De oorlog in Zuid-Afrika. De strijd tusschen Engeland en de verbonden Boeren-republieken Transvaal en Oranje-Vrijstaat in zijn verloop geschetst. Deel 3
(1903)–Louwrens Penning– Auteursrecht onbekend
[pagina 1008]
| |
Van Pretoria tot Wonderfontein.
| |
[pagina 1009]
| |
aanval gaf, waren de Boeren reeds verdwenen, en slechts enkele Boerenpatrouilles zwierven over het veld, die de verzoeking niet konden weerstaan, om van achter een struik of een klip op de Khaki's hun scherpschutterskunst te probeeren. Bronkhorst-Spruit, een historische plek.
(Van achter de boomen schoten de Boeren de indringers in 1880 neer.) Den 24sten Juli bereikte generaal Pole-Carew met de Elfde divisie het historische slagveld Het slagveld van Bronkhorstspruit in 1881.
van Bronkhorstspruit, waar kolonel Anstruther's manschappen in 1880 binnen tien minuten waren weggemaaid. Het land was dor en woest, maar de hut stond er nog, van waar een Boerenvrouw den parlementair met de witte vlag, door Frans Joubert aan kolonel Anstruther gezonden, had zien voorbijgaan, en | |
[pagina 1010]
| |
tusschen het lange, verwelkte gras verhieven zich waarschuwend de grafheuvels van het 94ste regiment. Te Bronkhorstspruit betrok generaal Pole-Carew het huis van A.D. Wolmarans. ‘Hij vond er,’ zeide een Engelsche oorlogs-kroniekGa naar voetnoot1), £10,000 in goud, 39 geweren en een groote hoeveelheid dynamiet verborgen. Vermoedelijk was het goud van de Pretoriabanken genomen, toen de heer Kruger gehaast en smadelijk uit zijn hoofdstad vluchtte. Het geheim van den verborgen schat was verraden door een Kaffer, die Wolmarans jarenlang had gediend, en nooit iets anders dan stompen had ontvangen voor zijn arbeid. Het geld werd natuurlijk in beslag genomen.’ Natuurlijk werd het geld in beslag genomen - wat dacht ge dan? Dacht ge, dat de familie Wolmarans ooit haar tien duizend pond sterling terug zou zien? Terzelfder tijd trok Jan Hamilton ten noorden der oosterlijn door het Boschveld. Het was een gevaarlijke streek; dag en nacht moest men op zijn hoede zijn, en er werden buitengewone maatregelen van voorzichtigheid vereischt, om in geen hinderlagen te vallen. Generaal French, op den Engelschen rechtervleugel passeerde den 23sten Juli de Wilgerivier, waarvan de spoorbrug door de Boeren was vernield, en marcheerde op naar Balmoral. Het weer teisterde de troepen op een vreeselijke wijze. De snerpende, ijzige wind drong tot het gebeente door en ging vergezeld van wolkbreuken, die den soldaten geen drogen draad aan hun kleeren lieten. De wegen werden ware modderpoelen; vooral de infanterie, die er doorheen moest plonzen, had het hard te verantwoorden, en vele soldaten moesten in een staat van volkomen uitputting worden achtergelaten. Dat de rij- en trekdieren niet minder zwaar leden, spreekt vanzelf. Ossen, muildieren en paarden lagen in rijen, zooals zij waren neergestort in de jukken en de tuigen. Op een kleine ruimte van weinige acres werden 300 omgekomen rij- en trekdieren geteld, en de aasvogels vormden de achterhoede van Roberts' leger. Den 25sten Juli passeerde de Engelsche voorhoede van French na een vinnige schermutseling met de Boeren bij Vlaklaagte de Olifantsrivier, en bezette een hoogte, van waar ver weg over het golvende veld de terugtrekkende kommando's en de twee hooge kerktorens van het groote dorp Middelburg in de avondschemering zichtbaar werden. Generaal French was toen hoogstens twee uren gaans van Botha's strijdmacht verwijderd, maar hij kon hen niet vervolgen, want het werd zeer donker, en hij moest op de onbekende wegen in een zwaren | |
[pagina 1011]
| |
‘De infanterie had het hard te verantwoorden.’
| |
[pagina 1012]
| |
stortregen halt houden. Eerst twee dagen later bereikte hij Middelburg, en werd de Engelsche vlag aan de pui van het gouvernementsgebouw geheschen. Den 1sten Augustus trok French opnieuw voorwaarts, legde een bezetting van een half bataljon Iersche Fusiliers met twee kanonnen te Pan, en bereikte Wonderfontein. Maar hier werd de marsch voorloopig gestaakt, daar het in spijt van het reusachtig front onmogelijk bleek, om de strijdmacht van Louis Botha vast te keeren. Generaal French ontving de order, om ten zuiden van Wonderfontein Buller's aankomst af te wachten, en de oude Roberts keerde naar Pretoria terug met het onaangename bewustzijn, dat de omsingeling van Botha's leger mislukt was. Oosterspoorlijn, van Pretoria tot Lorenzo-Marquez.
De oorlogscorrespondent van het dagblad ‘Standard’, die den tocht had medegemaakt, schreef er het volgende van: ‘Ten laatste besloot lord Roberts op te rukken. Het plan de campagne was eenvoudig. Hamilton zou noordwaarts gaan en plotseling oostwaarts oprukken. French moest Middelburg nemen. Pole-Carew zou met zijn divisie den derden hoek van den driehoek vormen, waartusschen de vijand dood en verderf zou te gemoet gaan. Van dat alles kwam niets. Hamilton ondervond, dat de Boeren nog listig zijn, en French kwam te laat. Lord Roberts ging naar Eerste Fabrieken. Daar bleven wij drie dagen. Iederen avond vertelde men, dat de opmarsch den volgenden morgen zou beginnen, en iederen morgen vertelde men, dat ze vier en twintig uur was uitgesteld. Ten slotte gingen wij op weg en binnen een week zou de vijand in zijn laatste schuilplaats gedreven zijn. Een paar dagen later vernamen wij, dat French's oprukken was gestuit, en dat Hamilton zich weer gevoegd had bij de hoofdcolonne te Bronkhorstspruit. Het oorspronkelijke plan, om de Boeren in te sluiten, werd opgegeven. | |
[pagina 1013]
| |
De weg, die door de garde-brigade werd gevolgd, liep door een armoedig land, bedekt met een weinig gras, nu en dan afgewisseld door een steenachtige hoogte, zonder eenig groen tintje aan de kanten. Een nacht te Bronkhorstspruit overgebleven zijnde, begaven wij ons op weg naar Balmoral. Den geheelen dag blies de oostenwind, die het roode stof in groote wolken deed opdwarrelen. De lucht was bewolkt, en toen wij te Balmoral - een paar kleine huisjes op een open vlakte - kwamen, brak de storm los. Het is nu winter in Zuid-Afrika, - het seizoen van warme dagen en koude nachten, waarin geen regen valt - maar zelfs Zuid-Afrika kan grillig zijn, en dien dag regende het zoo aanhoudend tegen alle traditie in, dat het een Europeeschen Meidag alle eer zou hebben aangedaan. Het genot van in de open lucht te slapen onder den blooten hemel is in vele bladzijden van romans en in menige dagbladkolom beschreven; onder zekere omstandigheden is er ook de voorkeur aan te geven boven het hebben van een dak boven zijn hoofd. Maar wanneer de wind snerpt, wanneer de regen in stroomen neerdaalt, en het daarbij nog op den grond vriest, is iemand spoedig verzoend met de ongerieflijkheden, die de beschaving meebrengt, en denkt men dankbaar aan een steenen vloer met vier kale muren. Zulk een nacht was het Woensdag 25 Juli te Balmoral. Vóór de zon den volgenden middag weer scheen, waren een officier en twee soldaten, 200 ossen en 120 paarden en muilezels van uitputting gestorven. De regen stroomde, de paden in poelen veranderende, waardoor de manschappen, paarden en ossen waadden. Gelukkig zij met een dak boven hun hoofd of een tent of geteerd doek voor beschutting! Weinigen bezaten zoo iets, want de meesten onzer, geloovende, dat de oorlog te Pretoria uit zou zijn, hadden hun zwaarste bagage verkocht. Velen waren dan ook zonder dekens, overjassen en voedsel. Hongerige, natte en bibberende mannen lagen opgehoopt onder de veranda's tegen de muren aan of op het open veld. Er konden slechts weinige vuren worden aangestoken, want het hout was schaarsch en bovendien nat. Ons kampvuur was weldra verborgen door kringen van bibberende soldaten. Aan slapen viel niet te denken. Een paar lappen waterproof had ik uitgestrekt, en deze gaven mij eenige beschutting voor den regen. Deze weelde had echter ook zijn nadeel. Elk paard, iedere muilezel, os en hond uit den omtrek wilden per sé van mijn schuilplaats profiteeren, en de nacht was één lang gevecht, wie eigenlijk baas zou zijn. Nauwelijks had ik mijn oogen gesloten, of er kwamen weer viervoeters mij storen. Ten slotte dacht ik, dat het geen weer was, om er een hond uit te jagen, en ik liet toe, dat twee honden naar binnen kwamen bij mij. Dit had groot succes, want toen er later nog meer liefhebbers kwamen, zorgden zij er voor, dat die op een afstand bleven. Uur na uur verliep; het bleef regenen, en toen een koude, grauwe dageraad eindelijk verscheen, bleek het, wat de manschappen dien nacht hadden moeten doorstaan. Na deze | |
[pagina 1014]
| |
verschrikkelijke ervaringen, waarvan de gevolgen eerst later zich ten volle openbaarden, besloot lord Roberts onmiddellijk naar Pretoria terug te keeren. Om tien uur reden wij naar Bronkhorstspruit, en 's nachts waren wij wederom te Pretoria.’ Het mislukte plan maakte in Engeland onmiskenbaar een ongunstigen indruk, en het werd er niet beter op, toen het Engelsche dagblad ‘Standard’ van zijn oorlogscorrespondent in Pretoria de mededeeling ontving, dat de Boeren nog 20,000 burgers in het veld hadden. Gelukkig wist het Jingo-dagblad ‘Daily Mail’ de verontruste gemoederen te troosten, door in zijn nummer van 26 Augustus de volgende mededeeling van zijn bekenden oorlogscorrespondent Douglas Story op te nemen: ‘De bewering, gistermorgen door de “Standard” van zijn correspondent in Pretoria opgenomen, dat de Boeren in het veld nog 20,000 man tellen, is een van die ongelukkige overdrijvingen, die er zooveel toe hebben bijgedragen, om het publiek met betrekking tot de vorderingen van den oorlog in de war te brengen. Ik heb de quaestie van de grootste strijdmacht der Boeren besproken met de voornaamste staatslieden der Boeren, met den secretaris van oorlog, den kommandant-generaal, en met de vreemde militaire attaché's zoowel van de Boeren- als van de Britsche legers. Bij afwezigheid van een effectieve monsterrol is het moeilijk, om nauwkeurige cijfers te verkrijgen, maar mijn schatting van 52,000 man als het hoogste cijfer, dat door de Boeren bereikt werd, is door allen als bij benadering juist genoemd. Op heden schat ik de geheele strijdmacht der Boeren op 4500 man. Dit cijfer verkreeg ik na lange en gewichtige besprekingen met vroegere leden van den staf van den kommandant-generaal Botha, die ik kort geleden een kans kreeg, op het vasteland te ontmoeten.’ Het waren dus 4500 man! En daarover zou zich het Britsche wereldrijk verontrusten? Het was om het uit te gieren! ‘Geef me de slaapmuts,’ zeide de Engelsche belastingbetaler tot zijn vrouw, en het bakertje over de ooren trekkend, ging hij slapen. |
|