De oorlog in Zuid-Afrika. De strijd tusschen Engeland en de verbonden Boeren-republieken Transvaal en Oranje-Vrijstaat in zijn verloop geschetst. Deel 2
(1901)–Louwrens Penning– Auteursrecht onbekend
[pagina 758]
| |
Van Kroonstad tot Johannesburg.
| |
[pagina 759]
| |
Onmiddellijk maakten de Engelschen rechtsomkeert, maar slechts aan twee man gelukte het, om te ontsnappen. Van de vijf anderen sneuvelden er twee, terwijl drie werden gevangengenomen. Bauer's leven bleef intusschen gespaard, want een Afrikaander gaat niet licht tot het standrecht over, en het was er Theron slechts om te doen geweest, hem een heilzamen schrik op het lijf te jagen. Maar Bauer's tegenspoeden waren daarmede toch niet ten einde, want de twee ontsnapte cavaleristen wisten een huiveringwekkend verhaal op te disschen van het snoode verraad, dat op Bauer's hoeve had plaats gehad, en de bevelvoerende officier meende het er niet bij te mogen laten zitten. Hij was in zijn ziel overtuigd, dat Bauer de witte vlag had geheschen, om er de Engelschen in te laten loopen, en hoe krachtig Bauer ook zijn Engelschgezindheid bezwoer, het hielp hem niemendal. Hij mocht nog dankbaar zijn, dat hij niet aan den strop werd opgehangen, dien de Boeren reeds om zijn nek hadden gelegd, en terwijl zijn vee werd geroofd en zijn huisraad kort en klein geslagen, werd zijn hoeve met den aardbodem gelijkgemaakt. Doch Danie Theron had ook treurige ontmoetingen. Zoo ontving President Steyn te Heilbron van hem het volgend telegram: ‘18 Mei. Heden brandde de vijand het woonhuis van Barend van Niekerk van Klipkraal af. Van Niekerk werd als gevangene weggevoerd. Mrs. Pieter Prinsloo lag ziek in bed met een kind van één dag oud, doch zij werd uit het huis gejaagd. Het was een wreed gezicht, om hiervan getuige te zijn, doch met twaalf man kon ik niets anders doen dan onze kopjes te beschermen.’ Zulke onmenschelijkheden te moeten aanzien, zonder bij machte te zijn om ze te keeren, was voor zijn voor land en volk zoo vurig kloppend hart een diepe smart.
Intusschen zette de rechtervleugel van het geduchte leger, dat bij Kroonstad stond, zich in beweging, en wendde zich naar het oosten, naar Lindley. Die vleugel stond onder bevel van generaal Jan Hamilton en was sterk 8000 man met 40 kanonnen. Den 17den Mei werd Lindley bezet zonder strijd: een gevolg van de laffe houding van afvallige burgers, die den vijand te gemoet liepen. De bezetting was voor de Boerenkommando's een volkomen verrassing, maar een klomp dappere burgers was toch nog in staat, om den wagentros in veiligheid te brengen. Het konvooi, dat Hamilton volgde, had intusschen te worstelen met de wegen, die ellendig waren, terwijl de bedekking van het konvooi onophoudelijk en vinnig werd bestookt door rondzwermende kleine Boerenpatrouilles. Den 20sten Mei werd Lindley ontruimd door Jan Hamilton, die er | |
[pagina 760]
| |
geen garnizoen durfde achterlaten, terwijl de afvallig geworden burgers met reden beducht waren voor de terugkomst der Boeren. Die lieten dan ook niet op zich wachten. Reeds twee dagen later plantte hoofdkommandant Prinsloo den Vrijstaatschen standaard opnieuw in Lindley, terwijl de gestoorde telegraphische verbinding met Bethlehem werd hersteld. Jan Hamilton trok nu noordwaarts, naar Heilbron, met de Boeren op zijn hielen. Bijna den geheelen dag van den 20sten Mei was hij gedwongen, een achterhoedegevecht te leveren, waarbij hij aan het kortste eind trok, terwijl een afdeeling bereden infanterie, waarvan de afgezadelde paarden aan den haal waren gegaan, het al bijzonder taai te verantwoorden had. De Engelschen gaven als hun verliezen op dezen dag op: 60 man aan dooden en gewonden, terwijl de Boeren 20 krijgsgevangenen namen. Hun eigen verliezen waren zeer gering. Den 22sten Mei des morgens te tien uur trok de Engelsche voorhoede Heilbron binnen, terwijl President Steyn den zetel der Regeering had verlegd naar Vrede. Christiaan de Wet had intusschen zorg genoeg over zijn konvooi van zestig ossewagens, dat bij Heilbron stond, waarmee hij noordwestwaarts trok naar Vredefortweg, terwijl de vijand er jacht op maakte. Op 4500 meter openden de Engelschen het vuur van hun veldkanonnen op, het wegtrekkende konvooi en het vuur was goed gericht. Toch deed het weinig schade. ‘Slag op slag,’ deelde later een Duitsch artillerie-officier mede, ‘vielen de granaat-kartetsen tusschen de wagens, en zelfs één tusschen en onder een span ossen. Toch werd geen mensch of dier gewond. De koppen der granaat kartetsen vlogen of en in den grond met al de kogels, terwijl de stalen bussen voortbuitelden zonder veel kracht.’ Het bleek duidelijk, dat de gevaarlijke granaat-kartetsen, zoo het doel meer dan 4000 meter afstands bedroeg, vrij onschadelijk waren, en onder het vuur van de vijandelijke artillerie wist De Wet door een meesterlijke beweging aan de vangarmen van den vijand te ontsnappen. Op denzelfden dag, dat Heilbron door den Engelschen rechtervleugel werd bezet, zetten zich het centrum en de linkervleugel in beweging: het centrum onder lord Roberts langs de spoorlijn, de linkervleugel onder generaal French in een wijden boog door het westen. Nog denzelfden dag werd Honingspruit bereikt, terwijl de Boeren, die zich onder Louis Botha aan den noordelijken oever der Rhenosterrivier hadden verschanst, en zoowel in het oosten als in het westen met omtrekking werden bedreigd, den volgenden nacht hun stellingen ontruimen. Zij lieten de wagen- en spoorbruggen springen, vernielden de spoorlijn over een aanmerkelijke lengte en trokken naar de Vaalrivier. Maar de rustelooze French zette | |
[pagina 761]
| |
hen onophoudelijk achterna, en bereikte den 24sten Mei bij Parijs, ten westen van Vereeniging, zonder ernstigen tegenstand de Vaalrivier. De Boeren waren voornemensTerugtrekkende Boeren in een drift van de Vaalrivier.
om generaal Jan Hamilton op te wachten te Engelbrechtsdrift aan de Vaalrivier, doch hij zwenkte westwaarts en trok den 25sten Mei bij Lindequesdrift, twaalf mijlen ten westen van Vereeniging, over de Vaal. Intusschen was lord Roberts den 24sten Mei met het hoofdleger van Heilbron over het veld voorwaarts getrokken, geflankeerd door uitgebreide grasbranden, door de Boeren aangestoken, om de khaki-uniformen scherper te doen uitkomen tegen den verkoolden, zwarten grond, en de paarden en de trekdieren misten daardoor nog het weinige voedsel, dat het veld in den winter aanbiedt. Op Zaterdag 26 Mei trok de bereden infanterie over mieliesakkers, die eveneens door het vuur waren geteisterd, terwijl de spoorbruggen en de spoorduikers nog rookten. Blijkbaar hadden de Boeren ze pas laten springen. Zoo kreeg men de groote spoorbrug, die bij Vereeniging de Vaal overbrugt, in het gezicht. In de verte zagen de Engelschen den laatsten Boerentrein wegstoomen; de rijdende artillerie kwam aanzetten in razenden galop, om de brug nog te redden, maar het was te laat - er volgde een doffe slag en de middelste spanning vloog de lucht in, terwijl op een afstand van twee uur gaans het laatste Boerenkanon achter de heuvels verdween. Nog dienzelfden avond trokken de Engelschen over de rivier, en | |
[pagina 762]
| |
keken vreemd op, want zij kwamen midden in het gebied der steenkolenmijnen, die in volle bedrijvigheid waren. Terwijl de overtocht reeds plaats had, keerden nog eenige vermetele Boerenverkenners terug en staken het station en het tolkantoor in brand, waarbij duizenden zakken mielies teloor gingen. Het bericht, dat het groote leger van lord Roberts in ijlmarschen naderde, had bij de Transvaalsche ingezetenen intusschen een groote en begrijpelijke ontroering gewekt. Daarbij werden de gemoederen door de meest onzinnige geruchten, door verraders of lafaards uitgestrooid, nog meer verontrust. Zoo reisde een achtenswaardig burger uit het district Rustenburg naar Pretoria, om te onderzoeken, of het wèrkelijk waar was, dat President Kruger, zooals algemeen in zijn wijk werd verteld, de Transvaalsche Republiek aan Rusland had verkocht; maar hij werd gerustgesteld, toen hij de Russische vlag nog niet zag wapperen op het gouvernementsgebouw. Een dergelijk verzinsel deed de ronde onder de kommando's bij Klerksdorp. In West-Transvaal voegde zich daarbij de vrees voor de roofzuchtige Kaffers, terwijl de herinnering aan het treurspel van Derde Poort, thans zeven maanden geleden, weer levendig werd. Verscheiden voormannen des volks hebben zich in die benardeGeneraal Roberts trekt de Vaalrivier over.
| |
[pagina 763]
| |
Lord Roberts met zijn staf te Viljoensdrift.
dagen groot en mannelijk gedragen, en onder hen mag in de eerste rij Koos de la Rey worden genoemd. Hij had in den morgen van den 19den Mei een groote bijeenkomst van burgers in het district Lichtenburg belegd, en hun moed en vertrouwen ingeboezemd. Tevens had hij er op gewezen, dat het verlammend zou werken op de kommando's, zoo de vrouwen en kinderen meetrokken naar het tooneel van den strijd; zij behoorden rustig op hun hoeven te blijven, waar zij onder de bescherming stonden van het internationale volkenrechtGa naar voetnoot1), terwijl de strijdbare burgers, als één man, zich behoorden aan te sluiten bij de kommando's, want zoo zij op hun hoeven bleven, zouden zij door den vijand worden weggevoerd. Zijn bezielende rede miste haar uitwerking niet, en met deze heldhaftige woorden besloot De la Rey zijn aanspraak: ‘In 's Heeren naam zijn wij begonnen; laten wij dan in 's Heeren naam bij elkander staan, en volhouden tot het einde toe! Lafhartigheid zal ons niet redden! God zal helpen op Zijn tijd! En het bloed onzer vaderen en medeburgers, dat reeds vergoten is, zal gewroken worden!’ Hij ijlde nu met zijn kommando's naar het oosten, terwijl de generaals Liebenberg, Snijman en Du Toit met hun manschappen volgden. Het eerste plan was geweest, om de krijgsmacht te Potchefstroom samen te trekken, doch het bericht, dat lord Roberts de Transvaal was binnen- | |
[pagina 764]
| |
gedrongen, wijzigde het plan, en de spoorlijn Klerksdorp - Krugersdorp werd in beslag genomen voor het vervoer der kommando's. Met onstuimigheid zette lord Roberts zijn zegetocht voort. Hij liet zijn konvooien wijd achter, en deelde de laatste voorradige rantsoenen uit. Met de vaart van den stormwind veegde hij over de Transvaalsche hoogvlakte, en hij twijfelde niet, of deze stormwind zou den eik van Afrika breken. Bij Vanwijksrust, vijftien mijlen ten zuiden van Johannesburg, stootten de Engelschen den 27sten Mei op de voorhoede der Boeren, die na een wakkeren tegenstand voor de overmacht in goede orde terugtrok. Op den linkervleugel rukte nu generaal French op, om in een wijden boog door de Kliprivier heen ten westen van Johannesburg door te breken, en op de spoorlijn Pretoria-Elandsfontein te komen, terwijl Jan Hamilton Florida, ten westen van Johannesburg, zou bemachtigen, en het hoofdleger onder lord Roberts het gewichtige spoorkruispunt Elandsfontein zou bezetten. De Boeren waren bij de Kliprivier op een aanval bedacht geweest, en een der laatste diensten, die de beambten der Zuid-Afrikaansche Spoorwegmaatschappij aan de Regeering konden bewijzen, was het ingereedheidbrengen der geschutsstelling, welke arbeid met bewonderenswaardigen spoed werd volbracht. Op deze positie nu, die door den dapperen Lemmer werd gekommandeerd, stootte generaal French op Maandag 28 Mei, maar hij leed ernstige verliezen en werd met volle kracht teruggeworpen over de Kliprivier. De verliezen der Boeren bestonden uit slechts 5 gewonden en 2 gevangenen. Den volgenden dag, Dinsdag 29 Mei, boog generaal French meer westwaarts en kwam in den omtrek van den historischen Doornkop, waar ruim vier jaar geleden Jameson's rooversbende was verpletterd, en waar de Boeren ook thans den vijand opwachtten. Koos de la Rey stond in de richting van Roodepoort; generaal Oosthuizen in de richting van Krugersdorp. 't Is hun schuld niet geweest, dat zij terug moesten; 't is ook de schuld hunner burgers niet geweest. Zoowel de aanvoerders als de manschappen hebben dapper genoeg gevochten, maar zij waren te zwak in aantal, om een omtrekking te kunnen keeren, en toen Jan Hamilton zich met French had vereenigd, trokken zij in geregelde orde terug. Kommandant Steenkamp van Rustenburg bevond zich midden in den kogelregen, en toen het paard onder hem was doodgeschoten, en hij te voet trachtte weg te komen, trof hem in de borst een kogel, die bij het schouderblad weer uitkwam. Hij stortte neer en bleef op het slagveld liggen. Maar gelukkig kwamen er 's avonds te acht uur nog eenige Boerenverkenners voorbij, die door hem werden opgemerkt, en aan wie hij zich kon kenbaar maken door het seinfluitje, dat hij als kommandant bij zich droeg. De Boeren namen den zwaargewonde nu voorzichtig op en | |
[pagina 765]
| |
Eenige der wakkere Boerenaanvoerders, die de verdediging leidden bij de Kliprivier.
| |
[pagina 766]
| |
brachten hem naar de ambulance, van waar hij spoedig naar zijn hoeve in Rustenburg kon worden getransporteerd. De ambulance van dokter v.d. Borne had gedurende het gevecht moeielijke oogenblikken gehad. In het begin had zij gestaan in de buurt van het kanon van kapitein von Dalwig, doch het vijandelijk artillerie-vuur was zoo hevig geworden, dat de dokter haar had teruggetrokken naar een hoogen bult, vanwaar hij de Roode-Kruis vlag had laten wapperen. Maar het baatte niet; ook deze stelling werd onhoudbaar, en de dokter week naar een in de nabijheid staand huis. Ternauwernood echter had hij in dat huis zijn ambulance ingericht, of drie granaten kwamen aansuizen: de eene viel vóór het huis, de andere achter het huis, de derde op de veranda. Er schoot niets anders over dan opnieuw betere dekking te zoeken, die dan ook ten slotte gevonden werd in een uitgegraven goudschacht. De Engelschen gaven als hun verliezen op: 150 man aan dooden en gewonden, doch er zullen er wel meer zijn geweest. Het slagveld bood den volgenden dag weinig merkwaardigs aan. De laatste Engelsche dooden werden onder den grond gestopt, en een menigte paarden, ongeschikt voor verderen dienst, liepen onbeheerd en troosteloos rond. Langs den weg zag men gehavende hoeven; het vee was geroofd en de huizen waren ten deele vernield. Roode vlammen loeiden door de graslanden en dikke rookwolken kronkelden opwaarts, het rouwfloers spreidend over een grond, die door den voet van den Engelschen geweldenaar was betreden. De weg lag nu open voor generaal French, en hij talmde niet, om snel voort te trekken en op de lijn Pretoria-Elandsfontein beslag te leggen. Natuurlijk veroorzaakte het doorbreken van den vijand ten westen van Johannesburg een geduchte crisis in het spoorwegvervoer der Transvaalsche westerlijn. In den avond van den 29sten Mei was een deel van het kommando onder generaal Andries Cronjé, die ernstig ziek was geworden, van Frederikstad naar het oosten vertrokken, doch te Krugersdorp was de kommando-trein gestopt. Intusschen vertrok den volgenden morgen als naar gewoonte nog een personentrein van Krugersdorp in de richting van Roodepoort, en ofschoon het personeel onderweg door een burger werd gewaarschuwd, reed de trein, daar geen vijanden werden gezien, door. Trouwens de seinen stonden op veilig, en eerst dichtbij het station Roodepoort ontdekte de machinist Engelsche soldaten. Hij stopte onmiddellijk, waarop de conducteur, die naast hem op den uitkijk stond, riep: ‘Achteruit!’ De trein werkte daarop snel achteruit, maar toen de machinist eenige Lee-Metford-loopen dreigend zag opgeheven, zonk hem de moed in de schoenen en hij stopte ten tweeden male. Zoo viel. de trein met zijn passagiers in de handen van den vijand, en het bleek nu, dat de trein, zoo de machinist een kordate kerel was | |
[pagina 767]
| |
geweest, gemakkelijk had kunnen ontsnappen, want er waren maar een handvol soldaten aan het station. De Engelschen deden een mooien slag; behalve den volledigen personentrein maakten zij op het stationsterrein 30 geladen en 50 ongeladen steenkolenwagens buit. Zij waren echter geschikt genoeg, deze khaki's - dat moet er van gezegd zijn! Zij uitten geen onbetamelijk woord. Een hunner klopte een passagier heel vertrouwelijk op de schouders en zeide: ‘Zeg, mijnheer, zou u mij niet aan een baantje kunnen helpen - in de mijnen of zoo iets, als wij te Pretoria zijn gekomen?’ ‘'t Is jammer,’ meende de passagier, ‘dat ge pas komt, als de heer Rhodes en zijn kornuiten baas van de mijnen worden; er zal nu voor de arme mijnwerkers waarschijnlijk maar een heel beetje overschieten - net als in Engeland. Zoo'n baantje betaalt beter, als de Boeren baas zijn.’ ‘Dat zou wel waar kunnen zijn,’ zeide de soldaat, die in spijt van den oorlog ten minste nog zijn gezond verstand had behouden. Intusschen was het hoofdleger van lord Roberts den 29sten Mei den aanval begonnen op het gewichtige spoorkruispunt Elandsfontein, acht mijlen ten oosten van Johannesburg, waar een kommando Heidelbergers stond. ‘De vijand,’ zeide Dr. Bornholm, ‘begon met zijn ruiterij de posities der onzen te stormen, doch werd telkens teruggeslagen. Ten laatste begon hij de onzen om te trekken, hetgeen hij door zijn grootere macht gemakkelijk kon doen. Wij waren toen verplicht, te retireeren op het dorp, doch eindelijk kwam een patrouille van den vijand van omtrent 100 man daarbinnen. Een klein getal der onzen van Theron's menschen, een tiental omstreeks, ging den vijand tegen, en schoot zoo lustig onder hen, dat zij genoodzaakt waren, met achterlating van verscheidene doode paarden, het hazenpad te kiezen. Tegen den avond echter kwam de vijand van alle kanten opzetten en trok met zijn groote macht ruiters en voetvolk, Elandsfontein binnen.’
De verwoesting der goudmijnen was reeds sedert lang bij de Transvaalsche Regeering een punt van ernstige overweging geweest, doch omtrent dit gewichtig punt bestond er in den boezem van de Regeering een betreurenswaardig verschil van meening. Een gedeelte der Regeering eischte de vernieling der goudmijnen als een rechtvaardige vergelding voor al de bittere ellende, die de bezitters van die mijnen over het Afrikaansche volk hadden gebrachtGa naar voetnoot1), terwijl een ander deel der Regeering | |
[pagina 768]
| |
Gebouwen en machinerieën op een goudmijn.
de verwoesting der goudmijnen tot elken prijs trachtte te keeren, om in Europa den naam van een beschaafde natie niet te verbeuren. Nu verscheen den 23sten Mei de jonge rechter Antonius François Kock, zoon van den bij Elandslaagte zwaargewonden en in Ladysmith overleden generaal Jan Kock, te Johannesburg. Hij wendde zich tot Dr. Krause, die aangesteld was tot kommandant van de stad, en vraagde hem om kaarten en paarden, pieken en schoppen, om zich daarmee naar de mijnen te begeven. Het plan van rechter Kock was, om de mijnen te verwoesten, en Krause, die dit plan vermoedde, eischte zijn machtigingsbrief op. De jonge Kock haalde den brief te voorschijnGa naar voetnoot1), doch Krause werd gewaarschuwd door Louis Botha, van wien hij een brief ontving, geschreven gedurende den terugtocht van Kroonstad, en gestempeld te Viljoensdrift den 23sten Mei. In dit schrijven stelde de kommandant- | |
[pagina 769]
| |
generaal Krause persoonlijk verantwoordelijk voor de veiligheid van de mijnen en de gebouwen, terwijl hij zich tot dit schrijven gedrongen gevoelde door een ontvangen telegraphisch bericht uit Pretoria, waarin hem werd medegedeeld, dat staatssecretaris Reitz en staatsprocureur Smuts het plan hadden gevormd, om de mijnen door rechter Kock te laten verwoesten. Reitz en Smuts hadden trouwens geen geschikter man voor dit werk kunnen kiezen, want de jonge Kock verlangde naar het oogenblik, dat de goudmijnen, dieRechter Antonius François Kock.
bronnen van zooveel ellende en ongerechtigheid, de lucht werden ingeslingerd. Het schrijven van den kommandant - generaal, waaraan Krause zich hield, kwam hem echter dwars voorden boeg, en hij had den volgenden nacht in het Grand National Hotel een geheim onderhoud met den aanvoerder van het VreemdenlegioenGa naar voetnoot1). Bij deze nachtelijke samenkomst nam rechter Kock hetstoutmoedig besluit, zich aan niemand te storen, en door te gaan met de verwoesting, ofschoon de mijnen werden bewaakt door ongeveer 800 man, die tevens gebruikt werden, om de mijnen met de Kaffers te bewerken. De jonge Kock liet nu circulaires drukken, waarin de vrouwen en kinderen tegen den volgenden dag werden gewaarschuwd voor de mijnen en bepaalde, nader aangeduide gebouwen, terwijl de bevolking werd opgeroepen, om te helpen bij het vaderlandslievend werk der verwoesting! Krause begon nu ongerust te worden en telegrapheerde aan Louis | |
[pagina 770]
| |
Botha, om rechter Kock in het uiterste geval - te laten fusilleeren. Doch de kommandant-generaal was daar beslist tegen en wilde een eenvoudig arrest. Terzelfder tijd telephoneerde Krause naar Pretoria, dat rechter Kock weerbarstig was, dat Louis Botha hem had opgedragen, Kock te arresteeren, doch dat hij, Dr. Krause, voornemens was, de verwoesting der goudmijnen te keeren, al was het ook ten koste van Kock's leven. De commissaris van politie Bredell bracht dit bericht over aan President Kruger, waarop de Transvaalsche Regeering - op dat oogenblik samengesteld uit president Krüger, staatssecretaris Reitz, staatsprocureur Smuts, onder-staatssecretaris Grobler en Jacobs - het volgend orakelachtig telegram aan Krause zond: ‘Voer de orders uit van den kommandant-generaal, doch vergeet niet de instructies van het gouvernement!’ De ontknooping naderde nu snel, want de jonge Kock tastte door. Reeds den volgenden morgen, den 24sten Mei, trok het Vreemdenlegioen in twee afdeelingen uit: de ééne trok naar de Robinsonmijn; bij de andere afdeeling was rechter Kock, die een ontmoeting had met Dr. Krause in het gouvernementsgebouwGa naar voetnoot1). ‘De kommandant-generaal heeft mij gelast u te arresteeren, indien gij blijft bij uw plan,’ zeide Krause; ‘ik eisch uw eerewoord, dat gij er van afziet.’ ‘Ik heb de instructies van het gouvernement, die mij dekken,’ antwoordde Kock op beslisten toon. ‘Een uur geleden heeft de Regeering deze instructies herroepen,’ hernam Krause, en hij toonde aan Kock het raadselachtig telegram. Doch rechter Kock hield zich aan zijn eigen instructies, en opstaande zeide hij: ‘Ik zal doen, wat ik vermeen in ons belang te zijn.’ Toen liet Krause hem arresteeren door den mijn-kommandant Van Diggelen, ofschoon hij de persoonlijke vrijheid van rechter Kock had gewaarborgd, en de jonge Kock werd opgesloten in het fort van JohannesburgGa naar voetnoot2). 't Is waar, Dr. Krause had vooraf aan rechter Kock diens persoonlijke vrijheid gewaarborgd, maar het bleek duidelijk, dat Dr. Krause het zoo nauw niet nam met zijn verzekeringen.
Zoo waren de goudmijnen dan gered, en Johannesburg lag aan de voeten van den overwinnaar, die Dr. Krause tot de onmiddellijke overgave | |
[pagina 771]
| |
Engelsche soldaten trekken Johannesburg binnen.
| |
[pagina 772]
| |
sommeerde. Doch in Johannesburg waren nog vele gewapende burgers, en om aan de stad de verschrikkingen van een straatgevecht, man tegen man, te besparen, verzocht Krause om vier en twintig uren uitstel. Roberts was zoo welwillend dat uitstel te verleenen, want hij vreesde anders nog een aanslag op de mijnen, en de gewapende burgers hadden gelegenheid, in goede orde op Pretoria terug te trekken. Zij namen de geheele artillerie en al de ammunitie mede, slechts drie verouderde kanonnen, die de moeite van het vervoer niet meer waard waren, achterlatend in het Johannesburger fort. ‘Johannesburg is rustig,’ telegrapheerde lord Roberts naar Londen, ‘ik verneem, dat de mijnen geen schade hebben geleden.’ En die mijnen waren dan toch maar de hoofdzaak; om die mijnen was de oorlog begonnen; om die mijnen had het bloed van vele duizenden gestroomd...... De goudkoningen konden weer gerust zijn - lord Roberts had het zelf geseind! Wat gaf het, dat de gelederen van het Engelsche leger nog eens waren gedund? De weduwen en de weezen der in den grond gestopte Tommies konden troost putten uit de gedachte, dat hun mannen en vaders in den dood waren gegaan voor een practisch doel: de bescherming der millioenen van Beit en Eckstein, en het bloed van die arme soldaten en het bloed der arme Afrikaanders gaf een goed en sterk cement voor de paleizen van die goudkoningen.....
Op Donderdag 31 Mei werd de Engelsche vlag geheschen te Johannesburg en ‘twee divisies infanterie defileerden voor den opperbevelhebber in ontzagwekkende houding,’ verklaarden de Engelsche kranten. Maar dat laatste logen de Engelsche kranten. Het moet worden erkend, dat de soldaten zich wakker en kranig hadden gehouden; zij hadden harde ontberingen doorstaan, honger geleden, en groote marschen volbracht zonder klagen, zonder morren. De gedachte, dat zij een zegevierend leger waren, staalde hun moed, en de overtuiging, dat de val van Pretoria den oorlog zou beëindigen, maakte hen blijder. Maar dat zij in een ‘ontzagwekkende houding’ defileerden - o neen, dat was niet waar! Men kon zien, dat zij gebrek hadden geleden; zij zagen er uit als een troep verloopen scharenslijpers, als een bende hongerige schooiers... Of zij honger hadden! Sedert twee dagen hadden de meesten hun leven moeten rekken op een paar droge beschuiten en met gulzige oogen, als uitgevaste wolven stoven zij de huizen van Johannesburg binnen. Hun ingewanden werden verscheurd van den honger, en zij schreeuwden: ‘Brood, brood!’ Er was geen aanhalen aan, om die arme kerels te verzadigen; zij drongen door tot de keukens, tot de kelders, ja zelfs tot de | |
[pagina 773]
| |
gemeden, omheinde verblijfplaatsen der Kaffers, en vochten met de zonen van Cham om een brok vleesch. Er scheen geen einde te komen aan die hongerige zee van soldaten, die door de straten van Johannesburg golfde. Zij kwamen opzetten als de sprinkhanenzwermen, die alles afknagen, waar zij neerstrijken - en het wàren zwermen: het waren de Khaki-zwermen, waarvan de volgende geslachten in Afrika nog zullen spreken, en waar zij neerstreken, daar verdween het laatste stuk brood uit de keuken en de laatste lap vleesch uit den kelder! Men had ze in soorten, die Khaki's! Velen waren dankbaar voor het voedsel, dat zij ontvingen, en boden hun laatsten shilling als betaling aan, die echter gewoonlijk werd geweigerd, en anderen sloegen uit dankbaarheid de meubelen van hun gastheeren stuk! Verscheiden officieren toonden een ridderlijkheid en barmhartigheid, die den overwonneling diep moest treffen, terwijl anderen niets anders waren dan doortrapte schurken in de Engelsche uniform. Generaal Hart was een rond, rechtschapen krijgsman, maar de naam van Bruce Hamilton zal in Afrika nog met afschuw worden genoemd, als de drager reeds lang tot stof is vergaan.
Op de Zuid-Afrikaansche Spoorwegmaatschappij was lord Roberts zeer gebeten. Hij scheen het niet te snappen, dat de hulp, door de beambten dezer Maatschappij aan het gouvernement verleend, eenvoudig de vervulling was van een plicht, dien de Maatschappij als een der voorwaarden bij de concessie had aanvaard. Een hoofdambtenaar der Spoorwegmaatschappij, onder wiens leiding verscheiden spoorbruggen waren vernield, werd gevangengenomen en als een misdadiger in den tronk, in de gevangenis geworpen. Ten laatste begrepen de Engelschen de verhouding tusschen de Maatschappij en de Transvaalsche Regeering echter beter, en de ambtenaar werd uit de gevangenis ontslagen. Op Donderdag 31 Mei ging de stad officieel over in de handen der Engelschen. Even na tien uur in den voormiddag verliet lord Roberts met zijn grenadiers het kamp en reed, omringd door zijn staf, te paard naar het plein voor het Johannesburger gerechtsgebouw. Op het plein stond een talrijk publiek; de balkons waren gevuld; aan den vlaggestok van het gebouw wapperde de Vierkleur. Op het plein aangekomen, steeg de opperbevelhebber uit het zadel en stapte het gebouw binnen. Hij hield een korte toespraak, waarin hij de overgave der stad aanvaardde, den autoriteiten verzocht in hun betrekkingen te blijven, tot voorziening was gemaakt, en begaf zich dan weer naar buiten. De Vierkleur werd nu neergehaald en het was, alsof er een doodvonnis werd voltrokken. De glorierijke kleuren der Republikeinsche vlag gingen onder, en er schemerden tranen in veler oogen. | |
[pagina 774]
| |
Maar de overige toeschouwers juichten, en zij juichten nog eens! Waarom ook niet? Wat voelden deze verraders, deze ellendelingen voor de vlag, waaraan zij eens hadden trouw gezworen? Plotseling weerklonken in de straat de trommels en de pijpen der naderende troepen onder generaal Pole-Carew; de Engelsche vlag, door Mevrouw Roberts geborduurd, ging omhoog, en het Engelsche volkslied werd aangeheven. Een reusachtig Vrijstaatsch artillerist stond te kijken naar de plechtigheid, maar hield, terwijl anderen het hoofd ontblootten, den hoed stevig op. Dit scheen een Johannesburger, die in de nabijheid stond, te ergeren, en hij trachtte den Vrijstater den hoed af te rukken. Maar een Engelsch soldaat, die het zag, gaf den Johannesburger een geduchten opstopper met de zeer verstandige opmerking: ‘Laat hem met rust! Hij vocht voor zijn vlag en jij deedt niets!’ Roberts was natuurlijk de meest gevierde man op dezen dag. Hij werd toegejuicht en toegejubeld, en aan zijn lof scheen geen einde te komen. ‘Dat hebt ge goed gedaan, Bobs!’ schreeuwden ze. Maar het was niet waar. Bobs had het volstrekt niet goed gedaan. Bobs had een groote dwaasheid begaan. |
|