De oorlog in Zuid-Afrika. De strijd tusschen Engeland en de verbonden Boeren-republieken Transvaal en Oranje-Vrijstaat in zijn verloop geschetst. Deel 2
(1901)–Louwrens Penning– Auteursrecht onbekendOverwinning bij Biddulpberg.
| |
[pagina 775]
| |
der Boerenkommando's in den oostelijken Vrijstaat, maar het bleek een taak, die hun te zwaar was, en in plaats van de Boeren in den knoei te brengen, raakten zij zelven in den knoei, en leelijk ook. Den 18den Mei hielden de beide eerstgenoemde generaals een lijn bezet, reikende van Winburg tot Klokolaniberg, terwijl generaal Rundle opmarcheerde naar Senekal, en generaal Brabant naar Ficksburg. Den 25sten Mei werd Senekal bereikt. De landdrost werd ontboden, doch hij scheen afwezig te zijn, terwijl een Boer, die verklaarde geen officieele betrekking te bekleeden, de sleutels der openbare gebouwen overhandigde. Ook werden er een aantal geweren ingeleverd. Alles ging bedaard en rustig in zijn werk. Een compagnie Yeomanry reed het dorp binnen en stapte af aan het raadhuis, terwijl hun aanvoerder, majoor Dalbiac, het gebouw binnenging. Daar klonk een plotseling geweervuur en eenige kleine, rondzwermende Boerenpatrouilles werden zoo brutaal, dat zij vuurden tot in de straten van het dorp. Bij het hooren van die schoten rende majoor Dalbiac onmiddellijk naar de paarden, liet zijn manschappen opzitten en stoof in vollen galop, zonder zich een oogenblik te bedenken, met zijn soldaten voort in de richting van het kopje, van waar die schoten vielen. Wat er nu volgde, kon een kind voorzien. Voordat één paardehoef den eersten indruk had gezet langs de zijde van het kopje, werden de ruiters door een moorddadig snelvuur overstelpt, en een derde der manschappen tuimelde uit het zadel. Maar dat hinderde den majoor niet om voort te jagen, den dood in de armen. Thans was de beurt aan hem en aan vier van zijn soldaten, die de Afrikaansche zon heden zagen voor den laatsten keer, terwijl de rest der compagnie binnen een paar minuten buiten gevecht werd gesteld. Dat was het slot van den dollen rit; een kind had het kunnen voorzien. En toen generaal Rundle met zijn artillerie verscheen, waren de Boeren natuurlijk reeds lang gevlogen. Te Senekal wachtte de generaal op toevoer van proviand, maar op de tijding, dat kolonel Spragge met zijn krijgsmacht te Lindley in een desperate positie was geraakt, besloot hij, direct voort te trekken. Het was hem onmogelijk, Lindley bijtijds te bereiken, want kolonel Spragge raakte zonder proviand, en de afstand tusschen Senekal en Lindley bedroeg veertig mijlen, maar hij kon den kolonel toch afleiding bezorgen door den vijand op een ander punt krachtig aan te tasten. Den 28sten Mei te één uur trok generaal Rundle met de geheele beschikbare krijgsmacht op, bestaande uit 4000 man met twee batterijen veldgeschut, terwijl hij drie bataljons achter liet ter dekking van Senekal. Hij nam de Bethlehem-route en bereikte tegen den avond den voet van eenige heuvelruggen, die in den vorm van een amphitheater dwars over den weg schenen heengeschoven te zijn. Rundle verzuimde niet, | |
[pagina 776]
| |
die heuvelruggen zorgvuldig te verkennen, waarna hij het kamp aan den voet der heuvels liet opslaan. Het werd een bitter koude nacht, en de troepen waren blijde, toen zij de eerste lichtstrepen van den morgen zagen. De generaal vermoedde de Boeren op den Biddulpberg, en hij was van plan, hen in de flank, op den rechtervleugel aan te tasten en om te trekken. Zoo liet hij dan de infanterie vijf mijlen opmarcheeren in noordoostelijke richting, toen zij den Biddulpberg voor zich zagen. De rand van den berg werd zorgvuldig verkend; de verkenners meenden in het eerst een kommando Boeren te zien, doch zij schenen zich bij nader onderzoek vergist te hebben, want er was geen spoor meer van te ontdekken. Generaal Rundle was er echter nog niet gerust op, en hij liet de randen van den berg gedurende een vol half uur door zijn twee batterijen (twaalf kanonnen) met granaatkartetsen schoonvegen. Doch er werd met geen enkel schot geantwoord en geen menschelijk wezen was te bespeuren op den eenzamen, met klippen overdekten bergtop. Ondervonden de Engelschen geen last van den vijand, door hun eigen zorgeloosheid veroorzaakten zij zich grooten hinder, want een paar brandende lucifers, door eenige soldaten achteloos weggeworpen, hadden het verdorde manshooge gras in den omtrek in brand gestoken, zoodat de grenadiers genoodzaakt werden van stelling te veranderen. Maar de generaal gaf thans de order om voort te rukken: de grenadiers voorop, terwijl vier kanonnen der 2de batterij het vuur openden op een weerlooze hoeveGa naar voetnoot1) zonder witte vlag. Nog altijd was er geen Boer te ontdekken, maar bij het tweede kanonschot veranderde het tooneel. De verkenners hadden zich toch niet vergist, toen zij een troep Boeren meenden gezien te hebben: het was een kommando van 400 man met 2 kanonnen onder bevel van den Vrijstaatschen generaal De Villiers, die bij de nadering van den vijand snel dekking hadden gezocht. Van deze 400 man werden 320 man in de achterhoede geplaatst, terwijl 80 vastberaden mannen den vollen druk van 4000 soldaten zouden moeten doorstaan. Van deze 80 man nestelden zich 46 man tusschen de dicht gestrooide klippen van den voet tot halverwegen de kruin van den berg, terwijl 34 manschappen een nauwe kloof bezetten aan den voet van den berg, goed verscholen in het lange gras. Zij werden gedekt door een snelvuurkanon, dat achter den dikken muur van een veekraal, in de nabijheid der reeds genoemde boerenhoeve, was opgesteld, terwijl | |
[pagina 777]
| |
een ander kanon op drie
Een Boeren-snelvuurkanon.
kilometer afstands links was geplaatst. Bij het tweede kanonschot der Engelschen opende het snelvuurkanon zijn vuur, en wierp zijn granaten tusschen de vijandelijke batterij. De weinige Boerenartilleristen waren duidelijk zichtbaar; men zag hen met loffelijken moed hun stuk bedienen, dat meer bommen slingerde dan zijn vier conurrenten te zamen. De Engelsche batterij schoot bovendien liederlijk slecht, en hare granaatkartetsen hadden evenveel uitwerking als weeke koolstronken. Generaal Rundle stond er hoofdschuddend bij en liet de 79ste batterij aanrukken. Die deed haar werk beter, en het snelvuurkanon van de Boeren verstomde. Nog altijd was er geen gewapend burger ontdekt; het bevestigde den indruk, dat het kommando reeds lang was vertrokken, terwijl het kanon door het een of ander ongeval was achtergebleven. Men had het maar voor het halen; het was zeer eenvoudig. ‘Grenadiers voor!’ riep de generaal - ‘haalt dien vuurmond!’ De grenadiers sprongen op hun voeten, terwijl zware rookzuilen, opkronkelend boven den veldbrand, het vergezicht verduisterden. Voor de 34 burgers, opgesteld in de kloof, was thans het beslissende oogenblik gekomen. Indien de grenadiers op hen stormliepen, was er slechts tweeërlei uitslag denkbaar: de dood door de bajonet of krijgsgevangenschap, want de terugtocht was afgesneden, en al schoten zij honderden neer, dan nòg zouden er duizenden overschieten. Er werd tot God geroepen uit die kloof. De grenadiers stormden intusschen voorwaarts naar de veekraal, achter welke de tot zwijgen gebrachte vuurmond was opgesteld, die hun plotseling een volle laag van granaatkartetsen tegenslingerde, terwijl de bezetting der kloof een razend snelvuur opende. De dappere grenadiers raakten thans in de ergste knel. Zij durfden de kloof niet bestormen, want het snelvuur uit die richting bracht hen in den waan, dat er duizenden Boeren lagen, en zij durfden het kanon niet bestormen, daar zij in de flank werden bedreigd. | |
[pagina 778]
| |
‘Een sluier van witten rook welfde zich over die brandende hel’ (Zie blz. 779).
| |
[pagina 779]
| |
Er kwam een nieuwe vijand bij. De grasbrand had zich uitgebreid, en het gebrul der vlammen in het kurkdroge, manshooge gras klonk akelig bij den donder van het geschut en het geknetter der geweren. Het vuur plantte zich voort met onweerstaanbaar geweld, en slechts de vlucht kon de grenadiers nog redden. Sommigen moesten door de vlammen heen; zij kwamen met brandende uniformen bij de hoofdmacht aan, terwijl anderen gewond moesten achterblijven. En het brullen der vlammen werd heviger, en een sluier van witten rook welfde zich over die brandende hel, waarin de gewonden hulpeloos waren achtergebleven; het was een gezicht, dat den hardvochtigste een rilling door de leden joeg! Rundle liet de Schotsche garde oprukken, om den Biddulphberg te bestormen, maar de Boeren gaven een hevig vuur; en de garde weifelde. Had de Engelsche opperbevelhebber den werkelijken toestand geweten, waarin de Boeren verkeerden, dan zou hij de bestorming hebben doorgezet, en hen hebben vernietigd. Maar hij wist het niet. Hij wist niet, dat hij maar 80 man tegenover zich had; hij wist evenmin, dat die 80 man de laatste patronen uit hun bandelieren namen, en de depêche van lord Roberts, die hem op dit oogenblik bereikte, scheen hem een ware uitkomst. Zij behelsde de dringende order, om onmiddellijk generaal Brabant ter hulp te snellen, die verder oostwaarts, in de richting van Ficksburg, in moeielijkheden was geraakt. Zoo trok hij dan met zijn geslagen leger naar het oosten, om generaal Brabant te helpen, maar hij kon het niet meer verhinderen, dat den volgenden dag een patrouille van generaal Brabant, sterk 44 man, bij Hammonia door veldcornet Marais werd aangetast, en zoo heftig werd aangetast, dat er van de 44 manschappen slechts 2 ontsnapten. Bij de Boeren was er gejuich en psalmgezang op dezen schoonen dag van Mei, toen de vijanden aftrokken van Biddulpberg; zij zeiden, dat God hen had gered uit den ruischenden kuil. Hun verliezen waren zeer gering: 1 gesneuvelde en 3 gewonden. Maar onder de gewonden was de dappere bevelhebber, generaal De Villiers, en hij zou van zijn wonden niet meer genezen. Zijn laatste slag was zijn grootste zegepraal, en met zijn heldenleven betaalde hij de schitterende overwinning. De Engelschen gaven als hun verliezen op 184 man aan dooden en gewonden; hoeveel Engelschen in de vlammen zijn omgekomen, zal wel altoos verborgen blijvenGa naar voetnoot1). | |
[pagina 780]
| |
Generaal De Villiers met zijn dappere Ficksburgers.
| |
[pagina 781]
| |
Dat was de slag bij Biddulpberg op Dinsdag 29 Mei, waar 80 Boeren 4000 Engelschen versloegen. Het was een waardig antwoord aan lord Roberts, die den dag te voren den Vrijstaat onder den naam ‘Oranjerivier-kolonie’ had ingelijfd verklaard bij het Britsche Rijk. |
|