De oorlog in Zuid-Afrika. De strijd tusschen Engeland en de verbonden Boeren-republieken Transvaal en Oranje-Vrijstaat in zijn verloop geschetst. Deel 2
(1901)–Louwrens Penning– Auteursrecht onbekendIn de Drakensbergen.
| |
[pagina 746]
| |
op zijn lange halmen; de
De hoeve van o'Neill.
bladeren waren afgevallen, en al konden de dagen warm worden, de nachten waren bitter koud. Maar of het zomer was, of dat het winter was geworden, de Boeren begrepen, dat zij moesten doorvechten den bangen strijd voor vrijheid en recht. Generaal Buller echter begreep het anders; hij meende, dat zij thans bereid zouden zijn, om den vermoeiden schouder te buigen onder het Engelsche juk, en in dat vermoeden zond hij aan Christiaan Botha een boodschap, waarin deze Boerengeneraal werd aangezocht om een ontmoeting, waarin vredesonderhandelingen zouden worden aangeknoopt.
De Amajuba.
(o'Neill's hoeve aan den voet van den berg). | |
[pagina 747]
| |
Deze ontmoeting vond dan ook plaats op Zaterdag 2 Juni, op de historische hoeve van O'Neill, waar in 1881 de bekende Transvaalsche Conventie was geteekend, terwijl het Engelsche dagblad ‘The Standard’ van deze ontmoeting het volgende verhaal gaf: ‘Reeds eenige dagen liep het gerucht, dat de 10 à 12 duizend Boeren, die Langsnek verdedigden, in de gelegenheid zouden worden gesteld zich over te geven, voor zij voor de overmacht zouden moeten bukken. Deze geruchten culmineerden heden in een ontmoeting tusschen generaal Buller en Christiaan Botha, op den weg onder de schaduw van Majuba, op diezelfde plek, waar den 4den Maart 1881 tot een wapenstilstand besloten werd. Generaal Buller kwam van New-Castle, vergezeld door generaal Clery. De ontmoeting had te halftwee plaats. De Boeren-deputatie bestond uit generaal Christiaan Botha, broeder van den opperbevelhebber, enkele kommandanten en veldcornetten. Christiaan Botha is een jonge man, 28 jaar oud. Hij groette generaal Buller, die den groet beantwoordde, en het onderhoud, dat nu volgde en een halfuur duurde, kenmerkte zich door grooten ernst van de zijde van den Britschen generaal, en door een ernstige, bijna plechtige houding van zijn tegenstanders. Generaal Buller en zijn officieren en generaal Botha met vijf van de Boeren-aanvoerders stonden afzonderlijk, terwijl de tolk het paard van den generaal vasthield. Sir Redvers Buller bracht Botha het nuttelooze van verderen tegenstand onder het oog on wees er op, dat de Boeren op Langsnek en te Utrecht volkomen geïsoleerd waren. Hij eischte onvoorwaardelijke overgave, ten einde verder bloedvergieten te voorkomen, dat tot niets zou leiden. Generaal Botha gaf toe te weten, dat lord Roberts Johannesburg genomen had, en op weg was naar Pretoria. De burgers op den Nek hadden voorraad voor een maand en konden het zoolang gemakkelijk uithouden. Hij kon niet onderhandelen over overgave, zonder ruggespraak met zijn meerderen. Na heel wat praten stemde Botha er in toe, de vraag om overgave aan zijn meerderen over te leggen, en gedurende drie dagen te handelen, alsof er een wapenstilstand gesloten was, waarbij beide partijen zich verbonden, hun voorposten niet verder vooruit te schuiven. Na afloop van het onderhoud drukten de beide generaals elkander de hand. Gedurende het gesprek volgden de Engelsche voorposten bij Umguela met belangstelling de gebeurtenissen, terwijl het op den Nek en zijn uitloopers krioelde van Boeren.’ Maar de gehouden besprekingen leidden natuurlijk tot niets. De | |
[pagina 748]
| |
Boeren eischten volstrekte
De Langsnek.
onafhankelijkheid, en Buller eischte onvoorwaardelijke overgave - geen klein verschil! De jammer echter en de ellende van dezen oorlog bracht het bloed der strijdende en lijdende Boeren in gisting; zij balden vol toorn de vuisten tegen Johannesburg, den Judasburg, die dezen oorlog op haar geweten had, en zij luisterden met ingehouden adem, of zij den donder niet konden hooren van het dynamiet, dat die met den vloek van een geheel volk beladen goudmijnen in de lucht zou doen vliegenGa naar voetnoot1). De 10 à 12,000 Boeren, waarvan de ‘Standard’ sprak, bepaalden zich intusschen tot hoogstens 4000 man, die de Drakensbergen-linie over een uitgestrektheid van zeven uren gaans hadden te verdedigen. De verdedigingslijn begon aan den Pogwanaberg, waar een Long-Tom was opgesteld, volgde de bergketen over Langsnek en den Amajuba met hun roemrijke herinneringen, naar Quaggas-nek, die krachtig versterkt was, om te eindigen aan Mullerspas, waar de uiterste Transvaalsche rechtervleugel, bestaande uit de Lijdenburg- en Carolina-kommando's, aansloot aan de Vrijstaters. In het midden tusschen Quaggas-nek en Mullerspas ligt Botha's-pas, dien de Boeren verwaarloosd hadden, daar zij den aanval | |
[pagina 749]
| |
verwachtten op den Quaggas-nek, en dit was juist de reden, dat generaal Buller, die door zijn spionnen en door landverraders uitstekend op de hoogte werd gehouden, door Botha's-pas wilde doorbreken. Om dat doel te bereiken, gaf hij bevel, om Van-Wijks-kop, die zich anderhalf uur ten oosten van Botha's-pas verheft, te bemachtigen, een taak, die niet al te moeilijk was, want de kop was, helaas! door slechts 25 burgers bezet, terwijl de Engelsche opperbevelhebber er een sterke afdeeling cavalerie en een volle brigade infanterie op afzond. Het kleine groepje burgers trok terug, wat zeer verstándig was, terwijl de Engelsche cavalerie op den vlakken top van den berg zichtbaar werd. De andere Boeren hadden intusschen niet stil gezeten en een kanon opgesteld op den Inkweloberg, van waar zij Van-Wijks-kop onder een vinnig vuur namen, terwijl een afdeeling Lijdenburgers en Carolina-burgers den vijand krachtig bestookte. De cavalerie kreeg het nu kwaad genoeg, en ofschoon de brigade thans successievelijk eveneens in de vuurlinie kwam, bleef het vuur der Boeren met onverminderde hevigheid loeien over den kop. Het zou thans het juiste oogenblik zijn geweest, om een bestorming van den kop te ondernemen, maar de onderneming was te gewaagd, daar er te weinig manschappen beschikbaar waren, en den volgenden morgen viel er in het geheel niet meer aan te denken, omdat den voorgaanden nacht vier vèrdragende marine-kanonnen op den kop in stelling waren gebracht. Bovendien had Buller twee andere kanonnen opgesteld op den Inkweloberg, waardoor het Boerenkanon tusschen twee vuren geraakte, terwijl de geheele krijgsmacht, met uitzondering eener divisie onder generaalDoor de Boeren uitgegraven verschansingen in den Langsnek.
Clery, die Langsnek geblokkeerd hield, vlak onder Van-Wijkskop werd saamgetrokken. Nu was Buller in staat een kruisvuur of te geven en de Drakensbergen schoon te vegen. Hij heeft er dan ook niet mee getalmd, en de Boeren werden het | |
[pagina 750]
| |
gewaar. Zij kregen het volle vuur der vijandelijke artillerie; de granaten gierden onheilspellend door de lucht en ontploften te midden der Boerenlagers. Dit was echter niet uit te houden; Vrijdagmorgen 8 Juni verplaatsten de Boeren hun kampen, maar terwijl zij bezig waren de tenten te strijken, ontvingen zij het ernstig bericht, dat het Engelsche leger oprukte naar Botha's-pas. Zoo snelden zij dan naar de bedreigde punten, en bezetten de gegraven slooten: greppels van drie à vier voet diepte, waarvan de uitgegraven aarde naar den kant van den vijand was opgeworpen. De Boerenstrijdmacht bestond uit 200 paarderuiters en 250 voetgangers; de macht van den vijand, die zich hier verzamelde, werd op 13000 man geschat. Aanvoerder der Boeren was generaal Joachim Christoffel Fourie, die vijf maanden later zijn heldenleven zou offeren voor vrijheid en recht. De paarderuiters plaatsten zich in de voorste rij; de voetgangers, daar zij zonder paarden waren, en in tijd van nood niet zoo spoedig zouden kunnen retireeren, meer achterwaarts. Er heerschte een goede geest onder de Boeren; zij waren vastbesloten, om den vijand een hoogen prijs te laten betalen voor den doortocht. Een aparte klomp paarderuiters van het Carolina-kommando was reeds bij het krieken van den dag ten noorden van Botha's-pas omgetrokken met een Maxim-Nordenfeldt, en opende, toen de vijand onder schot was gekomen, een krachtig vuur, dat door de andere Boeren - van de westzijde - werd overgenomen. Onmiskenbaar was het een meesterlijke zet geweest; de vijanden geraakten in een kruisvuur en leden zware verliezen. Zij waren daar met tien duizenden, en konden toch nog niet vooruitkomen - het was een zonneglans over de omfloerste Vierkleur! Maar het was een vluchtige zonneglans. Om één uur in den middag keerde de kans, toen het aan een afdeeling cavalerie was gelukt, ongemerkt den rechtervleugel der Boeren om te trekken, waardoor het Boerenkanon bijna volkomen werd ingesloten, terwijl een Engelsch Maxim de paarderuiters in den rug ging bestoken. Vooral de paarden liepen thans gewaar, door dit vuur vernietigd te worden, en om hen te sparen, brachten hun eigenaars hen verder op in veiligheid. Daardoor echter werden de voorste stellingen ontbloot van verdedigers, en op dit gezicht weken ook de voetgangers, die bij een mogelijken terugtocht wegens het gemis aan paarden toch al in een moeielijken toestand geraakten, achterwaarts. Maar aan den vijand waren deze bewegingen niet ontgaan, en terwijl de Boeren werden overstelpt door een hageljacht van bommen en kogels, rukten de Engelschen snel voort naar Botha's-pas. Bloot en open lag thans die pas; de stellingen der Boeren waren | |
[pagina 751]
| |
doorgebroken! Het verlies der Boeren was gering: 5 gewonden. Toen was het vier uur in den namiddag. Dien dag en den geheelen volgenden dag besteedden de Engelschen om hun kanonnen en wagentros door den pas te brengen, terwijl het leger zijn tenten opsloeg op het tafelland ten westen van de Drakensbergen, op Vrijstaatsch gebied. Op Zondag 10 Juni zette het leger zich opnieuw in beweging in noordelijke richting, met de lichte cavalerie in de voorhoede, en overschreed in den voormiddag de Transvaalsche grenzen. In den namiddag stootte het ten noorden van de Gansvleispruit op de Lijdenburgers, die den terugtocht der Boerenkrijgsmachten dekten, en hun taak met mannelijken moed volvoerden. De Engelschen kwamen er niet doorheen. Op verscheiden plaatsen naderde de vijand tot op 50 meter, en werd neergeschoten. Maar ook den Lijdenburgers kostte de strijd heldenbloed: zij hadden 8 dooden en 12 gewonden. Onder de dooden behoorde de dappere Hendrik Combrink. ‘Oom Teun, daar ligt weer een Rooie,’ had hij geroepen, terwijl zijn kogel op honderd meter afstands een Engelschman had neergelegd, toen het doodelijk schot hem tusschen de oogen trof. Onder de gesneuvelden bevonden zich ook nog Frederik Schoeman en een zekere Kruger, wier lijken verkoold zijn door het vuur van het door de lyddietbommen in brand geschoten gras. Den volgenden dag, Maandag 11 Juni, rukte generaal Buller opnieuw oostwaarts, om de spoorlijn bij Volksrust te bemachtigen, doch hij vergiste zich, zoo hij meende met de Boeren thans klaar te zijn. 't Is waar, zij wisten van het treurspel af, dat in hun rug was afgespeeld. Zij hadden wel gehoord van Roberts' triumfmarsch van Kroonstad naar Vereeniging, en van Vereeniging naar Johannesburg, ja, zij wisten, dat zes dagen geleden de glorierijke Vierkleur was neergehaald van de gouvernementspui te Pretoria, maar het ontstelde hen niet - het staalde hen! De verbijstering van den rampspoed was geweken, en de neergetrapte veer van het volksvertrouwen ging weer omhoog met onweerstaanbare kracht. Het proces der schifting tusschen het kaf en het koren was reeds begonnen, en terwijl het kaf verstoof in den storm der rampspoeden in de vier winden des hemels, bleef het koren, het zware, edele koren over. De lafaards gingen loopen - maar de helden bleven over - ons eeresaluut aan u, gij helden van Zuid-Afrika!
De Boeren begrepen, dat zij den vijand niet meer konden keeren, maar toch wilden zij vechten, en zij hebben gevochten met glorie en eere. Dat was in den gedenkwaardigen slag bij Allemansnek op Maandag 11 Juni, die des middags te twaalf uur ontbrandde, en tot den avond | |
[pagina 752]
| |
duurde, toen de lijken van vier Boeren en van honderden Engelschen het slagveld bedekten.Ga naar voetnoot1) Bevelhebber der Boeren was de jonge, dappere generaal Christiaan Botha, die bij het begin van den oorlog kommandant der Zwazieland-politie was geweest, terwijl de Boeren waren versterkt door manschappen van het Wakkerstroom-kommando. Toch waren het maar onsterke stellingen, die de burgers bij Allemansnek hadden bezet. Zij hadden den vorm van een hoefijzer en besloegen een lengte van acht mijlen. Veertig Engelsche kanonnen donderden tegen deze stelling, en terwijl de twee eenige kanonnen der Boeren spoedig buiten gevecht waren gesteld, liet generaal Buller de Boerenposities, in de meening, dat de Boeren zouden gaan loopen, bestormen. Maar de Boeren gingen niet loopen, want zij wilden vechten, en hun moorddadig geweervuur maaide het eerste regiment infanterie, dat naderde, weg. Zij hielden moedig stand, tot den avond toe, en toen trokken zij terug, omdat zij gevaar liepen door den overmachtigen vijand omsingeld te worden. Onder de gesneuvelde Boeren bevond zich de edele, diep betreurde Frederik Maré. Des morgens, vóór den aanvang van den strijd, had hij zijn burgers nog rondom zich geschaard, en staande in het midden van hen, als een vader tusschen zijn kinderen, had hij met hen het aangezicht des Heeren gezocht, en gesproken over de ruste, die er overblijft voor het volk van God. En toen de dag was gedaald, was hij die ruste reeds ingegaan.... Ook de oude Lodewijk Grobler met zijn sneeuwwitten baard snikte hier zijn heldenleven uit, en stortte neer naast zijn zoon, die een schampschot aan het voorhoofd had gekregenGa naar voetnoot2). Daar sneuvelde nog Piet Bekker, terwijl zijn zoon Andries een kogel kreeg door de linkerheupGa naar voetnoot3). In den avond trokken de Boeren in goede orde af, het brandende slagveld verlatend, dat de lijken in zijn vlammenkleed hulde. Terzelfder tijd werden de stellingen aan den historischen Langsnek, waar generaal Clery werd gekeerd, ontruimd, en Long-Tom op den Pogwanaberg deed zijn laatste schot Natal in. Maar dit laatste schot was niet het slechtste, want het legde vier Engelschen neer. Toen werd het zware kanon opgeladen. | |
[pagina 753]
| |
De terugtocht was geen vlucht, maar het retireeren van een ongeslagen leger, en alles werd medegenomen. De weg ging naar Zandspruit, van waar juist acht maanden geleden de Boerenkommando's waren opgerukt naar Natal, en verder naar Amersfoort. De voetgangers, die huiswaarts spoedden om versche paarden te halen, trokken met den langen wagentrein voorop, en de paarderuiters vormden de achterhoede. Er werd niets achtergelaten - geen velg, geen stroogarf, geen hoefijzer! |
|