De oorlog in Zuid-Afrika. De strijd tusschen Engeland en de verbonden Boeren-republieken Transvaal en Oranje-Vrijstaat in zijn verloop geschetst. Deel 2
(1901)–Louwrens Penning– Auteursrecht onbekend
[pagina 683]
| |
De Overrompeling bij Reddersburg.
| |
[pagina 684]
| |
Toch was hij nog niet gauw genoeg. Met de rookende puinhoopen van Sannahspost achter zich en slechts door een paar adjudanten vergezeld, was Christiaan de Wet nog dienzelfden Zaterdagavond, 31 Maart, in het zadel gesprongen en naar het zuiden gejaagd, waar hij vernam, dat De-Wets-dorp, zijn geboorteplaats, door ruim 500 Engelschen, en Wepener, ten zuidoosten van De-Wets-dorp, door 1600 Engelschen was bezet geworden. Onmiddellijk zond De Wet van deze mededeelingen rapport, meteen bevel gevend, dat een sterk kommando van 2000 burgers in ijlmarschen hem zou nakomen. Doch die 2000 man waren er nog niet zoo gauw. Maandagavond 2 April had De Wet nog slechts 100 man bij zich, die op zeer gebrekkige manier van ammunitie waren voorzien, maar zijn onstuimige geest drong hem voorwaarts, en hij volgde met zijn kleine schaar den vijand tot tegenover Oorlogspoort. Hier werd halt gehouden, om versterkingen in te wachten, die dan ook Dinsdagmorgen 3 April in den vorm van 200 gewapende burgers, zonder artillerie, aankwamen. De Wet, die door de schitterende uitkomsten van Sannahspost was geprikkeld, voelde zich thans sterk genoeg, om den vijand vast te houden, joeg hem in een wijden boog in vollen galop voorbij, en wierp zich bij Mosterdhoek, een uur gaans ten oosten van Reddersburg, den vijand dwars in den weg. Zoo ver was alles goed gegaan; het was echter een teleurstelling, dat de vijand den Heksrivierberg had bezet, en daar een sterke stelling had ingenomen, wat echter De Wet niet belette, om een parlementair te zenden aan den Engelschen kapitein met de beleefde sommatie, zich over te geven. Mac Whinnie was woedend over deze vrijpostigheid, en vond ze een gemeene beleediging. Hij scheurde den brief van den Boerengeneraal in flarden, en antwoordde met een liederlijke verwensching. Zoo zat er dan al weer niets anders op dan vechten, en Christiaan de Wet nam, in spijt van zijn geringe strijdmacht, zijn maatregelen zoo goed, dat hij den vijand vasthield, totdat tegen zonsondergang de zoo vurig verbeide Boeren-artillerie aankwam. Het waren twee kanonnen met 200 burgers. Van slapen kon nu natuurlijk geen sprake zijn. In een wijden kring werden de Engelschen, terwijl de burgers door den killen nacht en de harde regenvlagen werden geteisterd, omsingeld, en den volgenden morgen, Woensdagmorgen 4 April, bij het krieken van den dag, werd het artillerievuur geopend. Reeds drie uur later, te negen uur, werd op den westelijken vleugel van den vijand de witte vlag geheschen. ‘Maar terwijl op het westelijk punt de vijand reeds gevangen was,’ | |
[pagina 685]
| |
Engelsche krijgsgevangenen leveren hun wapens in na de overgave bij Reddersburg.
(Reproductie van een potloodschets, ter plaatse gemaakt.) | |
[pagina 686]
| |
berichtte De Wet later in zijn officiëel rapport aan de Regeering, ‘vuurden zij van de oostpunt met alle macht opnieuw, niettegenstaande de witte vlag in hun gezicht was, waarbij assistent-veldcornet J. du Plessis van district Kroonstad sneuvelde. Bovendien, van het begin van het gevecht af zochten de Engelsche troepen bescherming bij het Roode Kruis, waarop ik dan ook later liet vuren.’ Op de oostpunt verstomde thans echter eveneens het vuur, en 459 soldaten met hun officieren gaven zich over, terwijl de Engelschen volgens de verklaring der krijgsgevangenen reeds een verlies van 100 manschappen aan dooden en gewonden betreurden. Ook werden er 12 proviandwagens buitgemaakt. Het verlies der Boeren bedroeg behalve den verraderlijk doodgeschoten Du Plessis 3 dooden en 3 gewonden, terwijl veldcornet Von Maltitz met zijn Ficksburgers zich bijzonder had onderscheiden. In den namiddag van den 3den April had de tijding, dat de vijf compagnieën bij Reddersburg in moeilijkheden waren geraakt, lord Roberts bereikt, die onmiddellijk aan generaal Gatacre te Springfontein last gaf, met den grootsten spoed kapitein Mac Whinnie te ontzetten. Te halfelf in den voormiddag van den 4den April kwam generaal Gatacre dan ook met een groote strijdmacht te Reddersburg aan. Eveneens was kolonel Sitwell, die met twee compagnieën bereden infanterie en zes kanonnen te Bethanië stond, bij het hooren van het kanongedonder te zes uur in den morgen van den 4den April opgerukt in de richting van Reddersburg, doch werd door een handvol Boeren tegengehouden. Zoowel de kolonel als de generaal kwamen te laat; noch van de vijf Engelsche compagnieën noch van Christiaan de Wet was het geringste spoor meer te ontdekken. Het scheen, dat de Afrikaansche aarde hen had opgeslokt. Maar lord Roberts stampvoette van ergernis. Hij ontnam aan generaal Gatacre zijn kommando en zond hem als een onnut meubelstuk terug naar Engeland.
Christiaan de Wet wendde thans weer oostwaarts naar Wepener. Den 29sten Maart was dit dorp, dat 700 inwoners telt, door kolonel Dalgety bezet. Hij beschikte over een krijgsmacht van 1600 manschappen Brabants paardenvolk (meest geboren Afrikaanders en uitgelezen krijgsvolk) met zeven kanonnen, wier aankomst door de inwoners van Wepener met een strakke en vijandige houding werd begroet. De kolonel verschanste zich drie mijlen ten noorden van Wepener in uitstekende stellingen, die in het zuiden door de Caledonrivier werden beschermd. | |
[pagina 687]
| |
Wepener.
Den 8sten April, Zondagnacht twaalf uur, rukte het Boerenkommando, nadat kleine klompjes reeds waren vooruitgezonden, in de grootste stilte op tegen Wepener, en terwijl de burgers werden geteisterd door de nijpende koude, werden bij het aanbreken van den morgen de verschillende stellingen ingenomen en werd het vuur op den vijand door een Kruppkanon geopend. De Boeren schoten meesterlijk. De klipsteenen, waarvan de vijandelijke schansen waren gebouwd, werden tot gruis geslagen, maar ook de vijand antwoordde met een nauwkeurig vuur. Hij schoot het vizier weg van het Boerenkanon, terwijl ook het wiel van de affuit werd verbrijzeld. Te negen uur in den morgen ontvingen de Boeren versterking van het Winburg-kommando, waardoor de insluiting werd voltooid, en de strijd werd tot zonsondergang met kracht voortgezet. De Engelschen leden zwaar op dezen dag. Zij hadden 11 dooden en 41 gewonden, terwijl het verlies der Boeren zich bepaalde tot 7 gewonden. In de duistere, vunzige gevangenis van Wepener zat op dezen dag een zekere Viljoen, een Kapenaar uit Aliwal-Noord, die als ‘rebel’ was gegrepen, en geen geringe kans beliep, om den kogel te krijgen. Met een kloppend hart hoorde hij den donder van het geschut, en duidelijk kon hij den knal van het Mausergeweer onderscheiden. By beurte scheen zich het vuur te verwijderen en weer te naderen, en naarmate het zich verwijderde of naderde, klom of daalde zijn hoop. Maar plotseling hoorde | |
[pagina 688]
| |
‘De Engelschen leden zwaar op dezen dag.’ (Zie blz. 687).
| |
[pagina 689]
| |
hij het getrappel van vele voeten en luid geroep, terwijl een paar sterke Boerenvuisten zijn kerkerdeuren openbraken. Hij was gered. Zoo werd Wepener bezet, doch de stellingen van kolonel Dalgety bleven overigens ongeschokt, en het was geen gunstig teeken voor de Boeren, dat de insluiting zich in de lengte trok. Maar het was voor de Basuto-Kaffers aan de Vrijstaatsche grenzen toch een merkwaardig tooneel: die strijd tusschen blanken, tusschen Christenen; met hun gewapende kapiteins aan het hoofd verschenen zij in den omtrek, en volgden met groote belangstelling het verloop van den strijd. In den avond van den 12den April deed een klompje Boeren van slechts 50 man onder den dapperen kommandant Fourie van Bloemfontein een stoute poging, om de Engelsche schansen te overmeesteren. Zij naderden in de duisternis, en telkens met sprongen vooruitrukkend, de vijandelijke sterkten tot op 100 meter, en zonder twijfel zouden ze den Vrijstaatschen standaard in de Engelsche stellingen hebben geplant, indien zij in hun heldenmoedige bestorming krachtdadig waren ondersteund. Doch alweer bleef deze ondersteuning uit, en kommandant Fourie kon het gewonnen terrein niet houden. Hij trok met zijn burgers voorzichtig, en gelukkig zonder ernstig verlies terug. De wakkere Hans Banks maakte intusschen 300 ossen en 100 paarden buit, waar de Boeren veel schik in hadden, doch het was toch maar een schrale vergoeding voor de mislukte bestorming. De burgers hadden veel te lijden gedurende de lange nachten, die zij in nijpende koude en in kletterende regenvlagen moesten doorbrengen. Maar zij droegen hun lot met bewonderenswaardige kalmte en hielden in die slapelooze nachten en in hun kletsnatte kleeren, terwijl de vijandelijke granaten hen verontrustten, wijsgeerige bespiegelingen over de voordeelen van de deugd, die men dapperheid noemt. Maar in spijt van die wijsgeerige bespiegelingen belegerden zij nu al veertien dagen de Engelsche stellingen, en terwijl de eerste dagen van die belegering voor kolonel Dalgety inderdaad groot gevaar hadden opgeleverd, verminderde zijn gevaar thans bij den dag, terwijl dat der Boeren klom bij het uur. 't Is waar, Dalgety was ingesloten, maar hij stond over de hoofden der Boeren heen in heliografische verbinding met Mafeking in Basutoland, van waar hij de tijding terug ontving, dat lord Roberts een groot leger gereed maakte, om hem te ontzetten en de belegeraars gevangen te nemen. Dat was geen bluf. De uitgeputte soldaten waren weer op hun verhaal gekomen, en de wetenschap, dat zij Piet Cronjé hadden gevangengenomen, prikkelde hun moed, Christiaan de Wet hetzelfde lot te doen deelen. Zoo maakten zich de Engelschen dan gereed voor de jacht - bij | |
[pagina 690]
| |
tien duizenden! De achtste divisie onder generaal Rundle trok zich samen te Springfontein; vijftig mijlen noordelijker, te Bethanië, concentreerde zich de derde divisie onder generaal Chermside, den opvolger van den ongelukkigen Gatacre; de Iersche brigade onder generaal Hart was reeds op marsch naar Bethulië, en generaal Brabant liet zijn ruiterij opzadelen te Rouxville. Reeds den 19den April bereikte generaal Rundle, zonder ernstigen tegenstand te ontmoeten, Oorlogspoort, op slechts 17 mijlen afstands van De-Wets-dorp, en den volgenden dag kwam men in het gezicht van het dorp. Doch hier stond een Boerenkrijgsmacht, die den vijand met ernstige verliezen terugsloeg, terwijl de Boeren slechts 1 doode en 6 gewonden hadden. Den daarop volgenden nacht werden 24 Khaki's gevangen gemaakt, en de manier, waarop dit geschiedde, was werkelijk vermakelijk. Deze soldaten hadden water gebracht in de verschillende stellingen, doch raakten op den terugweg naar hun kamp verdwaald. Ten slotte echter meenden zij hun kamp ontdekt te hebben, en liepen er dapper op los, totdat zij midden in het Boerenlager terecht kwamen. De burgers waren even verbaasd als de Khaki's, maar vonden het toch gepast, hen gevangen te nemen. Dit geval echter prikkelde de jonge Boeren, zoodat zij er op uit gingen, en nog 11 Khaki's, die op voorposten stonden, in de wacht sleepten. Terwijl generaal Rundle met zijn divisie bij De-Wets-dorp voorloopig tot staan was gebracht, trokken generaal French, generaal Jan Hamilton en generaal Pole-Carew met afzonderlijke sterke kolonnes op, om Christiaan de Wet om te trekken en vast te keeren. Zij trokken in ijlmarschen voort, omzwermd door kleine troepjes Boeren, die zich als horzels aan hun flanken hechtten, terwijl den 25sten April een Engelsche strijdmacht, eenige uren later door een tweede gevolgd, ten zuidwesten van Wepener in het gezicht kwam. Doch de Boeren waren verdwenen; zij waren in den nacht van 24 April opgebroken, terwijl Louis Botha een dag vroeger van uit De-Wets-dorp een algemeenen terugtocht had bevolen. Het was inderdaad hoog tijd, maar Christiaan de Wet wist over Thabanchu en Ladybrand te ontsnappen. Hij nam den geheelen wagentrein mede, zonder een wielspaak in den steek te laten, terwijl generaal French hem tevergeefs achtervolgde. Kolonel Dalgety had gedurende de insluiting ernstige verliezen geleden. Zijn wagens waren vernield, de meeste zijner paarden gedood, terwijl hij 215 manschappen aan dooden en gewonden had verloren. De Boeren betreurden het verlies van 50 man aan dooden en gewonden. Dat was het mislukte beleg van Wepener door Christiaan de WetGa naar voetnoot1), en de mislukte vervolging van Christiaan de Wet door generaal French. |
|