De oorlog in Zuid-Afrika. De strijd tusschen Engeland en de verbonden Boeren-republieken Transvaal en Oranje-Vrijstaat in zijn verloop geschetst. Deel 2
(1901)–Louwrens Penning– Auteursrecht onbekendVervolg Beleg en Ontzet van Mafeking.
| |
[pagina 696]
| |
den zachten dreun van naderende
‘Men bleef zooveel mogelijk in de schansen’ (Zie Pag. 695).
voetstappen. Zij stootten elkander aan en trokken toen voorzichtig terug op het Boerenfort, waar kapitein Von Dalwig met zijn 50 Johannesburgers achter een klipmuur lag. Hij werd gewaarschuwd, en de burgers en de artilleristen, die in hun warme kombaarzen rustig lagen te slapen, stonden ijlings op en grepen zwijgend naar hun wapens. Er was bij het kleine hoopke geen spoor van angst of gejaagdheid te ontdekken; de onverschrokken geest van hun kapitein scheen hen te bezielen. ‘Laat den vijand dichtbij komen; niet vuren, voordat ik het zeg!’ kommandeerde Von Dalwig. Het was toen ruim half drie; de maan ging onder, en de eerste lichtstrepen van den morgen werden zichtbaar. ‘Moe nie schiet nie; ons is Boeren!’ klonk plotseling een stem, op geen vijftig pas afstands, terwijl met zachte stem het bevel werd gegeven: ‘Jongens, op het kanon los!’ De manschappen van Von Dalwig verroerden zich niet, zelfs niet, toen een reus van een kerel met den revolver in de hand over de laatste draadheining sprong en riep: ‘Handen omhoog!’ Maar het was het laatste woord, dat over die lippen kwam, kapitein Von Dalwig joeg den aanvaller op zes pas afstands een kogel door het hart. Het was kapitein French. Nog altijd was er geen schot van de zijde der Boeren gelost, wel een krachtig bewijs voor de ijzeren vuurdiscipline, die hun dappere kom- | |
[pagina 697]
| |
Kolonel Plumer's kamp.
| |
[pagina 698]
| |
mandant onder hen wist te handhaven, maar nu klonk zijn kommando: ‘Snelvuur - laag aanleggen!’ Op hetzelfde oogenblik echter kwamen de Engelschen, 340 man sterk, onder een vervaarlijk geroep, van drie kanten tegen het handjevol Boeren aanzetten. ‘Voorwaarts, jongens,’ werd er geschreeuwd; ‘bestormt het kanon; handen omhoog, schooiersvolk!’ Maar bij dat verschrikkelijk snelvuur der Boeren verstomde het geschreeuw, en de kapitein kommandeerde: ‘Vuren - halt!’ Opnieuw echter werd er een verdacht gekraak gehoord in het struikgewas, dat thans verlicht werd door de vage morgenschemering, en Von Dalwig gaf ten tweeden male het bevel: ‘Vuur!’ Thans werd het stil, doch de stilte werd verbroken door het gejammer der gewonden. Zoo staakten de Boeren dan hun vuur, want zij vochten tegen geen weerlooze gewonden, en de overige vijanden waren hals over kop gevlucht. Men vond vlak voor de borstwering acht lijken, waaronder dat van kapitein French. Hij had een gouden ring aan den vinger, dien de Boeren aan kolonel Plumer toezonden, want het lijkenberooven lieten zij aan anderen over. De vijand had bovendien nog 15 zwaargewonden, waaronder een majoor. Onder de gewonden waren 3 personen, die vroeger Transvaalsche ingezetenen waren geweest. De Boeren hadden geen man verloren en spoedig verschenen kommandant Sarel Eloff en kommandant BothaGa naar voetnoot1), om de dappere bezetting geluk te wenschen met haar overwinning.
Plumer was nu teruggeslagen, maar deze even rampspoedige als halsstarrige kolonel staakte daarom zijn pogingen tot ontzet van Mafeking niet, en het gelukte hem inderdaad, om tot Ramathlabama door te dringen. Hier liet hij de infanterie met de maxims den 31sten Maart achter, trok met 270 man bereden keurtroepen langs den spoorweg snel door naar het zuiden, en naderde Mafeking tot op een afstand van twee uur gaans, toen de Boeren hem tegemoet trokken. Het waren een afdeeling Rustenburgers onder kommandant Steenkamp, en een afdeeling Maricoburgers onder kommandant Snijman. Zij waren in aantal ruim zoo sterk als de Engelschen - een zeldzaam voorkomend geval in dezen oorlog - en stelden hun slagorde op in den vorm eener halve maan, waarvan de hoornen den vijand met groote behendigheid trachtten te omsingelen. Maar kolonel Plumer gaf reeds na een halfuur vechtens kamp, en werd | |
[pagina 699]
| |
door de Boeren teruggejaagd tot Ramathlabama, een afstand van vijf uren gaans. Tijdens dit gevecht deed Baden-Powell een uitval, die weinig om het lijf had, en gemakkelijk werd afgeslagen. De Boeren hadden een totaal verlies van 1 doode en 2 gewonden; de Engelschen 19 dooden behalve de gewonden. Kolonel Plumer zelf was licht aan den rechterarm gekwetst, terwijl een paard onder hem werd doodgeschoten; twee zwaar gewonde kapiteins werden door de Boeren op het slagveld gevonden, terwijl de kapitein, die den terugtocht der Engelschen dekte, werd gedood. Er werden 9 soldaten krijgsgevangen gemaakt, alsmede de stafofficier Granville. Het was trouwens opmerkelijk, hoe geducht het officiers-corps bij dit gevecht werd gehavend: slechts de helft der officieren keerde heelhuids en veilig terug.
Waren de Boeren een krachtdadig volk in het terugslaan der ontzettingstroepen, zij maakten met de belegering van Mafeking weinig voortgang, en generaal Snijman, die van geen bestorming wilde hooren, trachtte de stad door een langzame, stelselmatige uithongering tot de overgave te dwingen. Hoe het er in de belegerde veste uitzag, blijkt het duidelijkste uit het volgende dagboekuittreksel: ‘12 Februari. De stad heeft heden een eigenaardig voorkomen. Overal liggen gebouwen in puin, en overal kunt gij groote hoopen grond zien, met openingen als konijnenholen. Boven deze kazematten zijn gewoonlijk aanplakbiljetten, waarop geschreven staan de titels der eigenaren en hunne bezigheden. Op een aanplakbiljet kan men zien, dat de garnizoensbetaalmeester er veilig onder zit, of anders, dat dit het kantoor is van den ‘deputy assistent-adjudant.’ Hier zijn kazematten-woonhuizen, bewoond door dappere vrouwen, die liever de gevaren van de stad uitstaan, dan zich aan de ongerieven van het vrouwenlager te onderwerpen, en daar is ook de onderaardsche woning van den magistraat, in de buurt waarvan diens hof zijne summiere zittingen houdt. Achter het editeurskantoor van de ‘Mafeking Mail’ is een onderaardsche letterzetterskamer, die door den dapperen uitgever gebruikt werd, totdat een bom in zijn drukkerij viel, en een geheele kast letters tot pastei maakte. In de buurt van het Marktplein zijn op alle open plekken bedekte loopgraven ten gerieve der voorbijgangers, die schuiling noodig hebben op een onverwacht oogenblik. | |
[pagina 700]
| |
Schuilplaatsen binnen Mafeking.
(Een bodemlooze ton en een draineerbuis dienen tot ventilators.) | |
[pagina 701]
| |
24 Februari: Zware regens zijn den geheelen dag gevallen, die de schansen en bomvrije schuilplaatsen overstroomden, en ons in het open veld dreven, daar men algemeen vond, dat het beter was, òm te komen door een granaat of een geweerkogel, dan te sterven aan de koorts of de rheumatiek.
25 Februari: Typhus en moeraskoorts hebben de kanonnen van den vijand gedurende eenigen tijd geholpen in het verkleinen van de bezetting. Wij hebben met grooten trots vandaag een boodschap ontvangen, dat Hare Majesteit aan ons denkt in dit kleine gehucht van het veld. Het helpt ons het zwarte brood eten en het zoetige walgelijke paardevleesch, als wij weten, dat de Koningin zelve let en wacht op bericht uit Mafeking. Zulk een boodschap maakt de manschappen bereid, om ziekte en zelfs den dood geduldig te ondergaan. 1 Maart: Vandaag beginnen wij de zesde maand van het beleg van Mafeking. Wij vreezen, dat de mogelijkheid bestaat, dat dit vervelende vechten nog weken en misschien maanden zal duren. Het is waar, dat de vijand, die ons omringt, betrekkelijk klein in aantal is, maar zijn forten zijn feitelijk onneembaar, daar wij geen zwaar geschut hebben, om in de borstweringen bres te schieten. Zoo worden wij dag in dag uit ingesloten, en strijden een vervelenden, zittenden strijd. 5 Mei: ‘De honger begint te nijpen. Er is geen bericht van ontzet, dat verder dan ooit schijnt te zijn sedert kolonel Plumer's demonstratie op 31 Maart. Maar dat ontzet was dichter bij, dan de dagboekschrijfster vermoedde, en dreigende onweerswolken pakten zich boven de belegeraars zamen. Kolonel Plumer was versterkt door een strijdmacht, die met toestemming van het onzijdige Portugal in zijn haven Beira was geland, en naderde Mafeking opnieuw, terwijl een vliegende cavalerie-colonne, samengesteld uit de bloem van het Engelsche leger en onder bevel van generaal B.T. Mahon, in geforceerde marschen in aantocht was. Er moest thans snel en krachtig worden gehandeld, en zoo de belegering, die zeven maanden had geduurd, niet als een stroovuur zou uitbranden, moest er een slag worden gewaagd - een slag met kracht! Er schoot niets anders over dan een bestorming van Mafeking en niemand had meer aanspraak op de leiding dezer bestorming dan kommandant Sarel Eloff, de kleinzoon van President Kruger, die zich door zijn doortastendheid en onverschrokkenheid den eerenaam van ‘kommandant Voorwaarts’ had verworven. Hij werd dan ook tot aanvoerder der stormcolonne aangewezen, terwijl werd afgesproken, dat hij bij de bestorming van Mafeking door generaal Snijman op het nadrukkelijkste zou worden ondersteund. Zoo brak de gewichtige Vrijdagnacht aan van 11 op 12 Mei. De eerste uren werden verlicht door helder maanlicht, en er heerschte zoowel in Mafeking als in de Boerenstellingen de stilte des doods. Plotseling echter werd de diepe stilte - te vier uur - door een lang, aanhoudend geweervuur uit de oostelijke Boerenstellingen verbroken, terwijl 215 vastberaden mannen (van het Eloff-kommando en burgers uit Rustenburg en Marico), langs de bedding der Moloporivier sluipend, Mafeking van de westzijde binnendrongen. Er ontstond in Mafeking een geweldig rumoer. De Boeren hoorden het heftig gelui van het alarmsignaal en de luide stooten van den hoorn, maar zij stormden moedig voorwaarts, joegen den vijand voor zich uit, en | |
[pagina 702]
| |
drongen onder een wild geweeren
Het Engelsche Politiekamp in Mafeking.
(Het door Kapitein Eloff genomen fort is het gebouw rechts op het plaatje.) Maxiravuur de Kafferstad, waar de Barolong-Kaffers woonden, binnen. Toen de zon boven de kimmen verrees, werd haar licht onderschept door de zware rookwolken, die boven de Kafferstad oprezen, en binnen weinig oogenblikken waren de Kafferhutten over een lengte van twintig minuten gaans in één loeiende vuurzee herschapen. Nu eerst begrepen de Engelschen, dat de aanval op de oostzijde slechts een krijgslist was geweest, en het eerste deel der bestorming was met een volkomen succes bekroond. Op eenigen afstand van de Kafferstad stond een politiefort: een laag, steenen gebouw van één verdieping, waar de Engelsche kolonel Hore met 30 man was geposteerd. Eloff nam een deel van zijn manschappen, en snelde aan hun spits, zonder een schot te lossen, op dit gebouw aan, wierp zich in de bijgebouwen en sommeerde den kolonel tot een onmiddellijke overgave. Kolonel Hore had op dit oogenblik juist een telephonisch onderhoud met Baden-Powell, die zich in het hoofdkwartier bevond, brak het onderhoud af, en gaf, volkomen verrast, zich met zijn manschappen over. Slechts één man weigerde en gaf vuur, maar vijf kogels legden hem neer. Een burger liep nu naar de telephoon en riep | |
[pagina 703]
| |
‘en drongen onder een wild geweervuur de Kafferstad binnen.’ (Zie pag. 702.)
| |
[pagina 704]
| |
triomfantelijk: ‘Ik ben een Boer; wij hebben Mafeking genomen!’ ‘Werkelijk?’ klonk het antwoord, en de draad werd afgebroken. Het was nu halfzes in den morgen. De Boeren stonden thans, zooals uit het voorgaande is gebleken, in twee afdeelingen gesplitst: de ééne stond bij de brandende Kafferstad, en de andere, onder Sarel Eloff, had het politie-fort bezet. Zij hadden hun taak met onmiskenbaar beleid en schitterende dapperheid uitgevoerd, en wachtten thans, voordat zij verder rukten, op de afgesproken hulp. Maar deze hulp kwam niet, ofschoon de kostbare uren verstreken. De Engelschen waren intusschen van hun schrik bekomen, en, verwonderd over het klein getal aanvallers, drongen zij, door de Barolong-Kaffers krachtig ondersteund, heftig op de twee kleine Boerenafdeelingen aan. Hun verbinding was reeds verbroken; het gevaar klom met het uur, en als er ooit reikhalzend om hulp is uitgezien, dan is het geschied op dezen treurigen Zaterdag. Waar bleef dan toch die beloofde hulp? Die algemeene aanval op Mafeking? Was er weer misverstand of ijverzucht in het spel?Ga naar voetnoot1) O, dat gebrek aan samenwerking - hoe snerpend werd het door Sarel Eloff en zijn dapperen gevoeld! De zon klom hoog, en langzaam daalde de zon. De bestorming was mislukt; er viel op geen ondersteuning meer te hopen, en de bestormers moesten zien, uit de klem te raken. Inderdaad mocht dit, onder de bedekking der duisternis, aan de afdeeling, die zich bij de Kafferstad had vastgezet, gelukken, doch voor Eloff en zijn mannen was er geen uitkomst meer. Zij streden een wanhopigen strijd, want zij wisten, dat zij in dien strijd moesten ondergaan, en tegen acht uur in den avond ging de noodlottige witte vlag omhoog. Sarel Eloff was met zijn 90 manschappen een gevangen man; de Boeren hadden bovendien 10 dooden en 19 gewonden. Zoo eindigde de eerste, die tevens de laatste heldhaftige poging was, om Mafeking te nemen, en het beleg liep thans snel ten einde. Den 7den Mei kregen de Boeren te Veertienstroomen zekerheid, dat generaal Mahon met zijn vliegende colonne hun twee dagen vroeger was voorbijgesneld naar het noorden, en nog dienzelfden dag zadelde een paardenkommando, onder generaal Liebenberg en de kommandanten De Beer en Visser, op, om Mahon voor te komen en den weg te versperren. | |
[pagina 705]
| |
Provisie werd niet medegenomen, en het ging dag en nacht rusteloos voort. In den middag van den 8sten Mei werd afgezadeld aan de Hartsrivier, en de twee voorossen van den ammunitiewagen werden geslacht. Het vleesch was laf, maar de manschappen konden zich toch verzadigen, en vlijden zich neder in de schaduw van hun zadels. Hier ontving Liebenberg rapport, dat de vijand Taungs was gepasseerd. Opnieuw werd opgezadeld, en men joeg voort in vollen galop, den vijand achterna, die met de snelheid van den arend voorttrok. De geheele streek was in beroering; de ingezetenen, die zich met hoopen bij de Boeren hadden aangesloten, beefden voor de straf van den wraakzuchtigen vijand, en de Boeren reden midden door karavanen van volgeladen ossewagens en saamgedreven vee, jammerende vrouwen en schreiende kinderen heen, die wegvluchtten het oosten in. Doch niet alleen de vrees voor den vijand, maar ook de angst voor de Kaffers was groot. Zij werden parmantig, die Kaffers, en brutaal; zij meenden, dat de Boeren lang genoeg waren baas geweest, en dat het goed was, zoo de hekken eens verhangen werden. Generaal Liebenberg was wel genoodzaakt, om de helft van zijn manschappen achter te laten tot beteugeling van het zwarte gevaar, terwijl aan 50 andere manschappen verlof werd gegeven, om hun naaste bloedverwanten bij de vlucht bij te staan. Met het overschot sprong Liebenberg weer in het zaâl, de colonne van Mahon achterna. Het was een dolle, wilde rit, en de paarden waren doodop, toen men te Kraaipan aankwam. Doch het doel was bereikt; de Boeren waren den vijand voorgekomen, en zij hadden weer hun meesterschap in beweeglijkheid tegenover de bloem der Engelsche ruiterij bewezen. Ja, dat was Kraaipan! Daar lag nog, naast den spoordam, de verongelukte pantsertrein, dien de Boeren hadden laten ontsporen. Hoe levendig trad dat nachtgevecht den wakkeren ruiters weer voor den geest: die koude nacht - dat knetterende geweervuur - die in zijn bloed badende Engelsche luitenant - het was, alsof het gisteren pas was gebeurd! En toch was het reeds zeven maanden geleden. En hoeveel dappere burgers lagen thans te slapen onder de harde klippen van Afrika, die toen nog levenskrachtig hadden meegevochten - de heldenzoon van generaal De la Rey; veldcornet Coetzee van Lichtenburg met zijn dapperen jongen, en zoovele anderen - ach, er biggelden tranen over die gebruinde wangen, bij het gezicht van dien gebroken pantsertrein...... Een uur westwaarts van Kraaipan werd afgezadeld en de vijand afgewacht. Maar generaal Mahon, die begreep, dat de kleine Boerenstrijdmacht hem den weg had versperd, had geen zin om slag te leveren. Hij trok negen mijlen verder westwaarts, langs de Boerenstelling voorbij, om dan opnieuw de noordelijke richting in te slaan. | |
[pagina 706]
| |
Landschap in den omtrek van Kraaipan.
Zoo raakten de Boeren het spoor van hun vijand kwijt, maar generaal Liebenberg zond zijn verkenners uit, die den vijand zochten als de jachthonden het spoor van het wild. Zij kropen door het dichte struikgewas heen over een terrein, waar een vreemdeling even zeker verdwaalt als een schipper zonder kompas op den grooten oceaan, en rapporteerden den weg, dien de vijand was ingeslagen. De Engelschen trokken voort door het onmetelijke boschveld met zijn lang, spichtig gras en zijn doornige struiken, op langere afstanden afgewisseld door hoog geboomte, toen te halfvijf in den namiddag van den 13den Mei een plotseling Mauservuur uit het zuidoosten de stilte verbrak. Het waren de Boeren, die, geen kans ziende den vijand van voren te keeren, hem op den rechtervleugel bestormden. Zij deden een vastberaden aanval. De Marico-burgers onder kommandant Botha liepen storm tot op 80 meter in de open vlakte, doch de Engelschen | |
[pagina 707]
| |
hielden geen stand en vluchtten de bosschen in. De Boeren verloren bij dit kort, maar scherp gevecht 2 dooden, 1 zwaar- en 4 lichtgewonden. De zwaargewonde was de veldcornet Piet Lemmer, die met 30 burgers op de voorpunt had gestaan. De Engelschen gaven als hun verliezen op 30 dooden en gewonden en 1 vermiste, maar zij zullen wel hebben misgeteld. Zoo was het avond geworden, en de wakkere Boeren trachtten nogmaals den vijand voor te keeren. Maar de paarden konden niet meer, terwijl generaal Mahon er de sokken inzette, noordwestwaarts trok en in den vroegen morgen van den 15den Mei bij Jan Masibi's Kafferkraal (ten westen van Mafeking) de voorposten van kolonel Plumer ontmoette. Liebenberg's ruiters volgden met hardnekkigheid het spoor van den vijand, maar de weg liep ten noorden van Geysdorp door een eentonige, waterlooze heide. Het getrappel der hoeven smoorde in den mullen zandgrond, en de vermoeide, dorstige paarden dreigden onder hun ruiters te bezwijken. Somwijlen werd het oog verkwikt door het gezicht van kristalheldere vijvers aan den verren gezichtseinder, en de ruiters haastten zich dan, om die oase te bereiken. Maar het was slechts een luchtspiegeling, een fata morgana, en die heldere vijvers bleken niets te zijn dan witte zandvlakten, tintelend in den fellen zonneschijn. Generaal Mahon had zich intusschen vereenigd met Plumer's legermacht, rukte langs de Molopo-vallei snel voorwaarts en zag Mafeking met zijn zinken daken en witte huizen oprijzen aan den horizon. Hij meende, dat de strijd nu gestreden was, maar hij vergiste zich, want wat de Boer te kort schiet aan voortvarendheid, dat vult hij aan door zijn taaiheid, en zoo ontbrandde den 16den Mei de strijd nog eens. De Engelschen verloren in dit gevecht volgens hun opgaaf 60 man aan dooden en gewonden, en nu eerst braken de Boeren, om niet omsingeld te worden, het beleg op. Zij verschansten zich te Polfontein, en de weg naar Mafeking lag open. De vreugde was te Mafeking, dat zeven maanden was ingesloten geweest, buitengewoon en zonder twijfel hebben haar inwoners door hun geduld, en Baden-Powell met zijn manschappen door hun dapperheid den dank van Engeland verdiend. Maar de geestdrift, die in Londen bij het bericht van het ontzet opvlamde, ging alle perken te buiten, en de hulde, die Baden-Powell oogstte, verloor hare waarde, daar zij verliep in het belachelijke. |
|