De oorlog in Zuid-Afrika. De strijd tusschen Engeland en de verbonden Boeren-republieken Transvaal en Oranje-Vrijstaat in zijn verloop geschetst. Deel 2
(1901)–Louwrens Penning– Auteursrecht onbekend
[pagina 708]
| |
Van Bloemfontein naar Kroonstad.
| |
[pagina 709]
| |
la Rey in een later officieel telegram uit Brandfort dato 30 April, ‘kan ik verder melden, dat wij de troepen geheel teruggeslagen hebben tot onder in de Ospruit. Om 4 uren hedenmiddag ontving ik bericht, dat ongeveer 2000 Engelschen in aantocht waren van de Waterwerken, in de richting van Winburg, op de plaats van den heer Maré, 3½ uur [te paard] ten oosten van Brandfort. Met 250 man achtervolgden wij hen, en juist met zon-onder gelukte het ons hun voor te komen, waarop zij ook dadelijk na den aanval terugtrokken, toen de troepen bijeentrokken op een gelijke vlakte. Toen het schemer werd, liet ik mijn manschappen op twee zijden nader aan hen trekken. Zoodra ze dit bemerkten, vluchtten ze in de richting van Modderrivier. De krijgsgevangenen, die wij hebben, geven hun verwondering te kennen, dat zoo een klein getal burgers 2000 Engelschen op het open veld durfde aantevallen.’
De stoot, dien Koos de la Rey zoo vastberaden had doorstaan, was niet onverwachts gekomen, en de andere kommandanten waren overtuigd, dat zij eveneens hun beurt zouden krijgen. In deze omstandigheid vonden zij het intusschen meer geraden, om de botsing te verhaasten dan om ze uit te stellen, en de generaals Philip Botha (de broeder van den kommandantgeneraal) en Kolbe trokken op Zondag 29 April met hun kommando's zuidwaarts in de richting van Thabanchu, om zich te vereenigen met de krijgsmacht van Christiaan de Wet en den vijand te weerstaan. Na een levendig voorpostengevecht werden de kampen des avonds opgeslagen op een afstand van één uur te paard ten noorden van den historisch geworden Thoebakop, terwijl de lagerrust bij het krieken van den volgenden morgen werd gestoord door het luide geroep: ‘Op zaâl, op zaâl! De Engelschen trekken uit!’ De paarden werden zwijgend gezadeld; de veldflesschen gevuld; de zadeltasschen voorzien van beschuit, sardines of cornedbeef. Philip Botha zette zich schrap op den linkervleugel; generaal Kolbe stond in het centrum, terwijl de kommandanten Lubbe en Visser den rechtervleugel vormden. Bij de krijgsmacht van generaal Kolbe bevond zich het vreemdenlegioen onder den Russischen kolonel Maximof; er was een kleine afdeeling voetgangers bij, die op een trollie, getrokken door muildieren, snel naar de vuurlinie werd gebracht. Tusschen het centrum en den rechtervleugel verhief zich de trotsche Thoebakop. Het gevecht werd door de Boeren geopend met het vuur van een 7½-cM.-kanon, dat door de Engelschen met hevigheid werd beantwoord. Lustig snorden de bommen en kogels over het gevechtsveld, maar de Engelsche infanterie kon niet tegen het vuur der Mausers op, en rechts | |
[pagina 710]
| |
zwaaiende, klom zij op tegen de zuidelijke helling van den nog onbezetten Thoebakop. Het vreemdenlegioen haastte zich bij die manoeuvre, om zijn stelling te verlaten, bracht het kanon in veiligheid en klauterde op tegen de noordelijke helling van den berg, om welks bezit de strijd zou ontbranden. Het was een wedloop, wie het eerst zou boven zijn, doch de berg was aan dezen kant in tegenstelling met de andere zijde ruw en vol kloven, terwijl struikgewas en huishooge klippen de bestijging nog moeilijker maakten. Zesmaal moest worden rust genomen, voordat de kleine krijgsmacht van kolonel Maximof, waaronder een afdeeling van 35 Nederlanders, boven was. De vijand wachtte hen reeds. Snel verschuilde zich het hoopke achter de klippen en rotsen, maar kolonel Maximof sprong overeind, want hij vreesde, dat de aanrukkende Engelsche versterkingen zijn kleine macht zouden overstelpen, en gaf bevel om te stormen. Het was een daad van dolle dapperheid. Op 300 meter kreeg Maximof den eersten kogel; hij verloor den man, die het schot had gelost, niet uit het oog, en legde hem neer. Zoo bleef hij doorvechten, en leidde zijn heldenschaar tot op tien pas afstands van de vijandelijke schansen. De Hollanders konden de kommando's der Engelsche officieren verstaan; zij hoorden roepen: ‘Handen omhoog!’ Op dit gevaarlijk punt kreeg Maximof den tweeden kogel - neen, het was de vierde, en hij had nu voorloopig zijn bekomst. Hij had een kneuzing, een schot in den schouder en twee ernstige hoofdwonden. Toch versmaadde hij elke hulp, ging rechtop naar zijn paard, klom in het zadel en joeg naar de ambulance. Maar de Boeren hielden niet van die soort dapperheid; zij schudden het hoofd en noemden Maximof ‘kolonel Malkop.’ De Nederlanders zaten intusschen, toen hun kolonel met zijn vier schotwonden (waarvan hij gelukkig hersteld is) wegdraafde, in een leelijk parket, ja, de toestand was zoo kritiek mogelijk. Maar zij hebben er zich met eere uitgewerkt. Zij trokken zich een paar honderd meter terug, namen hier dekking achter de verspreide klipstukken en verdedigden zich met schitterenden moed. Honderden Schotsche Hooglanders verschenen op den bergtop, maar werden met bebloede koppen teruggejaagd, terwijl de gewonden bleven liggen. De Hollanders spraken deze gewonden aan, en vertelden hun, dat zij met hun vijf-en-dertigen die mooie Hooglanders hadden weggeblazen. De gewonde Schotten wilden het natuurlijk niet gelooven, ofschoon het de waarheid was - het was een dag van glorie voor Oud-Holland! Maar onze dappere Hollanders raakten van het ééne noodweer in het andere, en kwamen tegen den avond onder een woedende kanonnade, waarbij zij 7 gewonden kregen. Ook de Amerikaansche verkenners hebben zich op dezen dag bij de bestorming eener verhevenheid in den omtrek van den Thoebakop | |
[pagina 711]
| |
schitterend onderscheiden. Zij vaagden het detachement, dat de stelling bezet hield, gewoon weg, en namen een kapitein met 6 man gevangen. Den volgenden morgen, Dinsdag 1 Mei, gaf generaal Kolbe aan 17 Hollanders bevel, om zich aan het uiterste punt van den rechtervleugel aan te leunen, daar er bericht was gekomen, dat de Engelschen dien vleugel omtrokken. Toen de Nederlanders in den hun aangewezen omtrek kwamen, zagen zij inderdaad een Engelsche cavalerie-patrouille van 40 man aan den gezichtseinder opduiken, waarop zij onmiddellijk een prachtige stelling bezetten. De patrouille scheen echter den toestand niet erg te vertrouwen, want plotseling, op 1000 meter afstands, staakte zij haar bewegingen. Slechts één man trok als verkenner vooruit, doch moest deze onderneming met zijn leven bekoopen, waarna de anderen maakten, dat zij uit de voeten kwamen. Zij keerden echter terug nadat zij versterkingen hadden gehaald, en reden nu - 600 man sterk - in wilden galop tegen de Nederlandsche stelling in. De Hollanders echter waren niet van zins, om te gaan loopen, want zij konden op elkander rekenen, en toen de vijandelijke cavalerie tot op 600 meter was genaderd, gaven zij haar de volle laag. Doch op dit oogenblik barstte het vuur van twee Engelsche kanonnen over hun stellingMannen van het dappere Hollander-corps, dat met de Boeren streed.
| |
[pagina 712]
| |
los en bedreigde hun paarden met geheele vernietiging. En dit was erg genoeg, want een ruiter zonder paard was in dezen oorlog even machteloos als een stoomschip zonder steenkolen op den wijden oceaan. Zoo renden zij dan naar hun paarden en trokken terug. Maar het was een kranige terugtocht. Telkens sprong een kleine groep van het paard, schoot de voorste vervolgers weg, en sprong dan weer snel in het zadel. Zoo ontkwamen zij. De Boeren konden hun stellingen niet behouden. Gedurende den nacht had generaal Jan Hamilton belangrijke versterkingen gekregen, en het was geen lafhartigheid, dat de Boeren teruggingen. Hun rechtervleugel was reeds achterwaarts geweken en het centrum wankelde. Een gedeelte van den Thoebakop was nog altijd bezet, maar hij werd door den vijandMauser-geweer.
De bovenste afbeelding geeft het inwendige te zien. Onder in het magazijn (B), dat 5 patronen kan inhouden, is een veer aangebracht, welke telkens een patroon naar boven dringt, van waar ze door den sleutel in de kamer (C) wordt geschoven. omsingeld, en toen het dappere vreemdenlegioen zijn stelling wilde ontruimen, kon dat slechts met doodsgevaar geschieden. De voetgangers bleven achter en moesten zich overgeven. Nog altijd kampte Philip Botha, in spijt van de steeds aangroeiende macht van den vijand, met zijn linkervleugel om de overwinning, ja dreef den vijand voet voor voet terug, toen hem het rapport bereikte, dat de andere kommando's waren achteruitgeweken. Dat was voor den dapperen man een harde slag. Hij moest de behaalde voordeelen in den steek laten en gaf met een bezwaard hart tegen den middag het bevel tot den terugtocht. De pas van Houtnek lag nu open voor den vijand. ‘Hadden wij evenwel geweten,’ schreef een burger, afkomstig uit Lochem, in een brief, opgenomen in de Nederlandsche pers, ‘wat ons een paar uren later bekend werd, namelijk dat de Engelschen | |
[pagina 713]
| |
van achter van alle kanten werden opgedrukt door de generaals De la Rey en De Wet, en dat hun op-ons-losstormen meer een vlucht dan een aanval was, dan ware de zaak wellicht geheel anders geloopen, doch het feit, dat de generaals onderling gewoonlijk geen lor van elkanders plannen en bewegingen afweten, belette ons, om een nederlaag in een overwinning te doen verkeeren.’ De Hollanders verloren op dezen tweeden gevechtsdag 9 man aan gewonden en vermisten; het geheele verlies der Boeren bedroeg 50 man. Het verlies der Engelschen kon gerust op het tienvoudige worden geschat; zij hadden de overwinning behaald, maar hadden er den prijs voor betaald. De merkwaardige lotgevallen der ambulance van Dr. Juriaanse verdienen hier een bijzondere vermelding. Trouwens, zij vormden een getrouw spiegelbeeld van hetgeen aan de meeste Europeesche ambulances, die de Boerenkommando's vergezelden, te beurt viel. Zij dachten er niet aan, om de zieken en de gewonden, die aan hun hoede waren toevertrouwd, in den steek te laten, en geraakten daardoor bij het herhaalde terugtrekken der kommando's voortdurend in gevangenschap. Er waren ambulances, die reeds driemaal dat lot hadden ondergaan. De Engelschen profiteerden van die ambulances voor hun eigen gewonden en zieken, om hun dan later meestal verlof te geven, naar de Boerenlinies terug te keeren. In Februari hadden de Engelschen bij Luckhoff Dr. Juriaanse van zijn ambulance-wagen beroofd, en de practische dokter zag er toen geen been in, om een Engelschen ambulance-wagen, die met het reuzen-konvooi bij Watervaldrift den Boeren in handen was gevallen, onder zijn bijzondere bescherming te nemen. Het was een prachtige wagen; de dokter liet de Engelsche opschriften aan den wagen netjes overschilderen, en trok er vervolgens met benijdenswaardige vrijpostigheid mee naar Bloemfontein - naar het Engelsche hoofdkwartier. Hij verzocht persoonlijk aan lord Roberts vergunning, om met den ambulance-wagen te mogen doorrijden naar de Boerenlinies, en verkreeg het verlof. Zoo bereikte hij de kommando's van Philip Botha en Kolbe, doch werd opnieuw gevangengenomen. Een hooggeplaatste Engelsche militairen-dokter ontmoette hem daar, en bekeek met groote belangstelling den wagen. ‘'t Is een prachtstuk,’ meende hij - ‘waar heeft u dien wagen toch laten maken?’ ‘O, zoo worden zij bij ons gemaakt, in Holland,’ antwoordde Dr. Juriaanse kalmweg. De Engelsche dokter was geheel betooverd door dien mooien wagen, liet hem photographeeren, met Dr. Juriaanse er boven op, en wist te bewerken, dat de Nederlandsche dokter verlof ontving, zich weer bij de Boeren te voegen. Dat alles deed die mooie Engelsche wagen! Dr. Juriaanse was er natuurlijk uitstekend mee tevreden, en reed met zijn tooverwagen | |
[pagina 714]
| |
de Boeren-kommando's weer achterna, om zijn arbeid op de meest gevaarlijke plekken te hervattenGa naar voetnoot1).
Door een geforceerden nachtelijken marsch trachtte Philip Botha de Engelschen voor te komen en het schoone Winburg te redden. Vrijdag 4 Mei nam hij in Rooirand, de generaals Grobler en Cronjé in Tabaksberg ten zuiden van Winburg stelling, in afwachting van den vijand, die met een krijgsmacht van 15,000 man aan de oevers der Vetrivier stond, terwijl een ander leger, 35,000 man sterk, zich langs de spoorlijn over Smaldeel noordwaarts spoedde. Toen de Engelschen tot op een afstand van 1000 meter waren genaderd, trokken eenige Boerenafdeelingen helaas zonder noodzaak terug, de geheele slagorde verbrekend. Het was een treurige, roemlooze dag; Philip Botha was bitter gestemd en schoot eigenhandig een vluchtenden Boer het paard onder hem dood. Den 5den Mei waagde Philip Botha nog een laatste poging, om Winburg te redden. In vollen galop wierp hij zich met een Boerenkommando tusschen Winburg en den vijand in, maar de vijand dreigde hem te omsingelen, terwijl hij het rapport ontving, dat nog twee andere Engelsche colonnes oprukten naar Winburg. Toen begreep hij, dat de zaak verloren was. Hij reed, door zijn staf vergezeld, terug naar het dorp, waar hem reeds een Engelsche parlementair te gemoet kwam, met wien hij de voorwaarden der overgave van Winburg regelde. Alles, wat van de bewoners zou worden geëischt, zou onmiddellijk contant worden betaald, doch al de ammunitie moest worden overgegeven. Gelukkig was zij reeds in veiligheid gebracht. Stapvoets verliet Philip Botha met zijn getrouwen het dorp; zij zagen er de regimenten van generaal Jan Hamilton binnenstroomen als het opgezette water door de geopende sluizen. Maar het kan wonderlijk loopen in deze wereld - het tragische en het komische grenzen aan elkander. In Winburg werkte de Nederlandsche ambulance onder Dr. Koster, terwijl er op den dag der overgave twee gewonden waren overleden: een zeker burger met name Du Preez en luitenant Cameron van de Schotsche Hooglanders. Nu meende Dr. Koster, die op dit oogenblik slechts twee vrouwelijke helpers had, dat de Engelschen wel voor de begrafenis van hun luitenant konden zorgen, en richtte een desbetreffend verzoek aan den generaal. Zoo geschiedde het dan ook. De luitenant werd door een compagnie | |
[pagina 715]
| |
Het Winburger-lager.
| |
[pagina 716]
| |
Hooglanders met volle fanfares grafwaarts gebracht, terwijl bij de geopende groeve door de aanwezige officieren de moed en de vaderlandsliefde van den doode op de meest welsprekende wijze werden gehuldigd. Toen de Hooglanders echter terugkeerden van de plechtigheid, wachtte den bevelvoerenden officier een zeer onaangename verrassing, want hij vond in zijn tent een tweede, dringender verzoek van Dr. Koster, om toch den Schotschen luitenant te begraven. In hun dolle baast hadden de Engelschen namelijk den verkeerden (Du Preez) weggebracht, wat tot gevolg had gehad, dat er bij het graf van een verachten Boer een schitterende lofrede op diens edele hoedanigheden was gehouden. Enfin, de zaak was gebeurd, en gedane dingen nemen geen keer. De geheele plechtigheid moest worden overgedaan, en nu werd de rechte begraven.
Inmiddels was kommandant-generaal Louis Botha met eenige kommando's versterkingstroepen uit de Biggarsbergen ter hulp gesneld, terwijl aan de Zandrivier goede stellingen werden genomen. Hier stonden de Boeren op historischen bodem, want hier, bij de samenvloeiing van Koolspruit en Zandrivier, werd den 17den Januari 1852 op de plaats van P.A. Venter het bekende Zandrivier-tractaat gesloten, waarbij de onafhankelijkheid der Boeren ten noorden der Vaalrivier door Engeland ten volle werd erkend. Op deze overeenkomst werd dan ook door Philip Botha gewezen, toen hij aan den vooravond van het naderende gevecht in een welsprekende redevoering zijn burgers toeriep: ‘Thans, na vijftig jaren, aarzelt Engeland niet, om zijn woord te breken, en zijn dorst naar land en goud te bevredigen!’ terwijl hij hen in hartstochtelijke bewoordingen bezwoer, stand te houden voor vrijheid en recht. Op Donderdag 10 Mei ontbrandde de strijd bij de Zandrivier. De Transvalers onder Louis Botha en de kommando's van generaal Koos de la Rey en Tobias Smuts, die den rechtervleugel vormden, stonden bij de spoorbrug van Virginia (ten zuidwesten van Ventersburg), Philip Botha met het Kroonstad-kommando in het centrum, terwijl de linkervleugel bestond uit de krijgsmacht van Christiaan de Wet, Lemmer en Grobler. Een afdeeling Engelsche cavalerie stak in den vroegen morgen de ondiepe geul der snelstroomende rivier over, doch werd door een krachtig geweervuur ontvangen, waarbij 40 soldaten vielen, terwijl 14 anderen werden krijgsgevangen gemaakt. Doch dit was slechts het voorspel van den strijd. Op vier punten vielen de Engelschen thans in breede, golvende linies de Boeren aan, terwijl de overstelpende artillerie van den vijand twee kanonnen der Boerenartillerie, die zonder dekking van geweervuur prachtig werden bediend, spoedig tot zwijgen had gebracht. Om negen uur begon de republikeinsche | |
[pagina 717]
| |
rechtervleugel te weifelen, en de Virginia-spoorbrug vloog met donderend geweld in de lucht. Het Kroonstadsche centrum hield zich nog staande, maar het wijken van den Transvaalschen rechtervleugel maakte op de burgers een ontmoedigenden indruk, terwijl het artillerievuur van den vijand heviger werd. In dit kritieke oogenblik verloor een Kroonstadsche veldcornet zijn tegenwoordigheid van geest, en verliet met zijn manschappen een gewichtig punt, een gevaarlijke gaping makend in de stellingen van het centrum. Philip Botha zag het ongeluk en spoedde zich naar het wijkende veldcornetschap, om het weer in de oude stelling te brengen, doch het was reeds te laat - de Engelschen zaten er al in, talrijk als de mieren. En terwijl Philip Botha was weggesneld, had de vrees, die besmettelijk is, het Kroonstadsche kommando aangetast, en toen de ballon-captif zichtbaar werd in de blauwe lucht, en de Boerenstellingen aan den vijand verried, was er evenmin houden meer aan als aan een schichtig geworden paard. Het centrum ontruimde zijn stellingen. Toen was het elf uur. Nog altijd streden de Hollanders en de Duitschers, zware verliezen lijdend, met onbezweken moed, terwijl generaal Lemmer in het oosten de eer der Boeren ophield. Deze dappere generaal was eerst den vorigen dag met 400 burgers (uit Johannesburg, Boksburg, Heilbron en Pretoria) aangekomen en had eenige randjes twee mijlen ten noorden der Zandrivierdrift bezet. Het waren slechts eenige lage heuvels, doch er was geen geschikter terrein te vinden geweest, en zij vormden het zwakste punt in de geheele verdedigingslijn. Reeds in den nacht was de vijand door deze drift getrokken, terwijl hij in den vroegen morgen Lemmer's krijgsmacht met een hevig vuur van granaat-kartetsen overstelpte. Lemmer's krijgsmacht was gehuld in wolken van rook en damp, van vuur en vlam, terwijl de vijand van drie zijden op hem instormde, doch tegen twaalf uur, toen hij met afsnijding werd bedreigd, trok hij in goede orde en met geringe verliezen terug. In een wijden boogvorm, die om Ventersburg heentrok, vluchtten de kommando's, voortgedreven door de vrees te worden omgetrokken, maar halverwege hield Philip Botha halt en bracht zijn artillerie in stelling, om de onstuimig opdringende Engelsche ruiterij voor eenige oogenblikken te keeren. Hij voelde zich diep ongelukkig, de edele held, en de tranen verduisterden zijn oogen. Het was wel het droevigste oogenblik van dezen rampspoedigen dag. De Iersche brigade dekte den terugtocht en deed het met onverschrokkenheid. De verliezen der Boeren bepaalden zich tot 10 gewonden, terwijl de geheele tros in veiligheid werd gebracht, maar het Hollandsche legioen was bijna vernietigd, en wat er van overschoot, ging naar Pretoria | |
[pagina 718]
| |
om zich te herstellen. De Engelschen gaven als hun verliezen bij Zandrivier op 16 dooden en 30 gewonden. Zoo waren de stellingen bij de Vetrivier en de Zandrivier, die wel verdedigbaar waren, zonder ernstigen tegenstand en zonder noemenswaardige verliezen ontruimd, en de weg naar Kroonstad lag voor den vijand open. De kommando's waren wankelmoedig geworden, en er zat geen standhouden meer in. ‘Het spijt mij,’ telegrapheerde President Steyn uit Kroonstad, ‘dat de burgers hunne posities hebben verlaten.’ - Was er geen reden voor die spijt? Facsimilé van een telegram, door President Steyn geschreven om te seinen aan generaal De Wet.
Lord Roberts' leger trok zegevierend voort in den vorm van een maansikkel, waarvan de linkerhoorn onder generaal French tien mijlen ten westen der spoorlijn den rechtervleugel der Boeren trachtte om te trekken, terwijl de rechterhoorn onder generaal Jan Hamilton in snelle marschen van Winburg in de richting van Ventersburg voortdrong. En de Boerenkommando's trokken al maar terug, en die terugtocht ontaardde in een vlucht, in een treurige, roemlooze vlucht.... Er bestond geen menschelijke macht, die deze vlucht kon keeren. De kommand 's vormden met hun wagentrossen een optocht van bijna | |
[pagina 719]
| |
zeven uren gaans over den stoffigen landweg, die evenwijdig loopt met de spoorlijn, en deze schier eindelooze stoet werd beheerscht door één streven, één zucht, één gedachte: vlucht! Er was geen tijd, om de wagenassen te smeren; geen tijd, om den uitgeputten dieren rust te geven. Met angstvolle blikken staarden de burgers achterwaarts, naar het zuiden, van waar de Engelsche vloed moest komen opzetten, en daar, boven den horizon, rees dat schrikwekkend spook op, dat paniek wordt genoemd. Het strekte zijn reuzenarmen naar voren, en de ontmoedigde burgers rukten hun uitgeputte paarden in den bek, en dreven hen in een wilden galop, om aan die reuzenarmen te ontkomen. Maar het was een ijdele poging, want dat spook was sneller dan het snelste ros, en het stormde achter de vluchtende Boeren aan, en geeselde hen voort over de golvende vlakten van hun vaderland.... En de zon rees op en de zon ging onder over dat vluchtende, door het spook der paniek voortgezweepte leger. En langs den weg stonden de eenzame boerenhuizen met hun klagende vrouwen en schreiende kinderen, en de witte vlaggen op de daken zagen er in de avondschemering uit als de noodvlaggen op zinkende schepen. Maar ver weg, bij de achterhoede, werd de knal van het geweervuur gehoord, en er lag nog iets moedigs in dien knal, doch daar stond ook de republikeinsche keurtroep, de Gideonsbende, die van geen wankelen wist - de laatste muur tusschen Engeland en het vluchtende leger..... Het droge gras werd in brand gestoken; een dichte rookwolk breidde zich als een doodskleed uit over de wegtrekkende kommando's en verduisterde het schijnsel der maan. En huppelend sprongen de kleine vlammen over het veld als de brandende fakkels tusschen Simson's vossen, en terwijl de wind sterker werd, verbreidde zich het vuur met onweerstaanbaar geweld. Mijlen ver was er niets te zien dan die vuurzee, en in dien rossigen gloed kregen de stoere vormen der Boeren een phantastisch aanzien. Er moest haast worden gemaakt, om uit het bereik van dat vernielende element te komen, en de lange treinen trachtten den windvrijen kant te bereiken, maar er heerschte een groote verwarring. Kudden ossen, paarden en schapen liepen hopeloos door elkander, stoven weg in alle richtingen en dreigden de wagens omver te bonzen, terwijl het schelle gegil der Kafferdrijvers, het geklap der lange zweepen en het gehuil der radelooze menschen de lucht met een buitengewoon en angstwekkend rumoer vervulde. Ten slotte echter was men den nieuwen vijand ontkomen, en werd de tocht midden in den nacht voortgezet. Maar het was een bitter koude nacht. De wind woei scherp en de Boeren, die zonder winterkleeding of overjassen waren, rilden van de koude. Zij zochten beschutting onder het huiflinnen van hun wagens en | |
[pagina 720]
| |
wikkelden hun verkleumde leden in de kleurige kafferdekens, die zij konden machtig worden. De moeders drukten haar zuigelingen vast tegen de borst, en de kinderen kropen dichtbij elkander, in een hoek van den voorthotsenden ossewagen, om toch maar warm te worden. De reusachtige trein werd bij het noordwaarts trekken al grooter, want vele Boerengezinnen sloten er zich bij aan. Zij gaven hun woningen en hun welvaart prijs, om maar niet in de handen der Engelschen te vallen, terwijl de toekomst voor deze diep te beklagen menschen even troosteloos was als de groote, onbekende woestijn voor den verdwaalden reiziger. Zoo werd Kroonstad bereikt, de nieuwe hoofdstad van den Vrijstaat.
Kroonstad is in vele opzichten een heerlijk landstadje. Er wonen 2000 menschen, die zich voornamelijk bezighouden met den landbouw; de lucht is er helder en gezond en de stad is schilderachtig gelegen aan den noordelijken oever der Valschrivier, die hier over een lengte van vijf mijlen voor roeibooten bevaarbaar is. De oevers zijn begroeid met boomen, struiken en bloemen; de stroom is tamelijk helder en vol visch. Men vindt in de rivier aardige kleine eilanden met veel wild gevogelte, terwijl de lommerrijke, overhangende wilgen, die men er vindt, als vanzelf tot picnic uitnoodigen. In dit stille landstadje stortte zich thans het geweld en het rumoer van een terugtrekkend leger uit, terwijl Louis Botha rechts en links van de spoorbaan in de boschranden vrij goede stellingen bezette, en waar die ontbraken, schansen liet opwerpen. Zoo wachtte hij den vijand af. Doch deze maakte een omtrekkende beweging, en tegen twee uur in den Vrijdagnamiddag van den 11den Mei ontruimde de kommandant-generaal de waardeloos geworden posities, terwijl de kommando's met hun bespatte, bemodderde kanonnen en hun gehavende osse- en muilwagens door de diepe drift der Valschrivier haastig voorttrokken in de richting van de Rhenosterrivier. Toen de avond was gedaald, kwam er rust in het stadje, maar die rust had iets beklemmends en beangstigends, na het onstuimig rumoer van den afgeloopen dag; de inwoners hielden zich schuil in hun huizen, achter de gegrendelde deuren. Maar die stilte werd eensklaps verbroken door een donderslag - de eerste der vrij talrijke duikers en bruggen om Kroonstad vloog in de lucht. Er volgden nieuwe, harde slagen - stukken ijzer gierden door de lucht. Toen kwam er weer stilte, maar plotseling sprongen de ingezetenen in hun huizen verschrikt omhoog, want er kwam een slag, die de ruiten deed rinkelen in haar sponningen, en tusschen het geboomte aan de rivieroevers schoot een huizenhooge vuurstraal uit. Dat was het einde der groote Kroonstadsche spoorbrug, en over de uiteenge- | |
[pagina 721]
| |
slagen spanningen breidde zich een reusachtige rookwolk uit, die door den tragen zuidenwind langzaam werd voortgedreven naar het noorden. President Steyn vertoefde nog altijd in de stad. Wat een mensch vermag te doen, had hij gedaan, om den gezonken moed van zijn burgers weer op te beuren. Pas twee dagen geleden had hij, staande op een Kaapsche kar, het volk toegeroepen: ‘Wij zullen vechten; wij zullen worstelen voor ons bestaan tot aan de oevers der Limpopo toe. God zal ons hulp brengen, als we moedig zijn en op Zijn hulp vertrouwen. De vijand zal de Republieken niet vatten zonder Zijnen wil. Laten de lafhartigen op zijde gaan en God bidden, dat Hij hun moed geve. Doch strijden zullen wij tot het laatste toe. Het nageslacht zal ons vloeken, als wij het niet doen, en ik zal mijn plicht doen tegenover land en volk! Doch dat verwacht ik ook van mijn laatsten burger!’ De kommandant-generaal liet hem thans weten, dat de voorhoede van den vijand de stad tot op drie mijlen was genaderd en dat er gevaar bestond voor afsnijding der spoorlijn. Een Engelsche bom vloog sissend in de stad en ontplofte in een Kafferhut der voorstad. Een tweede bom kwam terecht voor het Grand Hotel in de buurt van het spoorstation. President Steyn stapte nu in den trein, die reeds uren onder stoom had gestaan. De trein zette zich langzaam in beweging; maar de Engelsche artillerie richtte er op en gaf vuur. De President bleef kalm en bedaard; in zijn hart was droefheid, maar dit vastberaden gemoed kende vrees noch vertsagen. Hij was de eik, die zijn wortelen had geslagen in despleten der rotsen, en de eik stond vast, al gierde het noodweer over zijn kroon. De vijandelijke artillerie echter schoot slecht en miste den trein. En toen een majoor der Engelsche genie met den bekenden speurder Burnham op last van generaal French denzelfden nacht eenige kilometers ten noorden van Kroonstad de spoorstaven liet opbreken, was de laatste trein der Boeren reeds gepasseerd. President Steyn was gered. Terwijl zijn trein het station verliet, staken de Amerikaansche verkenners de groote voorraden Kafferkoren, maïs en stroo, die zich bij het station bevonden, in brand, opdat ze niet in de handen van den vijand zouden vallen. Ook werd in een der spoorwegloodsen nog een partij ammunitie ontdekt, door Engelschgezinde spoorbeambten achtergehouden. De lont werd er in gestoken, en de loodsen en de stationsgebouwen stonden spoedig in lichterlaaie. Het was een werk der vernieling, doch tevens een werk der noodzakelijkheid. De Iersche Vrijwilligers, dappere, maar onverschillige jongens, laadden nu de gewonden op de twee volgeladen dynamietwagens, vernielden de watertank en stoomden weg met den dynamiettrein, achter zich de keten | |
[pagina 722]
| |
der verwoesting voltooiend tot aan Vredefort. En langzaam verdween Kroonstad achter hen in den rossigen gloed der brandende spoorgebouwen. Den 12den Mei, 's namiddags te halftwee, deed lord Roberts, omringd door zijn staf, zijn plechtigen intocht binnen Kroonstad, terwijl de Engelsche vlag werd geheschen. Maar er was geen gejuich bij de bevolking; geen gezang in de straten. Er was ook geen reden voor, want haar hart was vol rouw! |
|