De oorlog in Zuid-Afrika. De strijd tusschen Engeland en de verbonden Boeren-republieken Transvaal en Oranje-Vrijstaat in zijn verloop geschetst. Deel 2
(1901)–Louwrens Penning– Auteursrecht onbekendDe Vleugelslag van den Vrijstaatschen Adelaar.Toen Jan Hamilton van Heilbron optrok naar Lindequidrift, aan de Vaalrivier, had generaal Colvile last ontvangen, met de brigade Hooglanders van Ventersburg over Lindley op Heilbron te marcheeren, terwijl een bataljon Yeomanry onder kolonel Spragge van Kroonstad oprukte naar Lindley, ter bescherming van een konvooi, dat te Lindley door generaal Colvile zou worden in ontvangst genomen. Een verdicht telegram, door de Boeren opgesteld, maar dat voorgaf, dato 23 Mei door generaal Colvile te Lindley afgezonden te zijn, gaf den weg aan, die gevolgd moest worden. Het was reeds laat in den avond van den 25sten Mei, dat de Yeomanry uit Kroonstad vertrok, terwijl na geforceerde marschen en met uitgeputte paarden in den morgen van den 27sten Mei Lindley werd bereikt. De Engelschen waren reeds in de nabijheid van het dorp gekomen, toen zij een afdeeling ruiters zagen wegrijden, en zij stelden zich gerust met de gedachte, dat het Colvile's achterhoede zoude zijn. Het was dan ook een even groote als onaangename verrassing, toen de vooruitzwermende verkenners de tijding brachten, dat Colvile met zijn brigade reeds lang vertrokken was, en die wegrijdende ruiters echte Boeren waren. Kolonel Spragge liet het konvooi halt houden, op een mijl afstands van het dorp, terwijl twee van de vier compagnieën Yeomanry het dorp voorzichtig binnenreden. Maar daar hadt je 't - ineens - onverhoeds - dat gevaarlijk geweervuur der Boeren! Het kwam van de omringende hoogten, en het kwam met kracht. De kolonel begreep, dat hij in de val was geloopen, en in een leelijke val ook, en zijn manschappen vonden het nonsens, om groote, geforceerde marschen te maken, die op dwaze avonturen uitliepen. | |
[pagina 782]
| |
Maar al was de toestand gevaarlijk, hopeloos was hij nog niet. In het noorden moest Colvile staan, die zonder twijfel het schieten kon hooren; in het zuidwesten opereerde Rundle, terwijl de telegraphische verbinding met lord Roberts open was. Zoo trok Spragge dan het halve bataljon voorzichtig uit het dorp terug, zond aan lord Roberts bericht van den toestand, en bezette eenige kopjes, waar hij zich zonder veel moeite kon staande houden, terwijl hij zich des avonds, tegen vijf uur, onder dekking van zijn beide kanonnen terugtrok in de richting van het konvooi. Doch van dat konvooi had hij geen last meer: de Boeren hadden het onder hun bescherming genomen en de toestand werd nu dan toch netelig, want de Engelschen hadden slechts een geringen voorraad proviand bij zich. Spragge verschanste zich voor den nacht op eenige naburige kopjes, en zond een rapportganger generaal Colvile achterna, terwijl een tweede rapportganger generaal Rundle moest trachten te vinden. De rapportgangers kwamen, door de duisternis beschut, gelukkig door de Boerenlinies heen, en de ordonnans, voor Colvile bestemd, bereikte dezen in den morgen van den 28sten Mei op een punt, zeven uur gaans ten noorden van Lindley. De generaal zette groote oogen op; de kolonel verzocht hem om hulp, maar hoe kon hij dat doen? Van af zijn vertrek van Ventersburg hadden kleine Boerenpatrouilles zijn tocht belemmerd, en hem dag en nacht omzwermd als horzels, terwijl de stellige bevelen van lord Roberts luidden, dat hij uiterlijk den 29sten Mei met zijn Hooglanders te Heilbron zou zijn. Hoe kon hij dan de Yeomanry te Lindley helpen? De transportweg, die Lindley met Heilbron verbindt, is veertig mijlen lang, dat wil zeggen drie dagmarschen, en keerde hij terug, dan was het zeker, dat hij ver over den bestemden tijd te Heilbron zou aankomen, waardoor een nieuwe ramp zou kunnen ontstaan. De generaal had er dus geen zin in om terug te keeren, en ontvouwde ook de redenen, terwijl hij aan kolonel Spragge den raad medegaf, om zich terug te trekken op Kroonstad. De raad was goed - jammer maar, dat kolonel Spragge hem niet kon uitvoeren! Toen hij den volgenden morgen het terrein opnam, ontdekte hij, dat hij omsingeld was. Hij moest zich aan een belegering onderwerpen, en liet schansen maken. Ook werden de rantsoenen verminderd. In den nacht van 30 Mei zond de kolonel twee dringende boodschappen: aan generaal Colvile en aan generaal Rundle. Het waren de noodseinen van het zinkende schip. De ordonnans, die Colvile moest opzoeken, was een wakker man; hij vernam, dat Colvile niet helpen kon, en reed toen op eigen verantwoordelijkheid naar lord Methuen. Deze generaal was twee dagen geleden met zijn krijgsmacht te Kroonstad aangekomen, na den langen tocht van Boshof langs de Vaalrivier te hebben afgelegd, en was nu op marsch naar Heilbron. | |
[pagina 783]
| |
Hij was onmiddellijk bereid om te helpen, en rukte in ijlmarschen op Lindley aan. Met de snelheid van den reebok trok hij over het veld, en vijf en twintig uur nadat hij de tijding had ontvangen, verscheen hij met 6000 man op het tooneel van den strijd. Maar hij kwam te laat, en wat hij zag was niets dan een schrikwekkend veld des doods. 40 Engelsche lijken, de meeste van hoogen adel, lagen nog onbegraven, met zwarte gelaatstrekken, en de aasvogels vlogen boven hen op met loome vleugelslagen. Reeds twee dagen vroeger, den 31sten Mei, had het geheele bataljon zich overgegeven. Dat was het voorloopig einde van dat beroemde Dertiende bataljon, beter bekend als het millionnairen-bataljon, dat zooveel zonen van den hoogsten stand in zijn gelederen teldeGa naar voetnoot1). Een Engelsche verspieder zag hen afmarcheeren; het waren ongeveer 400 manschappen. Zij werden weggebracht door - 8 burgers!
Generaal Colvile was te Heilbron aangekomen, maar hij zat slecht in zijn proviand, wat wel te begrijpen is, want het konvooi, voor hem bestemd, was in verkeerde handen geraakt, en reikhalzend werd uitgekeken naar een ander konvooi. Dit konvooi vertrok dan ook - een lange slier van 55 ossewagens - den 1sten Juni van het spoorstation Vredefortweg, begeleid door 160 Hooglanders onder bevel van kapitein Johnson, maar nauwelijks was het konvooi op pad, of er kwamen dicht op elkander twee orders. De ééne luidde: ‘Doortrekken naar Heilbron;’ de andere luidde: ‘Uitspannen en wachten.’ Dat liep nogal uit elkaar, maar er werd een middelweg gekozen, zeker één der slechtste keuzen in den oorlog, en halverwegen tusschen Vredefortweg en Heilbron, aan de oevers der Rhenosterrivier, werd uitgespannen. In den nacht van den 2den Juni werd de trek echter voortgezet, terwijl de meeste Hooglanders in de wagens gingen liggen om te slapen. Zoo hotsten zij welgemoed voort, den vijand vierkant in de armen! Maar de Khaki's merkten er nog niets van; eerst in den namiddag van den 3den Juni meldden de verkenners, dat de lucht niet zuiver was. Toen werd halt gehouden, en terwijl het kamp werd opgeslagen, werd er een rapport gezonden naar Vredefortweg met het dringend verzoek, dat majoor Haig, die ginds met 1000 manschappen stond, het konvooi zou helpen beschermen. 's Morgens te acht uur 4 Juni was de rapportganger terug met de boodschap, dat majoor Haig reeds in aantocht was, terwijl een uur later Christiaan | |
[pagina 784]
| |
‘Een prachtige vangst, - voor iederen Boer iets van zijn gading’ (Zie blz. 785).
| |
[pagina 785]
| |
de Wet verscheen met 1200 man en met de boodschap: ‘Geef u onmiddellijk over!’ Kapitein Johnson hechtte aan de laatste boodschap meer beteekenis dan aan de eerste, en gaf zich met het konvooi en zijn Hooglanders over. De overwinning had geen druppel bloed gekost, en de half geloken valkenoogen van Christiaan de Wet begonnen te schitteren, toen hij de vangst in oogenschouw nam. Het was een prachtige vangst; voor iederen Boer was er iets van zijn gading, tot warme winterkleeren toe, maar de brigade van Colvile werd voor eenige dagen op kwart-rantsoenen gezet en haar generaal werd door lord Roberts, die in spijt van zijn geroemde beminnelijkheid soms heel leelijke nukken kon hebben, naar huis gezondenGa naar voetnoot1).
De tijding, dat Christiaan de Wet den vijand slag op slag versloeg, vloog met de snelheid van den bliksem door den Vrijstaat, en gaf een krachtig tegenwicht, nu de Engelsche vlag werd geheschen te Pretoria. De Vrijstaters zagen tegen hun hoofdkommandant op als den man, op wien de almachtige God den geest der wijsheid had doen nederdalen, en zijn onstuimige moed en schitterend beleid vervulden hun harten met nieuwe, blijde hoop. Zijn rustelooze geest smeedde nieuwe plannen, en hij wendde zich naar de spoorlijn, in de buurt van Honingspruit, waar zijn door de Engelsche barbaren verwoeste hoeve stond. Hij kende hier elke klip, elken duim gronds; hij wilde hier een slag slaan zooals nooit te voren, en hij heeft hem geslagen met glorie en eere! In den avond van den 6den Juni brak zijn kommando in vier gesplitste afdeelingen op: de eerste afdeeling onder kommandant Steenkamp wendde zich naar het station Vredefortweg; de tweede afdeeling, bestaande uit Bethulië- en Rouxville-burgers, onder generaal Froneman en kommandant Du Plooy, nam den weg naar Kopjes-siding; de derde afdeeling, onder kommandant Nel, reed naar de spoorbrug der Rhenosterrivier, terwijl de vierde afdeeling onder generaal De Wet en kommandant Fourie het op Roodewal hadden gemunt. Het waren geen sterke afdeelingen; de afdeeling van De Wet was niet grooter dan 80 burgers, maar het waren mannen, waarop men rekenen kon. Aan de Rhenosterrivier waren de Engelschen bezig een nieuwe spoorbrug te bouwen, daar de vroegere bij den grooten terugtocht der Boeren was vernield geworden, en zoowel hier, aan den zuidelijken oever der rivier, als bij Roodewal was, uit het zuiden een reusachtige voorraad | |
[pagina 786]
| |
Een hoeve, welke door Engeland duur betaald is.
(Die van generaal De Wet, bij Kroonstad.) goederen opgehoopt, die op de voltooiing der spoorbrug wachtte, om verder naar het front te kunnen worden vervoerd. Op dien voorraad had De Wet het begrepen. Aan den zuidelijken oever der Rhenosterrivier lagen 150 man genietroepen, terwijl 460 man infanterie (Derbyshires) vier mijlen ten noorden der rivier kampeerden. De geruchten van de windsnelle bewegingen, die de geduchte Vrijstater maakte, hadden hen reeds bereikt, en zij waren volstrekt niet op hun gemak. De bevelvoerende kolonel vroeg dan ook versterkingstroepen aan te Kroonstad, maar men kon ze ginds slecht missen, en onze Khaki's kregen den raad, maar goed uit te kijken; dan zou die gevreesde De Wet hen wel van het lijf blijven. Zij deden dan ook hun best; de Derbyshires werden in den nacht van 6 op 7 JuniGa naar voetnoot1) onder de wapens gehouden, schildwachten uitgezet in de omringende kopjes, en het wachtwoord medegedeeld voor dezen nacht. Boerenverkenners lagen in de onmiddellijke nabijheid; het scheelde niet veel, of de schildwachten waren hun over het lijf geloopen; zij verstonden elk woord, dat gesproken werd. Er gebeurde niets en er was niets verdachts te bespeuren. De officieren begrepen, dat zij zich noodeloos hadden bezorgd gemaakt, en als die idee bij een Engelsch officier heeft post gevat, dan is geen sterveling in staat, hem op andere gedachten te brengen. Er kwamen een paar Australische verkenners met het bericht, dat er een Boerenkommando op komst was, maar de officieren lachten er om, en noemden het dollemanspraat. De manschappen kregen bevel, in te rukken en te gaan slapen. | |
[pagina 787]
| |
Die slaap echter was niet van langen duur. Het zal ongeveer te halfdrie Donderdagmorgen 7 Juni zijn geweest, toen er een plotselinge hageljacht van granaten en Mauserkogels van de omringende hoogten neersuisde in het Engelsche kamp. Het was een ontzettend oogenblik, dat de sterkste zenuwen in beroering zou brengen, maar de geharnaste kolonel Baird-Douglas zwoer, dat hij den eerste den beste, die de witte vlag durfde hijschen, zou neerschieten als een gemeenen hond. Die krachtige bedreiging hielp; de in hun slaap overrompelde soldaten kwamen de eerste verbijstering te boven, en al waren zij zonder kanonnen, zij hadden toch uitstekende dekking. En toch verloren zij gestadig terrein, en toen kolonel Baird-Douglas te midden van zijn dapperste officieren dood neerstortte, was het lot van het bataljon bezegeld. Het gaf zich aan zijn overwinnaars over: aan generaal Froneman en kommandant Du Plooij. De morgen begon reeds te komen, toen de 150 man genietroepen aan den zuidelijken oever der Rhenosterrivier door kommandant Nel werden aangetast. De Engelschen hadden een prachtige dekking, maar in spijt daarvan had het eerste schot van het Boerenkanon een moorddadige uitwerking. Het doodde 4 en wondde 3 Engelschen. De Boeren naderden nu tot op 500 meter, en na een scherp gevecht van drie uren ging de witte vlag omhoog. Kommandant Steenkamp had intusschen het station Vredefortweg aangetast. Er was een bezetting van slechts 35 man, die zich dekselsgauw overgaf, maar nu kwam er met den trein uit het noorden een versche afdeeling van 500 soldaten, die Steenkamp te lijf wilden. Hij wachtte hen rustig af en sloeg hen terug, waarna zij met denzelfden trein weer wegstoomden naar het noorden, wat hij niet kon verhinderen. De vierde afdeeling, sterk 80 man, onder De Wet, zou het station Roodewal bestormen. Er lagen 150 Engelschen, die behoorlijk schildwachten hadden uitgezet, en het was nog vroeg in den ochtend, toen een schildwacht met een vreemdeling binnenkwam. ‘Is hier iemand, die Hollandsch spreekt?’ vroeg de vreemdeling, en men verwees hem naar den bevelvoerenden officier, kapitein Gale, aan wien hij een brief overhandigde. In dezen brief gaf De Wet aan de Engelschen tien minuten bedenktijd, om zich over te geven. Tien minuten - het was niet te lang, maar de kapitein dacht niet aan capitulatie. ‘De vijand had te Roodewal uitstekende posities,’ meldde De Wet in zijn officieel verslag aan de Regeering, ‘achter de spoorwegwallen en platformen, terwijl onze menschen op de kale vlakte moesten staan.’ Er ontbrandde dan ook, nadat die tien minuten verstreken waren, onmiddellijk een verbitterd gevecht, dat vijf uren duurde, maar met de volledige zegepraal der Boeren eindigde. | |
[pagina 788]
| |
Generaal De Wet kwam, toen de witte vlag was geheschen, aanstonds op een Engelsch strijdros aangereden, en zijn eerste vraag aan de Engelschen was, hoeveel dooden zij hadden. Men bracht hem bij den gesneuvelden bevelhebber, kapitein Gale. ‘Arme man!’ zeide hij weemoedig; ‘het is treurig; begraaft hem!’ en hij stond toe, dat het lijk in een Engelsche vlag werd gewikkeld. De krijgsgevangenen stonden hem met open monden aan te staren, want zij hadden reeds zooveel buitengewone dingen van hem gehoord, en zij namen hem goed op. Zij hadden zich waarschijnlijk een soort rooverhoofdman voorgesteld met woeste gebaren en verwilderden blik, maar zij zagen een kalmen, zwijgzamen man die hen met innemende vriendelijkheid te gemoet kwam. Hij droeg een wollen pak met een overjas er over heen; aan zijn horlogeketting hing een penning met Krugers kop, en anders was aan den geheelen man niets opmerkelijks dan die rusteloos heen en weer flikkerende oogen, die scherpe valkenoogen, die Europa, Engeland incluis, tot bewondering dwongen. De Boeren hadden bijzonder gelukkig gestreden. Zij hadden in de vier gevechten te zamen slechts 12 gewonden en niet éénen doode. De verliezen der Engelschen waren zwaar: 250 dooden en gewonden te Roodewal, Rhenosterbrug en Kopjessiding, terwijl ongeveer 650 man krijgsgevangen werden gemaakt. De verliezen der Engelschen te Vredefortweg waren onbekend, en vallen hier buiten. De Boeren hadden de overwinning behaald, en welk een overwinning! Daar stond de buit - in huizenhooge stapels - 30,000 pak winterkleeren, lange wagenrijen goederen: suiker, koffie, rijst, corned beef, een Maxim-kanon, ingemaakte vruchten, manden champagne - ja, waar zouden de Boeren toch het eerst mee beginnen! Zij begonnen met de champagne-flesschen te ontkurken, en op de gezondheid te drinken van - lord Roberts, die dat alles zoo netjes voor hen had opgestapeld, waarna drie donderende hoera's volgden voor Oom Christiaan. Dan ging men aan het werk, en binnen twee minuten stak ieder burger in een warm khaki-winterpak. Inmiddels zond De Wet renboden uit in alle richtingen, om rondzwervende Boeren op den buit opmerkzaam te maken, terwijl ledige osse- en muilenwagens kwamen aanhotsen, die met Lee-Metford-geweren, patronen en kanonnen-ammunitie werden volgeladen. Vijf wagenvrachten ammunitie werden op een geheime plek begraven tot tijd en wijle men ze weer noodig zou hebben. De kisten werden stukgeslagen, de mailzakken opengesneden. Er waren 2000 mailzakken vol brieven en postpakketten, waarvan de kostbaarheden werden opgeborgen; er waren duizenden ponden tabak; er was van alles; de Boer belaadde zijn paard zoo zwaar, dat het bijna onder den last bezweek - maar de buit was te groot - hij was zelfs den Boer te machtig! | |
[pagina 789]
| |
‘Houthakken,
‘Daar stond de buit’ (Zie blz. 788)
burgers,’ klonk nu de order van den generaal, en negentien wagenvrachten hout werden op het stationsterrein opgestapeld. ‘Nou de brieven, kèrls,’ riep de generaal, en daar gingen die honderd duizenden brieven, in groote zakken, op den stapel. Een krijgsgevangen Engelsch kapitein stond er bij en stampvoette van woede. ‘'t Is een schande!’ riep hij, maar De Wet antwoordde hem tusschen de tanden door: ‘Weet gij, wat schande is? De hoeven der Boeren te verbranden, en de vrouwen en kinderen te mishandelen en weg te jagen - dat is schande!’ ‘De brieven, kèrls!’ riep hij nog eens. Dan volgden de kisten; daarop vele duizenden khakipakken en verder alles, wat niet verzonden of vervoerd kon worden: schoenen, kombaarsen, winter-onderkleederen, handschoenen, koloniale waren - van alles. Hier en daar werd er een lyddietbom tusschen gestopt, terwijl de reuzenbrandstapel een kroon ontving van drie lagen lyddietbommen. De brandstapel bevatte nu 2000 lyddietbommen. Dan werd er een lont aangelegd, die den Boeren een half uur tijd gaf, voordat zijn vuur het dynamiet had bereikt. Zij holden weg naar een naburig kopje en toen het half uur verstreken was, barstte de slag los als een vlammende wervelstorm. Weg was het geboomte - weg was de loods - weg was het station - er was een gat van honderd voet lengte, zestig voet breedte en twintig voet diepte in den grond gescheurd. Het was een slag, alsof de aarde spleet en de hemel instortte - een reusachtige vuurzuil steeg donderend omhoog in de duistere nachtelijke luchten, - het was het geklapwiek van den Vrijstaatschen Adelaar! | |
[pagina 790]
| |
Een Engelsch oorlogscorrespondent door generaal De Wet aan het werk gezet
De correspondent zoekt ijverig naar zijn berichten. 't Zal zeker voor de Britsche Regeering een onherstelbaar verlies zijn, als hij ze niet terugvindt!.... |
|