De oorlog in Zuid-Afrika. De strijd tusschen Engeland en de verbonden Boeren-republieken Transvaal en Oranje-Vrijstaat in zijn verloop geschetst. Deel 3
(1903)–Louwrens Penning– Auteursrecht onbekendOnder de Vlag van Koos de la Rey.DE zonderlinge verwarring in de Engelsche maatregelen, die den genialen De Wet gelegenheid hadden gegeven om als door het oog van een naald te ontsnappen, eischt een nadere toelichting. Baden-Powell bezette in Juni Rustenburg, een plaats van strategische beteekenis, daar zij ligt in de buurt van Olifantsnek, en tevens een halteplek vormt op de route van Pretoria naar Mafeking. Het dorp ontving een garnizoen, dat kleine tochten maakte in den omtrek, terwijl de algemeene toestand in deze streken zoo geruststellend was, dat de correspondent van het Engelsche dagblad ‘Daily Mail’ dato 23 Juni uit Rustenburg het volgende schreef: ‘In de districten Marico en Rustenburg is de vrede hersteld. Troepen van generaal Baden-Powell, die het | |
[pagina 932]
| |
land van hier naar Mafeking doorkruisten, hebben ruim 3000 geweren ingezameld. Snijman's leger vlood in allerijl langs den weg naar Zeerust, achtervolgd door kolonel Plumer's kleine colonne, terwijl generaal Baden-Powell met het Protectoraat-regiment den lagen weg over de loodmijn hield. De Boeren gingen in hun wilde vlucht in de Magaliesbergen onneembare stellingen voorbij; zij trachtten niet eens de nekken bezet te houden, waar vijftig man een leger zouden kunnen keeren. Telkens vielen er onderweg burgers uit, en nu zijn op de leiders na allen op hun plaatsen terug. Gedurig patrouilleert de kleine troepenmacht van generaal Baden-Powell de districten Marico en Rustenburg af, en er is hier niet het geringste gevaar meer voor opstand.’ In de laatste dagen van Juni begon er echter toch verandering te komen in dien toestand. Die verandering droeg nog geen verontrustend karakter, maar zij was toch merkbaar. Telkens doken er kleine Boeren-patrouilles van Koos de la Rey's kommando in den omtrek op, en ofschoon het voor Baden-Powell, den over 't paard getilden held van Mafeking, niet zoo moeilijk was, om die kleine zwervende Boerenklompen op den loop te jagen, hij schoot er toch weinig mee op, want als hij tien Boeren had weggejaagd, dan kwamen er honderd terug. De toestand werd nu beslist verontrustend en de onveiligheid nam hand over hand zoo snel toe, dat in den nacht van den 4den Juli de order van lord Roberts kwam, om Rustenburg onmiddellijk te ontruimen, en alle voorraden, die niet vervoerbaar waren, te vernielen. Zoo geschiedde het dan ook, en nog in dienzelfden nacht leidde majoor Hanbury-Tracy het garnizoen westwaarts: naar Zeerust. Maar toen het garnizoen na lange en vermoeiende marschen in den morgen van den 6den Juli onder den rook van Zeerust was gekomen, kwam er tot niet geringe verbazing en ergernis van officieren en manschappen een tegenbevel, dat de bezetting van het pas ontruimde Rustenburg gelastte. Majoor Hanbury-Tracy was niet de eenige, die het slachtoffer werd der schromelijke misstanden. Baden-Powell bewoog zich op de orders uit het hoofdkwartier met de regelmatigheid van het getij vàn en náar Rustenburg, en kolonel Plumer, die te Zeerust stond, ontving den 7den Juli, op één dag, niet minder dan acht tegenstrijdige bevelen. In de stellige overtuiging, dat Rustenburg nog onbezet was, ging majoor Hanbury-Tracy met zijn krijgsmacht weer op pad, maar het zwermde in de buurt van Rustenburg reeds van Boeren onder generaal Lemmer, en de majoor was genoodzaakt, zich op een naburig kopje te verschansen, totdat twee eskadrons Australiërs, uit Zeerust ontboden, hem ontzetten. | |
[pagina 933]
| |
Een dag later verscheen Baden-Powell, die Magatosnek en Olifantsnek had ontruimd, met zijn beschikbare troepen in Rustenburg, en het was nu weer zaak, om de genoemde passen te bezetten. De Engelschen slaagden er dan ook nog net in, om Magatosnek te bezetten, doch bij Olifantsnek kwamen ze te laat, daar Koos de la Rey zich hier had vastgezet. Het spreekt vanzelf, dat de buitengewone verwarring, die in deze dagen bij het Engelsche legerbestuur heerschte, een nadeeligen invloed moest uitoefenen op officieren en soldaten. Het noodzakelijke vertrouwen in de opperleiding werd ernstig geschokt, en ofschoon de Engelschen met een dertigvoudige overmacht tegenover de Boeren stonden, waren zij toch niet bij machte om hen te verpletteren. De roem van lord Roberts begon in deze periode van den oorlog bedenkelijk te tanen, en de daden der eenvoudige Boerenkommandanten namen in het oog der Engelsche troepen de meest buitensporige vormen aan. Uit dit oogpunt is de brief van een Engelsch kapitein, geschreven aan zijn zuster en tusschen Rustenburg en Pretoria door de Boeren onderschept, van beteekenis. De opgewonden brief, door de Transvaalsche Regeering later gepubliceerdGa naar voetnoot1), luidde vertaald als volgt: | |
Frank Marsh.
| |
[pagina 934]
| |
vallende in de jukken, retireerden wij 41 mijlen, die distantie afreizende binnen 23 uren. Den volgenden ochtend gingen wij nog verder terug, van 's morgens vroeg tot 's avonds laat, en toen wij 58 mijl tusschen ons en Rustenburg hadden gesteld, bevonden wij, dat het slechts een gerucht was - dus trokken wij weer terug. Mijn kanon en 2 eskadrons Australiërs maakten een geforceerden terugtocht, en wij galoppeerden de laatste paar mijlen, net op tijd terugkomende om Rustenburg te redden. Na een loopend gevecht joegen wij de Boeren terug. De Australiërs hielden zich prachtig, doch verschrikkelijk ongeregeld, daar het kanon-escorte wegliep, om aan het gevecht deel te nemen. Baden-Powell marcheerde van Pretoria terug; bijna heeft hij Rustenburg verloren, maar ik denk, dat het de schuld van Bobs was: waarom had hij B.-P. te Pretoria noodig, terwijl hij 100,000 man troepen te zijner beschikking had? Wij zijn allen verontwaardigd over de laatste overgaveGa naar voetnoot1). De Boeren hebben Kommando-nek genomen en hebben ons van Pretoria afgesneden. Zij namen een ½ Lincolnshire Regiment, een eskadron Scotts Greys en 2 kanonnen. De vijand heeft ook Olifantsnek genomen, zoodat wij nu, behalve één pas, nl. Magatos, van de buitenwereld afgesloten zijn. Wij verwachten binnenkort een groot gevecht; elken dag schieten onze posten op den vijand, en wij werken net als mieren, om verschansingen te bouwen. De weinige Boeren, die nog overgebleven zijn, vechten als tijgers, en al onze manschappen zijn hartelijk ziek van den oorlog. De soldaten in Pretoria zijn zoo vies van vechten, dat men niet meer op hen rekenen kan. De Boeren trekken zoo snel als de wind en zijn niet te vangen. Een paar dagen geleden ging Louis Botha naar Pretoria, vermomd als een Engelsch officier, en gevraagd zijnde om het wachtwoord, antwoordde hij: ‘Hoe kan ik het wachtwoord weten! Ik was drie dagen weg op patrouille achter die ellendige Boeren! Wees niet gek, man! Ga terug naar je post!’ Er wordt een grappige geschiedenis verteld van de Derbyshire Militia. Zij kwamen in den Vrijstaat en begonnen een kamp op te slaan, zooals voorgeschreven in de exercitieboeken. De kolonel was er zeer op gesteld, dat de tenten in rechte lijn werden opgeslagen, en hij liet de manschappen keer op keer ze verplaatsen, om ze in rechte lijn te krijgen. Een wacht werd uitgezet in het kamp, en een prachtige schildwacht met een blinkende bajonet liep op en neer voor de tent van den bevelvoerenden officier, net zooals zij doen bij de manoeuvres op de Salisbury-vlakte. De schildwacht berichtte gedurende den maaltijd, dat hij dacht, dat hij eenige beweging op de heuvels zag. ‘Nonsens,’ zeide de kolonel. | |
[pagina 935]
| |
De schildwacht berichtte later, dat hij dacht, dat er eenige Boeren op de kopjes waren! - ‘Alle menschen, de kerel is gek!’ Nogmaals gedurende den nacht zond de schildwacht dezelfde boodschap - ‘Kijk hier,’ zeide de kolonel, ‘als je nog meer lawaai maakt, laat ik je in de wachtkamer opsluiten.’ 's Morgens had De Wet de Derbyshire Militia omringd: 80 gedood, 200 gewond en de rest gevangen. Hij nam toen zijn hoed af voor den kolonel en zeide: ‘Kolonel, indien gij zorgvuldiger uw wachten had uitgezet in plaats van het zorgvuldig opzetten uwer tenten, zoudt gij nu niet mijn gevangene zijn; ik loerde op u.’ Ik geloof, dat Louis Botha een zeer knap man is; als hij 15,000 Fransche of Duitsche troepen had, zou hij Roberts verslaan; maar hij heeft slechts een geringe macht, en de Boeren zijn niet gedisciplineerd en zwakke troepen. Zij kunnen niet aanvallen, zij trekken rond en nemen stellingen in, en dwingen ons daardoor hen aan te vallen. Zij wilden Mafeking en namen een der forten. Indien de Boeren hemGa naar voetnoot1) hadden geholpen, zij zouden de stad hebben genomen, maar de Boeren willen niet aanvallen. De Franschen schoten op sommige Boeren, die wegliepen, en noemden hen lafaards. Het spijt mij te hooren, dat de Engelschen de glazen inbreken van de Fransche winkels. Ik kan het domme enthusiasme niet verstaan: de Engelschen hebben niets om zich in dezen oorlog op te beroemen; telkenmale hebben een handvol Boeren onze troepen uiteengeslagen. En wij hebben 200,000 soldaten gehad, om te vechten tegen hoogstens 40,000 Boeren! Zooals de Bergschotten te Magersfontein uiteengeslagen zijn, was schandelijk, en te Stormberg bracht een kleine patrouille der Boeren een paniek teweeg in de colonne van Gatacre. De overgaven zijn veelvuldig en schandelijk geweest! De ongeregelde Koloniale corpsen lachen om ‘Tommy Atkins’ en zeggen: ‘Wij doen al het werk en Tommy krijgt al den lof.’ Geen enkele Tommy heeft het zware werk gedaan, wat wij te doen hadden in Plumer's colonne in dezen oorlog. Het werd gezegd van de oude Galliërs, dat zij uitdagend waren bij overwinningen, verachtelijk bij nederlagen. Het schijnt, alsof sommige inwoners van Londen en van de groote steden in Engeland hetzelfde zijn. En ik vind het erg jammer. (Arme Woodgate! Hij was een dapper man!) Doe mijn groeten aan moeder en zeg haar, dat ik haar brief heb ontvangen, en dat ik daarvoor dank zeg. Ik ben bang, dat die arme ‘O.G.’ niet zijn best gedaan heeft, maar geen onzer generaals, behalve French, kan zich op veel beroemen! En Clery's werk was het moeilijkste, en hij werd tegengewerkt door Oû-Buller, die een druiloor is. | |
[pagina 936]
| |
Wij walgen allen van Bobs. Wij zouden Rustenburg verloren hebben, indien niet direct in strijd met zijn orders ware gehandeld. Ik hoop, dat de bladen U betalen voor mijne brieven. Ik zou gaarne mijn artikel in de ‘Saturday Review’ hebben willen zien. Beste groeten van uw toegenegen broeder .......’
De overwinning van Koos de la Rey bij Moselekatsenek maakte op de in onderwerping gekomen burgers in het district Rustenburg een grooten indruk en velen schaarden zich weder onder het oude vaandelGa naar voetnoot1). De Engelschen smeedden thans echter een stout plan. Baden-Powell zou van uit het noorden en lord Methuen met 4000 man van uit het zuiden Olifantsnek bestormen, om Koos de la Rey, wiens strijdmacht op dit punt op 1000 man werd geschat, tusschen de Engelsche molensteenen fijn te wrijven. Den 21sten Juli, 's morgens te halfnegen, rukte Methuen tot de bestorming op, terwijl hij den nek liet bombardeeren door twaalf stukken geschut. Hij meende, dat de Boeren als opgeschrikte schapen zouden gaan loopen, en Baden-Powell regelrecht in de armen rennen. Maar noch het een noch het ander gebeurde. De Boeren hadden geen haast, en Baden-Powell was in veld noch wegen te zien. Dat ongelukkige Rustenburg hing hem als een blok aan het been, en daar geruchten door de lucht gonsden, dat de Boeren het op dit dorp hadden gemunt, had hij het dorp met zijn troepen versterkt. Hij nam zich voor, om daar te blijven, totdat hij het geschut van lord Methuen zou hooren, maar dat geschut kon hij niet hooren, daar de wind uit de verkeerde richting kwam, en terwijl lord Methuen zich ten zuiden van den Olifantsnek stond te verbijten, daar Baden-Powell aan de afspraak geen gehoor had gegeven, stond de held van Mafeking in Rustenburg te wachten op een Boerenaanval, die niet gekomen is. | |
[pagina 937]
| |
Kolonel Plumer, die in de buurt stond, haastte zich intusschen, om den nek van het noorden te versperren, maar hij kwam te laat om de Boeren te keeren, en de Canadeesche batterij, die op grooten afstand het vuur opende, deed geen kwaad. Den 22sten Juli brak Methuen, nadat hij een bataljon infanterie had achtergelaten in den bezetten Olifantsnek, op naar het zuiden, om deel te nemen aan de groote drijfjacht op De Wet, toen hij vernam, dat een vermetele Boerenpatrouille langs zijn flanken was heengeglipt, en als een ploeg spoorwerkers de spoorlijn tusschen Potchefstroom en Krugersdorp aan 't opbreken was. Het was een tijding, die den generaal tot in de nieren prikkelde. Hij had alles in den rug schoongeveegd: stelselmatig, wiskundig schoongeveegd, en nu kwam er zoo'n brutale klomp Boeren, stoof hem bij nacht en ontij voorbij en schopte den heelen boel in 't honderd! Koos de la Rey was intusschen voorloopig in de Magaliesbergen, in den omtrek van Olifantsnek, blijven hangen. Overdag zwermden de Boeren, in kleine klompen verdeeld, over de kopjes, een vinnig vuur openend op de Engelsche patrouilles, die het op de langs de helling der bergen gebouwde hoeven hadden gemunt, en des avonds trokken ze terug in de diepe, warme kloven, die met hoog geboomte waren omzoomd. De landlieden in den omtrek behandelden de kommando's met groote hartelijkheid. Zij zorgden voor de mondbehoeften, terwijl er in die dagen nog volop voer voor de paarden te vinden was. Baden-Powell was intusschen van plan, een mooien slag te slaan. Hij had vernomen, dat er 25 mijlen ten westen van Rustenburg, op de route naar Zeerust, een Boerenlager was ontdekt, en hij besloot - van Engelsch standpunt zeker een loffelijk voornemen! - dit kamp te overrompelen. Hij gaf dan ook de noodige instructies aan kolonel Airey, die met zijn Australiërs in den Magatosnek lag, en de Australiërs, over het algemeen ruwe, vermetele kerels, waren met de opdracht wonder in hun nopjes, daar zij zich in den eenzamen nek liederlijk verveelden. Baden-Powell stelde zich van die overrompeling gouden bergen voor en hoopte, dat daardoor tegelijkertijd die kleine, beweeglijke benden, die de voerlieden bij de langgestrekte Engelsche konvooien wegknalden als hazen, den nekslag zouden krijgen. Maar die overrompeling liep uit op een harden tegenvaller. In den morgen van den 23sten Juli - het was nog duistere nacht - werd de Australische colonne, die de overrompeling zou bewerkstelligen en zwijgend voortreed, door een plotseling en krachtig geweervuur verrast. De manschappen sprongen onmiddellijk uit het zadel en stoven de omringende bosschen in, om den vijand te zoeken, maar hij was niet te | |
[pagina 938]
| |
ontdekken. Er was geen spoor van hem te vinden, en de schoten schenen gevuurd te zijn door onzichtbare wezens. De Australiërs waren volstrekt niet op hun gemak; zij keerden terug naar hun paarden, en wachtten, klappertandend van de koude, den dageraad af. Met een zucht van verlichting werd de dag begroet, en de colonne zette, in gelederen van twee, met een flink aantal verkenners in het front en op de flanken, langs een goed onderhouden weg den tocht voort. Majoor Airey trok met twee eskadrons door de Koesterrivier, die evenwijdig liep met den transportweg, en bereikte den noordelijken oever, doch nauwelijks had hij de drift achter zich, of de drie andere eskadrons, die langs den zuidelijken oever zouden voorttrekken, geraakten in een hevig vuur. Het was toen acht uur in den morgen van den 23sten Juli. Binnen weinige minuten waren 200 Australische paarden neergeschoten, en de Engelschen, die de Boeren hadden willen overrompelen, werden zelven overrompeld. De kolonel, die reeds in den nacht een dringende boodschap om hulp had gezonden naar Rustenburg, stuurde nieuwe rapportgangers. Doch de hulp vertraagde eenige uren, daar men zoowel te Rustenburg als te Magatosnek, dat de rapportgangers passeerden, uit de gekriebelde notities van den majoor den indruk had verkregen, dat de Boeren en niet de Engelschen omsingeld warenGa naar voetnoot1). Terwijl hadden de Engelschen het hard te verduren; in een paar Kafferhutten dichtbij de drift lagen de doode en gewonde Australiërs op en onder elkander - een schrikwekkend tooneel van ellende - en te twee uur in den namiddag heesch de kolonel, vijf zakdoeken samenknoopend, de witte vlag. Doch die witte vlag was verraad, want de naderende Boeren werden met een vinnig vuur ontvangen en moesten terug. Terzelfder tijd kwamen ook de gewachte versterkingen aan uit Rustenburg en Magatosnek, en de Australiërs waren ontzet. Maar het bleef voor hen een dag zonder glans en zonder eere, want zij hadden de witte vlag geheschen, om de argeloos naderende Boeren verraderlijk te kunnen neerschietenGa naar voetnoot2). | |
[pagina 939]
| |
Er werd nu tot een onmiddellijken terugtocht besloten en de Engelsche troepen trokken terug op Magatosnek.
De ramp van Koesterrivier veroorzaakte intusschen een groote beroering in Rustenburg. Baden-Powell was nu van het westen, van Zeerust, afgesneden, daar belangrijke strijdmachten van Koos de la Rey den weg daarheen hadden versperd, en hij was eveneens van het oosten, van Pretoria, afgesneden door een dwaas beleid, dat de Boeren heeren en meesters had gemaakt van Kommando- en Moselekatse-nek. Ook zat hij krap in zijn voorraad, want hij had vijf waggonladingen proviand moeten afstaan aan lord Methuen, terwijl bij de tijdelijke ontruiming van Rustenburg een groote voorraad was vernietigd geworden. ‘Hij had niet het flauwste idee,’ schreef een Engelsch tijdschrift, ‘van de sterkte en de verblijfplaats van den vijand. Terwijl de Inlichtingendienst een sterke Boerenmacht - waarschijnlijk die van De la Rey - had gerapporteerd twintig mijlen ten noorden van Rustenburg, werd lord Methuen teruggeroepen, om dienzelfden De la Rey van de spoorlijn Potchefstroom - Krugersdorp, vijftig mijlen ten zuiden van Rustenburg, te verjagen. Waren er dan twee De la Rey's? Of had De la Rey een tooverzak, waarin hij zijn kommando's in één nacht 70 of 80 mijlen wegdroeg?’ De eenige verbinding naar het oosten vormde thans de Olifantsnek, doch klompen Boerenruiters zwermden met nijdige volharding in den omtrek rond, en het doorzenden van kleine patrouilles was zeer gewaagd. Zoo zat dan in het westen der Transvaal de lucht vol electriciteit, en even ten westen der Koesterrivier, waar de Engelschen den 23sten Juli zoo'n ernstigen klap hadden gehad, barstte een nieuw onweer los. Er was te Elandsrivier, halverwegen tusschen Rustenburg en Zeerust, een Engelsch garnizoen van ruim 500 man (Australiërs en KolonialenGa naar voetnoot1), met twee kanonnen gestationneerd. Het werd gekommandeerd door kolonel Hore, had tot taak de geweren in te zamelen bij de burgers en den omtrek veilig te houden, terwijl het zijn kamp had opgericht op een plat kopje in de nabijheid van Elandsrivier. Te midden van de beroeringen van den oorlog scheen het hier een rustig plekje - een vredig eiland midden in den onstuimigen oceaan - en voor de soldaten was het een Eldorado. Zij wandelden naar de naburige hoeven, kochten er hoenders, eieren, boter, melk - of kaapten ze weg, wat nog wel zoo voordeelig was - en hadden een gemakkelijk leventje. In den morgen van den 3den Augustus kwam er uit het westen een groot konvooi van 80 ossewagens te Elandsrivier aan. De ossen werden uitgespannen, en het konvooi wachtte op een escorte soldaten, | |
[pagina 940]
| |
Twee man van de eigenlijke ‘stroopende benden’
dat onder generaal Carrington de wagens verder veilig naar Rustenburg zou doorbrengen. In den avond hield het garnizoen een zangersfeest; hoog vlamden de kampvuren op, om welke zich de Khaki's hadden gegroepeerd, en terwijl de vroolijke soldatenzangen door de echo's der bergen werden weerkaatst, zagen zij tegen den donkeren achtergrond, tegen dien wijkenden wand van zware, duistere bosschen, niet de geheimzinnige Hand, Die voor velen hunner het doodvonnis schreef. Niemand had onraad bespeurd; niemand kon zeggen, hoe het was gekomen, maar het kwam, het kwam met onweerstaanbaar geweld, en een der eerste Boerengranaten, die in de schemering van den morgen op het argelooze kamp neerdonderde, boorde een Australiër een zware wond in de zij, rukte zijn arm af, sloeg den tweeden het goweer tot splinters en scheurde zijn nevenman het been weg. Het was het geschut van Koos de la Rey, die, met achterlating van twee kommandantschappen in de Magaliesbergen in de buurt van Olifantsnek, met zijn kommando in een snellen tocht noord-om naar Elandsrivier was getrokken en hier de Engelschen verraste. ‘Wij hoorden,’ verhaalde later een Australisch kapitein, ‘het fluiten der kogels als het gezwerm der bijen, en zij spatten op tegen de klippen. Spoedig had de vijand de 800 ossen ontdekt, en drie kanonnen | |
[pagina 941]
| |
begonnen er op te spelen. De ossen braken los; gedurende een halfuur dreigden zij ons dood te trappen in hun wild gehol en er ontstond een paniek onder de gewonden. Nadat de groote ossenkudde was weggemaaid, begonnen de Boeren aan de paarden, die bij hoopen, bij honderden, werden neergeschoten. Dat was de eerste dag van een veertiendaagsch beleg, en die eerste dag was de ergste, want het Engelsche kamp had slechts zwakke versterkingen. Maar toen de dag daalde, verstomde het vuur der Boeren, en nu sprongen de Khaki's te voorschijn, om aarden verschansingen op te werpen, en zij werkten hard, want de zucht naar zelfbehoud is den mensch diep ingeplant. Zij waren thans in staat, om zich voor het vuur der Boeren te dekken, ofschoon zij niet in staat waren om den vijand afbreuk te doen. Het beste Maxim der Engelschen had bij het vierde schot geweigerd en de Khaki's waren geen scherpschutters zooals de Boeren. Zij durfden zich niet boven hun verschansingen vertoonen, of zij hoorden de kogels gevaarlijk dicht voorbij fluiten, en zij staakten het vuren geheel. Aan den anderen kant kwam het Koos de la Rey niet in het hoofd, het vijandelijke kamp te bestormen, en hij bepaalde er zich toe, den vijand zooveel mogelijk te benauwen, wat in de gegeven omstandigheden trouwens het verstandigste was. Een mooien slag maakten de Boeren nog, toen zij een molen, even ter zijde van het Engelsche kamp staande, vermeesterden en honderden zakken meel buitmaakten. De la Rey zat trouwens niet stil. Hij zond een patrouille naar Mabaalstad, waar een Engelsche politiepost, en een andere patrouille naar Rietfontein, waar eveneens een Engelsche politiepost was gestationneerd. Beide politieposten namen voor de Boeren de vlucht. Nu zond hij een boodschap naar Lichtenburg, dat het Engelsche garnizoen aldaar zich moest gereed houden, want hij, Koos de la Rey, was in aantocht, welke boodschap op de soldaten en de Engelschgezinden onder de burgers zoo'n indruk maakte, dat zij onmiddellijk het hazenpad kozen. Een klein klompje Boeren trok nu Lichtenburg binnen, zeer verwonderd, dat de Engelsche soldaten zoo stipt aan de wenken van een Boerengeneraal gehoorzaamden.
De uit Lichtenburg gevluchte soldaten voegden zich intusschen bij generaal Carrington, die thans met 2000 man en tien stukken geschut uit Zeerust oprukte naar ElandsrivierGa naar voetnoot1), en in den morgen van den 5den Augustus zag het belegerde garnizoen door verrekijkers het ontzettingsleger naderen. | |
[pagina 942]
| |
‘De ossen braken los’.... (Zie Pag. 941)
| |
[pagina 943]
| |
Dat was een heuglijk oogenblik, maar de vreugde was van korten duur. Een koloniaal van kolonel Hore's troepen schreef over die nadering het volgende: ‘Wij zagen vijf manschappen naderen uit de richting van Zeerust. Het waren verkenners van Carrington, en toen zij aan de drift waren gekomen, vuurde de vijand op hen. Vier werden krijgsgevangen gemaakt en één werd gedood, terwijl hij trachtte te ontsnappen. Een uur later konden wij duidelijk een corps manschappen en wagens zien: zij kwamen uit dezelfde richting, en marcheerden in het gelid. Met mijn verrekijker zocht ik tevergeefs naar eenig bewijs van voorhoede of patrouilles op de flanken, en ik kon het nauwelijks voor mogelijk houden, dat een man van Carrington's koloniale reputatie zoo zorgeloos door vijandelijk land kon marcheeren. Toen Carrington's colonne over een heuvelrand was gekomen, openden de Boeren het vuur. Ik zag Carrington's vijftienponder uitkomen, vijf schoten vuren, weer aanhaken en marsch, weg! Het was erger dan een terugtocht; het was een wilde vlucht! Want veertien dagen later, toen wij ontzet waren en over denzelfden grond marcheerden met Methuen's krijgsmacht, vonden wij de plek van Carrington's lager bedekt met bandelieren, patronen en zadelwerk.’ Die wilde vlucht was volkomen waar, en is te merkwaardiger, daar de Engelsche soldaten gewoonlijk dapper genoeg hadden gevochten. Maar de vrees is, evenals de moed, aanstekelijk, en de vlakten van Westelijk Transvaal aanschouwden iets, wat zij nog nooit hadden gezien: 2000 Engelsche soldaten holderdebolder op de vlucht voor 75 Boeren! Vijf uren duurde deze scherpe jacht. De burgers hechtten zich aan den vijand als de horzels aan het paard: in het front, in de flanken, in de achterhoede, en de Engelschen waren met lamheid geslagen. Zij meenden, dat zij door een overmachtigen vijand werden overstelpt; een soldaat vertelde later, dat al de heuvels en bergen vol Boeren waren, en toch waren het maar vijf en zeventig man, de aanvoerder meegeteld..... De Engelschen hebben aan Carrington deze vlucht nooit vergeven; vele soldaten sneuvelden, en de kleine Boerenmacht zou hen tot in Zeerust hebben gejaagd, indien er geen bericht ware gekomen, dat er nieuwe troepen waren gekomen, om kolonel Hore te ontzettenGa naar voetnoot1). De Engelsche colonne kampeerde in den nacht bij de Marico-rivier, terwijl den volgenden morgen, 6 Augustus, hevig schieten werd gehoord uit de richting van Zeerust. Het bleek, dat een Boerenpatrouille een aanval had gedaan op een konvooi van zes wagens, waarvan zij er vijf buitmaakte, en Carrington haastte zich naar Zeerust, waar hij den 7den Augustus aankwam. | |
[pagina 944]
| |
Hij vond het dorp in weerbaren staat. Kolonel Plumer had er 300 man met acht stuks geschut onder majoor Cecil als bezetting gelegd, terwijl er tevens een dorpswacht was gevormd van zoogenaamde loyale burgers, die tot den vijand waren overgeloopen en in de gewone volkstaal Boerenverraders werden genoemd. Maar al was Zeerust in weerbaren staat, generaal Carrington dacht er niet aan, om er te blijven; tot groote verbazing van majoor Cecil gelastte hij de onmiddellijke ontruiming van het dorp, terwijl de voorraden, die niet konden worden meegenomen en een waarde van een millioen gulden vertegenwoordigden, aan de vlammen werden prijsgegeven. Met een tros van 75 wagens verliet de Engelsche krijgsmacht den 8sten Augustus het dorp. De ‘loyale’ burgers, de Boerenverraders, gingen natuurlijk mee, want zij waren bang voor den sjambok van Oom Koos, en met groote overhaasting, in een dwazen, buitensporigen angst, als schichtig geworden paarden, holden de Engelschen er van door, terwijl het zonderlingste in deze zonderlinge vlucht nog was, dat er in geen mijlen in den omtrek één gewapende Boer te vinden was. Eerst 36 uren later kwam een klein klompje Boeren, 20 man sterk, Zeerust binnen, en de glorierijke banen der geliefde Vierkleur werden opnieuw ontrold. De volgende dagen kwamen al de Marico-burgers aan, en een gemengd gevoel van blijdschap en droefheid ging door hunne zielen van blijdschap, omdat zij elkander op dit plekje gronds weer de hand mochten drukken; van droefheid, daar er zoovele dierbare betrekkingen werden gemist, die in de gevangenschap zuchtten of in den koelen schoot der aarde rustten. Ook generaal De la Rey, Oom Koos, voelde een sterk verlangen opkomen, om het geliefde dorp terug te zien, en hij reed op zijn taaien pony Zeerust binnen, terwijl de Transvaalsche Regeering de volgende tijding publiceerde: ‘Generaal De la Rey meldt, dat hij, in vereeniging met generaal Lemmer, de Engelschen onder generaal Carrington geslagen heeft en dat hij weer in bezit is van de meeste dorpen in de districten Rustenburg, Zeerust, Lichtenburg, enz.’
De la Rey had, toen hij naar Zeerust trok, het kommando van Wolmaransstad onder kommandant Potgieter achtergelaten te Elandsrivier, waar kolonel Hore door de Boeren zat ingesloten. Doch deze insluiting naderde haar einde, en in den morgen van den 17den Augustus werd kolonel Hore door Kitchener ontzet. De insluiting had veertien dagen geduurd en had aan het garnizoen 700 paarden gekost. Zoo eindigde ook deze insluiting voor de Boeren oogenschijnlijk met een teleurstelling, en toch heeft dit beleg voor de Boeren indirect | |
[pagina 945]
| |
groote resultaten opgeleverd, en de ingesloten kolonel Hore heeft voor Christiaan de Wet de poorten van Olifantsnek ontsloten. De zaak was deze: Baden-Powell had bevel ontvangen om met alle beschikbare troepen den omsingelden Hore bij te springen, en zich haastend, om aan die order te voldoen, ontblootte hij Olifantsnek en Magatosnek, terwijl hij bij dezen tocht al bijzonder ongelukkig was. De Engelsche oorlogskroniek ‘With the Flag to Pretoria’ schreef er het volgende van: ‘De mislukte poging van generaal Carrington, om Elandsrivier te ontzetten, had andere en ernstiger gevolgen dan de voortzetting van het beleg dier plaats. Ze had indirect invloed op de operaties tegen De Wet. Ten gevolge van het mislukte ontzet ontving generaal Baden-Powell bevel, met alle beschikbare troepen op te rukken tot ontzet der KolonialenGa naar voetnoot1). Om een voldoende krijgsmacht bijeen te krijgen, moest hij de afdeeling van den Olifantsnek terugroepen, dien allergewichtigsten pas onbewaakt latend. Hij moest zijn manschappen eveneens van Magatosnek terugnemen. Met een totaal van ongeveer 1500 man, een garnizoen achterlatend in Rustenburg, marcheerde hij naar Elandsrivier en was binnen twintig mijlen van die plek, toen hem een boodschap van lord Roberts bereikte, met de tijding, dat Elandsrivier zich had overgegeven. Dit was gegrond op tijdingen, ontvangen van generaal Carrington. Er moet worden bijgevoegd, dat Baden-Powell geen vuren hoorde. Het gevolg was, dat hij en zijn manschappen teleurgesteld terug marcheerden naar Rustenburg, zich daar vereenigden met Jan Hamilton en met dezen generaal, toen de voorraad was uitgeput, oostwaarts trokken, het garnizoen van Rustenburg medenemendGa naar voetnoot2).’ Zoo waren Olifantsnek en Magatosnek ontbloot. Lord Methuen wist, dat Magatosnek was ontbloot, en terwijl hij reeds oprukte in de richting van Olifantsnek, haastte hij zich op de tijding, dat De Wet het op Magatosnek had gemunt, naar dien nek, terwijl de slimme Vrijstater door den Olifantsnek ontsnapte. Lord Roberts was over de komst van Baden-Powell allesbehalve gesticht, en hij zond hem naar Kommando-nek in de Magaliesbergen, waar hij den 17den Augustus een parlementair ontving van generaal De Wet met het vriendelijk verzoek, zich over te geven, terwijl het leger van De Wet voor den noordelijken ingang van den nek op het antwoord stond te wachten. Baden-Powell was met die boodschap ingenomen, want Jan Hamilton moest met zijn leger in den omtrek zijn. Hij trachtte dus De Wet aan het lijntje te houden en liet beleefd vragen, welke voorwaarden De Wet zou toestaan, indien hij, Baden-Powell, zich wilde overgeven. | |
[pagina 946]
| |
De streek benoorden Pretoria, het terrein van De Wet's befaamden tocht
1. De ‘Pyramiden’; 2. Waterval; 3. Horns Nek. | |
[pagina 947]
| |
Maar de Vrijstater kwam daar toch niet in, want het was er hem maar hoofdzakelijk om te doen geweest, er achter te komen, wèlken Engelschen generaal hij te Kommando-nek voor zich had, en hij had weinig zin om de komst van generaal Jan Hamilton af te wachten. Hij had intusschen niet lang behoeven te wachten, want den volgenden dag, den 18den Augustus, forceerde Jan Hamilton Olifantsnek, die door manschappen van Koos de la Rey werd verdedigd, en trok langs de noordelijke helling der Magaliesbergen naar Kommando-nek. De Wet, die sedert zijn ontsnapping door Olifantsnek voeling had gehouden met Koos de la Rey, kreeg nu de vereenigde krijgsmachten van Jan Hamilton en Baden-Powell achter zich, terwijl generaal Paget, die van Brandwatervallei was gekomen en per spoor te Waterval was gearriveerd, hem van het oosten moest keeren. Den 19den Augustus bereikte De Wet Hebron, ten noordwesten van Pretoria, maar dan zwenkte hij plotseling naar het zuiden en verscheen den 23sten Augustus met de snelheid van een arend te Bankstation, op de spoorlijn Potchefstroom - Krugersdorp.
Na de mislukte klopjacht op Christiaan de Wet trok Methuen met zijn 7000 man westwaarts. Men kon aan alles bemerken, dat de tijd van Roberts' zachte juk voorbij was, en hoe dapperder de burgers hadden gestreden, des te zwaarder begon de hand van den geweldenaar te drukken op de achtergebleven vrouwen en kinderen. Arm Krugersdorp! Arme districten van het Westen! Reeds weken geleden had de Engelsche kapitein Pritchie de volgende proclamatie uitgevaardigd: ‘Hiermede wordt bekend gemaakt, dat, tenzij de mannen, tegenwoordig op kommando, woonachtig te Krugersdorp of district, zich overgeven en hun wapens overhandigen aan de Imperiale autoriteiten op of vóór 20 Juli a.s., hun geheele eigendommen geconfiskeerd zullen worden en hun families zullen uit hun huizen worden gedreven: hulpeloos en zonder huisvesting. Op last G.H.H. Pritchie, Capt. K. Horse, Distr. Supt. Police.’ | |
Krugersdorp, 9 Juli 1900.Koos de la Rey had eenige maanden geleden in het openbaar verklaard, dat de vrouwen en kinderen gerust op hun hoeven konden blijven, daar zij werden beschermd door het internationale volkenrecht, maar de Engelschen vertrapten dat recht onder hun bespijkerde soldaten zolen. Zij lachten er om, zij spotten er mee - o, het is een eeuwige schande voor Engeland, en al het water van den Theems kan die schande niet wegwasschen! | |
[pagina 948]
| |
Het vee der voor hun heiligste rechten strijdende Boeren werd geroofd, hun bezittingen werden verwoest, hun vrouwen en kinderen bijeengejaagd als vee en voortgedreven naar de toekomstige kampen des doods! En de Afrikaansche dichterGa naar voetnoot1) hief zijn klaagzang aan en hij zong: ‘Wat zegt dit, dat daar langs het pad
Een moeder knielt en bidt?
Terwijl een arme kinderschaar
Verhong'rend naast haar zit?
Wat zegt dit? Zij is toch een vrouw,
Die huis en voedsel had;
Waar is haar huis, waar is haar brood?
Hoe komt zij op dit pad?
Wat zegt dit, dat zoo menig plek
In Vrijstaat en Transvaal,
Die eens gelijk een lusthof blonk,
Verwoest is, naakt en kaal?
Waar 't leven bloeide ongestoord,
Geluk en zoete vreê -
Daar stuift de asch van 't brandend huis....
De wind, hij speelt er mee....’
|
|