval-Onder heeft te overwinnen. Langs den tandrad sleepen twee locomotieven den zwaren trein de duizelingwekkende hoogte op: behoedzaam, voorzichtig als goed gedresseerde muildieren. Van dieren merkt men hier niet veel. Overdag hoort men het scherpe, onaangename geluid van den baviaan, en in den nacht het langgerekte gehuil van den hongerigen jakhals. Maar anders is het er, in spijt van de schitterende natuur, stil, doodsch en verlaten, want de malariakoorts zwaait er haar onbeperkten schepter; en toen de Nederlanders de oosterlijn legden, zijn er van Komatiepoort tot aan Waterval-Boven verscheiden baanvakken geweest, waar elke dwarslegger, die er werd gelegd, betaald moest worden met een menschenleven. Doch de doodsche stilte zal nu worden verbroken, want de lange Swazie-Kaffer had wel gelijk: de Khaki's komen! | |
[pagina 1037]
| |
Van het kleine spoorstation WonderfonteinGa naar voetnoot1) wapperde de Engelsche vlag; het personeel, onder den stationschef Verstraeten, had het station volgens opdracht der directie bijtijds verlaten. Slechts twintig minuten gaans van het station lag de plaats van het Eerste-Volksraadslid Jan Lombard, en op deze hoeve vond een scherp gevecht plaats tusschen een - 40 man sterke - lansierspatrouille en een klomp verkennende Boeren. Bij deze ontmoeting werd de veelbelovende zoon van Jan Lombard zwaar gewond, doch de lansiers werden volkomen in de pan gehakt. De vrouwen en kinderen, die op de eenzame hoeven tusschen Wonderfontein en Belfast waren achtergebleven, werden nu door generaal French opgejaagd, en hun werd aangezegd, zich naar Belfast te begeven. Al weer was het doel, door deze opeenhooping van vrouwen en kinderen de weerbaarheid der Boeren te breken, maar het plan mislukte. De kommandanten ontvingen de bannelingen met groote hartelijkheid, en zorgden voor ossewagens, die hen verder naar het Lijdenburgsche zouden vervoeren. Den 18den Augustus deed generaal French een krachtige poging, om Belfast te nemen. Belfast is een mooi dorp, en ligt op het hoogste punt langs de spoorlijn; het bezit twee kerken, en heeft na de ontginning der naburige steenkolenmijnen zich flink ontwikkeld. Beschermd door een kleinen bergrug, die oprijst tusschen Wonderfontein en Belfast, stond de wakkere vechtgeneraal David Joubert met zijn 200 Carolina-burgers den vijand op te wachten. Generaal French maakte een groot vertoon; zijn gepantserde treinen kwamen over de spoorbaan aanrazen, terwijl zijn cavalerie de aangrenzende terreinen zou schoonvegen. Maar Oom David bleef bedaard, wachtte op den vijand, ofschoon de burgers zonder grof geschut waren, totdat de Mausers konden spreken, en sloeg hem onder hevige verliezen terug. De voorhoede van het Engelsche leger onder generaal French stond intusschen op het punt, om verbinding te verkrijgen met het uit het zuiden oprukkende leger van generaal Buller, en had haar bivak opgeslagen ten zuiden van het spoorstation Wonderfontein, op de plaats van Hendrik Breytenbach, een man, die wegens zijn schitterende dapperheid gemeenlijk Hendrik in 't Veld werd genoemd. Hij was een oprechte, warme vaderlander, die door zijn ingezonden stukken in ‘Volksstem’ en ‘Ons Land’ reeds vóór den oorlog den moed der burgers had gesterkt, en dat de lansiers van generaal French zijn hoeve verwoestten, spreekt helaas vanzelf. | |
[pagina 1038]
| |
Het was wel een bijzonder geval, dat op denzelfden dag, waarop Breytenbach's hoeve in de asch werd gelegd, door Dr. Leyds en het Afrikaansche Driemanschap van uit St.-Petersburg aan lord Salisbury een krachtig protest tegen de barbaarsche wijze van het Engelsche oorlogvoeren werd gezonden. Het historische document luidde in zijn vertaling als volgt: | |
St.-Petersburg, 18 Augustus 1900.Excellentie!
Volgens een publicatie, den 25sten Juni 1900 te Pretoria uitgegeven onder den naam Government Gazette Extraordinary, Vol. I, No. 7, heeft lord Roberts, Veldmaarschalk en opperbevelhebber van Harer Britsche Majesteits troepen in Zuid-Afrika, eenige proclamaties gericht aan de inwoners van de Zuid-Afrikaansche Republiek. In de eerste van die proclamaties, gedagteekend 31 Mei 1900, wordt o.a. kennis gegeven aan de burgers, ‘die geen vooruitstekend deel genomen hebben in de politiek, dat leiding gaf tot den oorlog tusschen Hare Majesteit en de Z.-A. Republiek, enz., enz., en die gewillig zijn, om hunne wapens onmiddellijk neer te leggen, en zich onder eede te verbinden, om geen verder deel in den oorlog te nemen,’ dat zij ‘worden geoorloofd, om naar hunne huizen terug te keeren na gemelden eed neergelegd te hebben’ (paragraaf 2 van de proclamatie.) In de tweede proclamatie, gedagteekend te Pretoria 6 Juni 1900, wordt o.a. kennis gegeven, dat als een burger een pas krijgt onder paragraaf 2 van bovengenoemde proclamatie, hij in het bezit van zijn vee mag blijven, of is een deel of het geheel van zijn vee noodig voor het gebruik van Hr. Ms. troepen, hij er het geld voor krijgt overeenkomstig den marktprijs. De ondergeteekenden voelen zich in den naam van de Regeering der Zuid-Afrik. Republiek en de Regeering van den Oranje-Vrijstaat verplicht, ten krachtigste verzet aan te teekenen tegen de strekking van beide proclamaties. Omdat er uit deze proclamaties, in haar onderling verband tot elkander, geen andere gevolgtrekking mogelijk schijnt, alsdat den burgers alleen dàn het behoud van hun eigendom gewaarborgd wordt, wanneer zij eerst den eed hebben afgelegd, vermeld in paragraaf 2 van de eerstgenoemde proclamatie. Het is duidelijk, dat de verklaring, neergelegd in de proclamatie van 6 Juni 1900, alleen zin heeft, wanneer wordt aangenomen, dat naar het oordeel van veldmaarschalk Roberts de eigendom van burgers (zelfs van hen, die geen ‘vooruitstekend deel’ hebben genomen in de politiek, die tot den oorlog heeft geleid), van hen weggenomen mag worden alleen op den grond, dat er oorlog is tusschen Engeland en de Z.-A. Republiek. Dit nu is in rechtstreeksche botsing met beginselen van volkenrecht, | |
[pagina 1039]
| |
die reeds eeuwen van kracht zijn, krachtens dewelke privaat-eigendom, geen oorlogscontrabande zijnde, in een oorlog met het land geëerbiedigd moet worden, welke beginselen nog eens uitdrukkelijk erkend zijn in artikel 46 (behoorende tot de 3de afdeeling, getiteld: ‘De l'autorité militaire en le territoire de l'état ennemi’) van de verklaring, gevoegd bij de ‘Conventie betreffende de wetten en gebruiken van den oorlog te land,’ die ook geteekend is uit naam van Hare Britsche Majesteit. Het bewuste artikel luidt als volgt: ‘L'honneur et les droits de la famille, la vie des individus et la propriété privée ainsi que les convictions religieuses et l'exercise des cultes doivent être respectés. - La propriété privée ne peut pas être confisquée’. (De eer en de rechten van het gezin, het leven der individuen en de private eigendommen zoowel als de godsdienstige overtuiging en de uitoefening van den godsdienst moeten geëerbiedigd worden. - De private eigendom kan niet in beslag genomen worden.) Ofschoon de Z.-A. Republieken niet onder de contracteerende mogendheden zijn opgenomen, mogen zij niettemin een beroep doen op de in het aangehaalde artikel opgesomde beginselen, aangezien dat artikel niets meer doet dan formuleeren, wat gedurende eeuwen het gemeene recht tusschen beschaafde volkeren is. In verdere proclamaties van 16 Juni, gemerkt A 1 en A 2, wordt de bedreiging geuit, dat als er aan spoorwegen of telegraaflijnen schade wordt berokkend, de voornaamste inwoners van de betrokken dorpen en districten gezamenlijk en afzonderlijk voor zoodanige schade verantwoordelijk worden gehouden; bovendien wordt er een zware boete opgelegd, en niets betaald voor geleverde goederen; ook dat huizen en hoeven in de nabijheid verwoest zullen worden, en dat een of meer van de inwoners meegenomen worden op treinen, voor oorlogsdoeleinden gebruikt. In die proclamaties worden daden, waartoe een oorlogvoerende partij alle recht heeft, met straffen bedreigd, en in de oplegging van die straffen wordt voorzien; zelfs in gevallen, waar er van schuld geen bewijs hoegenaamd geleverd is; private eigendom wordt in beslag genomen en vernield, en een poging wordt gedaan, om den eenen burger tegen den anderen te laten optreden. Tegen de strekking alzoo van beide die proclamaties, die allen zin van recht verkrachten, wenschen de ondergeteekenden hun krachtigste verzet aan te teekenen. De gezanten, A. FISCHER. W.J. LEYDS. A.D.W. WOLMARANS. C.H. WESSELS. Zijne Excellentie the Right Honourable Markies van Salisbury, Eerste-Minister van Buitenlandsche Zaken, enz., enz., Londen. | |
[pagina 1040]
| |
Krokodil-rivier.
Kleine Waterval.
| |
[pagina 1041]
| |
Waterval bij Waterval-Boven.
Tunnelingang Oost (uit de verte gezien).
| |
[pagina 1042]
| |
Generaal David Joubert ontving intusschen bevel, om zich met zijn burgers terug te trekken op de Republikeinsche hoofdmacht, en het was hoog tijd, want hij werd in het front bedreigd door den vijand en in den rug door het verraad. De man, die de bewegingen der Boeren aan de Engelschen verried, was een burger uit Belfast met name Meier de Kock. Zijn misdadige handelingen kwamen later aan het licht, en hij werd door een Boerenkrijgsraad veroordeeld tot den kogel, dien deze landverrader dubbel en dwars had verdiendGa naar voetnoot1). Den 21sten Augustus kregen cavalerie-patrouilles van generaal French voeling met de voorhoede van generaal Buller, wiens strijdmacht uit het zuiden kwam opdagen, doch het liep voor de Engelschen niet zonder ongevallen af. De huzaren kregen een gevoeligen klap, doordien zij bij de vervolging van een klomp Boeren, die schijnbaar voor hen op de vlucht waren geslagen, in een hinderlaag werden gelokt, en aan hun onstuimigheid hadden de lansiers een soortgelijke verrassing te danken. Er moest een volle Engelsche batterij in stelling worden gebracht, om de lansiers uit den knoei te redden. In den namiddag van dienzelfden 21sten Augustus maakte een gemengde strijdmacht van generaal Buller, door het vuur van zijn houwitsers gedekt, een voorwaartsche beweging, maar de Boeren drongen zoo krachtig op, dat de Engelschen tegen den avond de gewonnen stellingen weer moesten prijsgeven. Eerst den volgenden dag konden de ontruimde randen onder het geduchte vuur van het zware Engelsche geschut worden hernomen, en den 23sten Augustus kwam Buller met zijn staf in de nabijheid van Leeuwkloof, 8 mijlen ten zuiden van Bergendal. Zijn cavalerie, onder generaal Dundonald, bleef in aanraking met de Boerenkommando's, die de golvende vlakte ten zuiden van Dalmanutha hadden bezet, terwijl de eskadrons van generaal French zich aan Dundonald's linkerflank aansloten. De Boeren hadden er een uitstekend terrein. De randjes waren in elkaar gedrongen en zetten zich hier en daar tot rotskopjes uit, welker bloote bestijging reeds een groote inspanning kostte, terwijl de geest der kommando's teekenend werd geschetst in het volgend schrijven:Ga naar voetnoot2) ‘Als een Boer in zijn arm wordt geschoten, dan komt hij bij den dokter en zegt: “Mijn arm | |
[pagina 1043]
| |
Wessels.
C. de Bruyn (Secretaris der Commissie). Wolmarans. Dr. Fischer. | |
[pagina 1044]
| |
is af.” En als de niet-Afrikaansche dokter dan met eenige verwondering kijkt naar den arm, die er nog aanzit, dan voegt hij er bij: “Maar daarom nog niet morsaf.” Deze spreekwijze volgende, zou ik kunnen zeggen: “Wij Afrikaanders zijn dood, maar daarom nog niet morsdood.” Generaal Louis Botha zeide dezer dagen te Dalmanutha: “De burgers vragen mij telkens, wanneer het vrede zal zijn, en ik zeg aan de burgers: Als wij binnen zes maanden vrede hebben, dan is dit een ongewenschte vrede.” Minstens zes maanden dus den oorlog nog volhouden: ik meen, dat het dan zeker is, dat wij nog niet morsdood zijn.’ Zoo ontwikkelde zich dan bij Leeuwkloof een vinnig gevecht. De wind, die den vorigen avond was gaan liggen, was in den vroegen morgen weer met hevige kracht opgestoken, en joeg den vechtenden Boeren zware stofwolken in het gezicht, doch zij streden met wakkeren moed, braveerden het zware geschutvuur van den vijand en behielden den geheelen dag hun stellingen. Tegen den avond geraakten twee eskadrons huzaren in een afzonderlijk zwaar gevecht met een afdeeling strijdlustige jonge Boeren, maar werden door twee compagnieën infanterie ontzet. De infanterie had het daarbij moeten laten, maar zij vervolgden hun tocht, om een eenzaam kopje, waarvan zij door een diepe donga werden gescheiden, vóór den nacht te bezetten. Ze trokken de donga door en kregen een langen steenen muur in het oog op het kopje, maar er was geen levend wezen te bespeuren, en terwijl de achterste linie nog in de donga was, begon de voorste linie met tamelijke zorgeloosheid het kopje te beklimmen. Ze naderden den steenen muur tot op 200 meter, toen in de donkerte van den avond van achter dien muur plotseling de slappe Boerenhoeden oprezen, en een wijde vuurstraal hun tegen flikkerde. Terzelfder tijd barstte van de flanken het gevreesde geweervuur der Boeren los, en de infanterie zat in een kruisvuur, dat hen wegvaagde. Verbijsterd van schrik wierpen zij zich tegen den grond en kropen onder de beschutting van de duisternis op het hoofdlager terug, maar bij het appèl werd volgens Engelsche berichten ongeveer de helft der manschappen gemist. |
|