De oorlog in Zuid-Afrika. De strijd tusschen Engeland en de verbonden Boeren-republieken Transvaal en Oranje-Vrijstaat in zijn verloop geschetst. Deel 2
(1901)–Louwrens Penning– Auteursrecht onbekendHet Gevecht bij Karree.
| |
[pagina 665]
| |
ernstig gewond, en de vierde sneuvelde, terwijl de drie gewonden waarschijnlijk op het eenzame veld zouden zijn omgekomen, indien de Boeren niet een Engelsche ambulance van hun toestand hadden onderricht. Er werden nu talrijke verkenningen gedaan door de Engelschen, die tot uitkomst hadden, dat er een Boerenkommando van twee duizend man onder de generaals Smuts en Botha werd ontdekt te Karree, vier uur gaans ten zuiden van Brandfort, en in den vroegen morgen van Donderdag 29 Maart trokken de Engelschen in twee kolonnes, bestaande uit cavalerie en bereden infanterie, onder de generaals French en kolonel Le Gallais, op, om de Boerenstellingen te nemen. French zou de westelijke, Le Gallais de oostelijke stellingen van den vijand omtrekken, welke stellingen in drie evenwijdig loopende heuvelruggen de spoorbaan rechthoekig sneden, terwijl de infanterie gereed stond, om tegen het Republikeinsche centrum op te rukken. Het was tien uur in den voormiddag, toen de heliograaf de tijding bracht, dat generaal French op den rechtervleugel der Boeren was aangekomen, waarop de infanterie van uit het zuiden langs de spoorlijn oprukte. De geheele macht, die nu in actie kwam, werd door de Boeren geraamd op 16,000 à 18,000 man, voor welke overmacht zij terugtrokken op de laatste, noordelijkste heuvelreeks, 1000 meter ten noorden van het station van Karree, waar zij manmoedig standhielden. Tevergeefs trachtte generaal French in hun rug te komen; de Boerenkommandanten hadden een aantal scherpschutters in een droge sloot opgesteld, die de cavalerie op een eerbiedigen afstand hielden. De bereden infanterie van kolonel Le Gallais was op dezelfde manier schaakmat gezet, doch thans verkondigde de donder van het geschut uit het zuiden, dat de infanterie in aantocht was. Zij bestond uit twee brigades onder bevel van generaal Tucker, en naderde de Boeren, van wie niets werd gezien, in open formatie. Men kreeg den indruk, dat de Boeren waren teruggetrokken, en men werd in die meening versterkt, toen uitgezonden patrouilles, die de kopjes tot aan den voet waren genaderd, geen vijand hadden bespeurd. In een lange, golvende lijn rukte de infanterie nu voorwaarts, doch toen zij een paar kopjes, tusschen welke de spoorlijn doorgaat, tot op eenige honderden meters afstand waren genaderd, herhaalde zich de oude geschiedenis en loeide een moordend vuur hun tegen. De Boeren waren absoluut onzichtbaar, en het was onmogelijk, om hun aantal te schatten. Het konden er honderd, maar het konden er ook vijf duizend zijn. De infanterie week terug, terwijl de Boerenartillerie een zeer nauwkeurig gericht vuur opende. Om dit vuur tot zwijgen te brengen, kreeg een rijdende batterij het bevel, om op te rukken naar een steilen heuvel, die den uitersten linkervleugel der Boerenstellingen beheerschte, maar de vermoeide, uitgeputte paarden lieten het steken. Zij konden niet | |
[pagina 666]
| |
tegen de steile hellingen op. Nu echter richtten de twee andere batterijen, dichtbij het Engelsche centrum, haar vuur op die twee gevreesde kopjes bij de spoorlijn, maar de artilleristen schoten op dezen dag gemeen slecht, en het geweervuur der Boeren veegde met onverminderde heftigheid over de vlakte. Veldcornet Zwart vond een schoone gelegenheid, om zijn koelbloedigheid in het gevecht te toonen; de burgers van Utrecht en Wakkerstroom sloegen tot driemalen toe den verwoeden aanval der Engelschen schitterend terug, terwijl een klompje Boeren van 17 burgers een troep vijanden, sterk ongeveer 400 man, die bij Rietpan wilden doorbreken, den geheelen dag wisten te keeren, en meteen nog 100 beesten heroverden, die de vijand had buitgemaakt. Het gelukte intusschen in den namiddag aan het grof geschut van generaal French, om zijn granaten tot op de terugtochtslinie der Boeren te werpen, hetgeen de Boerenkommandanten bewoog, het gevecht af te breken. Zij brachten hun burgers met beleid en voorzichtigheid uit het vuur, zonder dat de vijand kans kreeg, om hen te vervolgen. Het was toen een kwartier vóór zonsondergang; de Boeren sloegen de richting in van Brandfort. Hun verliezen waren verwonderlijk gering: slechts 2 dooden en 5 gewonden. De verliezen van den vijand bedroegen volgens de Engelsche opgaaf 182 man aan dooden en gewonden.
Toen generaal French den 26sten Maart van zijn vergeefsche jacht op de terugtrekkende Kaapsche kommando's te Bloemfontein was teruggekeerd, had hij 1700 man, bestaande uit cavalerie, bereden infanterie en 12 kanonnen rijdende artillerie, onder bevel van generaal Broadwood achtergelaten te Thabanchu. Generaal Broadwood was een man van 38 jaar, die zijn sporen had verdiend in Indië en den Soedan, in welken laatsten veldtocht hij als aanvoerder der cavalerie aan Kitchener groote diensten had bewezen. Hij werd algemeen geroemd als een kranig cavalerie-officier, terwijl de meesten van zijn soldaten geharde veteranen waren. Op deze strijdmacht was Christiaan de Wet opmerkzaam geworden door het volgende telegram, hem door Louis Botha toegezonden:
Glencoe, 26-3-00.
‘Van het Hoofd-telegraafdepartement aan assistent-kommandant-generaal Botha: Het volgende telegram is ontvangen van BanksGa naar voetnoot1), Duitsch ver- | |
[pagina 667]
| |
kenner, Winburg, aan kommandant-generaal Joubert, Pretoria, herhaald van Kroonstad. Het begint: Ik was Zondagnacht in Thaba N'chu en vond omstreeks 900 Engelsche soldaten en 3 kanonnen in die stad; kleine kolonnes Engelschen zijn op den weg van Bloemfontein naar Thaba N'chu in de richting van Ladybrand. Een patrouille van zes passeerde mij en ik ging terug naar Van Zandt's Farm, waar ik het bericht ontving, dat 3000 man ruiterij, geleid door Vrijstaters, ons wilden gevangennemen. Ik zal in staat zijn, Thaba N'chu met een macht van 300 man te nemen. In Thaba N'chu is landdrost Brand en Dr. Daniëls. Geef mij verlof, hoogverraders te laten doodschieten. Ik begrijp niet, waarom generaal Grobler de Engelschen niet te Newberry heeft aangevallen. Zend mij orders bij Winburg, met een telegramrijder naar Hartwigh bij Thaba N'chu.’
De Wet beschikte over slechts een paar kanonnen, maar hij werd in zijn bewegingen door geen groot konvooi belemmerd zooals generaal Broadwood, en in getalsterkte was zijn kommando - het telde 1450 man - bijna tegen den vijand opgewassen, terwijl de kruitdamp van Populiersdrift en Driefontein nog in hun kleeren zat. Hij bevond zich den 30sten Maart met zijn manschappen in lager eenige mijlen ten oosten van Brandfort, op welke plaats zich de generaals Smuts en Botha na het gevecht van Karree hadden teruggetrokken, toen zijn verkenners hem de tijding brachten, dat de vijandelijke strijdmacht onder generaal Broadwood veertig mijlen oostwaarts, in het dorp Thabanchu, stond. Hij gaf onmiddellijk bevel tot opzadelen en binnen tien minuten zaten zijn burgers te paard met gevulde bandelieren en twee dagen proviand: biltong, beschuit, koffie en suiker. De Wet zelf sprong in een lichte, vierwielige rammelkast, en leidde den tocht over het stofferige veld. De muildierspannen, die de kanonnen en de ammunitie-wagens trokken, werden aangepord door de zwarte Basuto-drijvers, terwijl de stofwolken, door den langen ruiterstoet opgeworpen, in de verte geleken op groote zwermen sprinkhanen. Toen de dag was gedaald, werd halt gehouden, en de burgers maakten hun sober avondmaal gereed, terwijl de generaal op de verkenners wachtte, die als de voelhoorns van het kommando wijd vooruit waren getrokken. De paarden werden nu gedrenkt, de harde beschuit verorberd, en terwijl de maan stralend oprees boven de donkere piek van den Thabanchuberg, staken de Boeren hun pijpen aan of zongen zij psalmen, waarvan de tonen vredig wegsmolten in het onmetelijke veld. Christiaan de Wet bevond zich in een klein boerenhuis en dronk zijn melk, toen zijn verkenners op half dood gejaagde paarden kwamen aanrennen, en hem de gewichtige tijding brachten, dat de Engelschen | |
[pagina 668]
| |
Thabanchu in den namiddag hadden ontruimd, en in snellen terugtocht waren op Bloemfontein. Opnieuw klonk het bevel: ‘Op zaal, kerels!’ De burgers sprongen te paard, en de muildieren werden ingespannen. De nachtlucht was kil; sommige ruiters huiverden van de koude en sloegen zich een doek om de schouders. Het gezang was verstomd, en niets werd gehoord dan het eentonig gekletter der paardenhoeven, het geschreeuw der zwarte Basutodrijvers en het gedreun der kanonnen en ammunitie-wagens over de harde klipsteenen. Geheimzinnige lichten verschenen voor de ramen van eenzame boerenhoeven, en vrouwen en kinderen kwamen met brood en melk. En in de nabijheid lagen in het glanzende maanlicht de kleine familie-kerkhoven met hun versch gedolven graven: de huiveringwekkende litteekens van dezen rampzaligen oorlog. En verder op stonden de Kafferhutten; zij geleken op reusachtige mierenhoopen, terwijl haar bewoners zwijgend en spookachtig voor hun hutten naar die nachtelijke ruiters keken. Te middernacht werd opnieuw halt gehouden: de paarden werden afgezadeld, en de burgers vlijden zich neer op het naakte veld, om te slapen, terwijl de bevelhebber krijgsraad hield met zijn officieren, en nieuwe verkenners de tijding brachten, dat de vijand oogenschijnlijk van plan was, om te Sannahspost, een oude uitspanningsplek, te kampeeren. Dat was belangrijk nieuws, en de kommandanten spitsten de ooren. De veldkaarten kwamen voor den dag; bij het sobere licht van een paar waskaarsen werden potloodschrappen gemaakt, een gevechtsplan ontworpen, en de slapende burgers gewekt. Doch zij bleven onbekend met de plannen hunner aanvoerders, en wisten niets van het op handen zijnde gevecht. Zij schenen echter het geheim met de lucht in te ademen; zij veegden zich de slaperige oogen, en zetten zich schrap in het zadel. Zij namen de geweren van den rug, onderzochten het slot, en schoven de scherpe patronen in het magazijn. De artilleristen sprongen van hun paarden, zagen hun kanonnen na, en lieten olie druppelen in het mechanisme. Jonge burgers speculeerden op het aantal Khaki'sGa naar voetnoot1), die zij zouden gevangennemen; oude mannen schreven uit voorzorg bij het schijnsel der maan hun namen op hun breedgerande hoeden, terwijl de zwarte Basuto-drijvers slechts fluisterend hun muildieren aanzetten. De lichten van Bloemfontein doken nu op aan den westelijken horizon, maar de ruiterstoet trok voorwaarts, zwijgend en vastberaden, totdat, na een marsch van vier uur, opnieuw werd stilgehouden. Kleine patrouilles zwierven als jachthonden rond, om het terrein in het front te verkennen; kommandanten, veldcornetten en korporaals waren druk in de weer, doch de burgers, wier spieren en zenuwen rust noodig | |
[pagina 669]
| |
hadden voor den komenden strijd, hadden zich vermoeid tegen den harden grond geworpen en sliepen. Over de oostelijke heuvels schemerden thans de eerste lichtstrepen, en de burgers werden gewekt. Het kommando werd in twee afdeelingen gesplitst. De grootste afdeeling, 1050 man met de artillerie, onder Piet de Wet, den broeder van Christiaan de Wet, en Andries Cronjé, zou door een omtrekkende beweging een verhevenheid ten oosten van Sannahspost bezetten, terwijl Christiaan de Wet zich met de overige 400 manGa naar voetnoot1) tusschen Bloemfontein en Sannahspost zou inschuiven. Beide bewegingen werden met de juistheid van een goed loopend uurwerk uitgevoerd, en terwijl de 1050 man onder Piet de Wet en Andries Cronjé zich ten oosten van Sannahspost opstelden, sloop Christiaan de Wet met zijn 400 burgers naar de droge bedding der Kroonspruit: een kleine rivier, die den straatweg tusschen Bloemfontein en Thabanchu rechthoekig snijdt. Aan dezen straatweg liggen, in oostelijke richting, Sannahspost en de Waterwerken van Bloemfontein, waar de vijand twee uur geleden zijn kamp had opgeslagen. Toch was er geen spoor van hem te ontdekken: geen voorpost, geen schildwacht, en de Boeren begonnen ongerust te worden, dat de vijand was ontsnapt. Het was echter een noodelooze vrees; De Wet's kranige verkenners hadden zich niet vergist. Aan de drift, waar de straatweg de Koornspruit kruist, zijn diepe gleuven in de hooge rivieroevers gegraven, om den overtocht der wagens te vergemakkelijken, en aan weerszijden van deze drift, tot op een afstand van twintig minuten gaans aan beide kanten, stelde Christiaan de Wet zijn manschappen op. Het was de prachtigste hinderlaag, die zich liet denken. De burgers waren zoo volkomen verborgen in de spruit, dat een vijandelijke krijgsmacht, die de rivieroevers had bezet, hen toch niet zou hebben ontdekt, tenzij men over den rand der begroeide oevers naar de diepte had gekeken. De dageraad lichtte nu boven de vlakgetopte kopjes, die in een grooten halven boog zich in de verte uitstrekten, en sommige Boeren klauterden ongeduldig tegen de hooge rivieroevers op, om te speuren naar het vijandelijk kamp. Het licht was nog te vaag, om den omtrek goed te onderscheiden, maar in het oosten teekenden zich de witte rookpluimen der Bloemfonteinsche WaterwerkenGa naar voetnoot2) reeds scherp af tegen den donkeren achtergrond der heuvels. | |
[pagina 670]
| |
Het was het zenuwenspannende oogenblik vlak voor het gevecht. Een groep burgers begon zacht een lied aan te heffen, doch de strenge order van den aanvoerder deed het snel verstommen. Een muilezel begon zijn akelige geluiden uit te stooten, maar een dozijn mannen sprongen als razenden op hem aan en snoerden hem den bek met hun gespierde handen. Sommigen wandelden in moeilijk onderdrukte opgewondenheid op en neer; anderen toonden hun ijzeren kalmte, door bedaard hun pijp te rooken. Sommigen zetten zich neder op een klipsteen, terwijl de gedachte aan vrouw en kinderen hun de tranen in de oogen drongen; eenige jonge burgers schertsten en lachten, alsof het een hertenjacht gold, doch er waren er ook, die een eenzaam plekje opzochten, zich op de knieën wierpen en tot God om de overwinning smeekten. Bij de drift, op den oever, stond Christiaan de Wet met zijn kommandanten C.H. Nel en Fourie en eenige veldcornetten, terwijl zij met hun veldkijkers de heuvels en de golvingen van het terrein nauwkeurig opnamen. In het oosten, bij de witte rookpluimen, werden nu kleine vuren zichtbaar. ‘Zij zijn bezig met het ontbijt,’ meende de een; ‘ik zie de tenten,’ zeide een ander; ‘de wagens worden ingespannen,’ rapporteerde een derde. Aller oogen richtten zich naar dat laatste punt. Een veldcornet schatte den afstand op een mijl, een ander op een halve mijl - het was nog niet licht genoeg, om den afstand nauwkeurig te ramen. ‘Zeg aan de burgers, dat ik het eerste schot zal doen,’ zeide Christiaan de Wet tot een officier van zijn staf. Het bevel werd onmiddellijk overgebracht. De stilte van den morgen werd nu plotseling afgebroken door den dreun van het grof geschut, uit het oosten. ‘Dat is het kanon van Piet de Wet,’ riep een veldcornet. ‘En de Khaki's komen dezen kant uit,’ meende een oude grijskop, en hij sloeg zich met de breede hand vergenoegd op de dij. De Boerengranaten vielen met onbarmhartig geweld midden in het Engelsche kamp, waar een geduchte verwarring ontstond, en generaal Broadwood gaf bevel, om onmiddellijk terug te trekken naar Bloemfontein. Hij noch één man van zijn staf vermoedden, dat die 1050 burgers van Piet de Wet en Andries Cronjé slechts de herdershonden waren, die de Engelschen als schapen moesten voortdrijven in de richting der Koornspruit, en terwijl hij van plan was, om door de drift te trekken en zijn artillerie aan den anderen oever op te stellen, was juist die drift, zooals later een Engelsch officier verklaarde, ‘de liederlijkste rattenval, die er ooit in Afrika was opgezet.’ Eenige klompjes Boeren, die zich in het struikgewas op den hoogen rivieroever hadden verborgen, zagen thans een langen sleep van ossewagens naderen. Zij volgden elkander in regelmatige orde; de Boeren | |
[pagina 671]
| |
konden zien, hoe de lange slag der zweep zich bewoog boven de breede koppen der ossen, terwijl vorder op den achtergrond cavaleristen in het zadel sprongen. De bewegingen van den vijand konden duidelijk worden onderscheiden, want het was nu dag, en de zonneschijf verrees boven den horizon. Christiaan de Wet, die met zijn staf op den hoogen rivieroever had gestaan, daalde nu af in de bedding der spruit, waar zijn burgers stonden, die zwijgend op de komende dingen wachtten. Uit de verte klonk, met kortere tusschenpoozen, de dreun van het grof geschut; het geschreeuw der drijvers bij het konvooi werd krachtiger; de burgers hoorden het knarsen der wagenwielen, terwijl de eerste wagen over de glooiende stoep langzaam afdaalde in de drift. Op dit historisch oogenblik, dat het hart der Boeren sneller deed kloppen, stond de beroemde Canadeesche verkenner Burnham, die van lord Roberts de opdracht had ontvangen naar Thabanchu te gaan, om het tusschenliggende terrein te verkennen en in kaart te brengen, op geen tweehonderd meter van de drift, aan de westelijke zijde er Koornspruit. Hij was dien nacht te paard van Bloemfontein vertrokken, had bij het aanbrekende daglicht de Boerenruiters ontdekt, doch zich gerustgesteld met de gedachte, die trouwens voor de hand lag, dat het een patrouille was van het Engelsche garnizoen, dat bij de Waterwerken was gestationneerd. Later zag hij echter zijn vergissing in, ontdekte de hinderlaag der Boeren en zag het lange konvooi argeloos de drift inbuigen. Hij haastte zich nu om de Engelschen nog te waarschuwen met een rooden doek, waarmee hij zwaaide, maar terwijl zijn vrienden die noodseinen niet opmerkten, zagen zijn vijanden ze wel, en namen den Canadees gevangen.Ga naar voetnoot1) Opgepast - daar was de eerste wagen!Ga naar voetnoot2) Een Boer nam de leidsels over en mende den wagen de drift uit naar den overkant. De Engelsche voerman was zoo verbouwereerd, dat hij niets wist te zeggen dan: ‘Yes, Yes!’ De voerman van den tweeden wagen, die den eersten rustig den anderen oever zag optrekken, volgde argeloos; een Boer nam hem vriendelijk de leidsels af, sprong op de zitkist van den wagen, en de Engelschman zeide maar: ‘Yes, Yes!’ Zoo volgden de wagens elkander op in regelmatige orde, sloegen aan den anderen oever rechts of links in, zooals de Boeren dit het doelmatigst achtten, terwijl er geen ongepast woord werd gesproken. Terwijl de tocht der ossewagens zijn geregelden voortgang had, | |
[pagina 672-673]
| |
‘De liederlijkste rattenval, die er ooit in Zuid-Afrika was opgezet.’ (Zie Pag. 670).
| |
[pagina 674]
| |
verscheen een cavalerie officier met den rang van kapitein op den hoogen, oostelijken oever. Hij was dood op zijn gemak, en bekeek een scheur in zijn wapenrok, toen een jonge Boer als uit den grond voor hem oprees, en op hem aanleggend, riep: ‘Handen omhoog!’ De officier zette groote oogen op, greep onwillekeurig naar zijn sabel, doch bedacht zich, en strekte de armen omhoog. Op dit oogenblik naderde Christiaan de Wet den kapitein, lichtte even den hoed en zeide: ‘Goeden morgen, mijnheer!’ De officier beantwoordde den groet en reikte zijn sabel over, die de Boerengeneraal echter uit een gevoel van ridderlijkheid weigerde, terwijl hij den Engelschman in overweging gaf, terug te keeren tot zijn manschappen en hun te vragen zich over te geven. ‘Gij wordt door een groote strijdmacht omsingeld,’ zeide De Wet; ‘uw manschappen kunnen niet ontsnappen; om menschenlevens te sparen, moet gij hun vragen, zich over te geven zonder strijd.’ De officier zweeg voor een oogenblik; dan keek hij De Wet recht in de oogen en zeide: ‘Ik zal terugkeeren naar mijn manschappen, en hun order geven zich over te geven.’ De Wet knikte toestemmend met het hoofd, en de officier sprong te paard. ‘Ik vertrouw op uw woord,’ riep De Wet hem nog na; ‘als gij het breekt, schiet ik u dood.’ Met zijn oogen volgde De Wet, bij wien een paar veldcornetten stonden, den officier, die langzaam voortreed in de richting van twee eskadrons cavalerie, die het konvooi volgden. Hij had thans het paardenvolk bereikt. Er volgde een korte pauze, blijkbaar sprak hij thans met zijn troepen. De Wet had zijn valkenoogen wijd open; hij nam het geweer in zijn handen. Plotseling werden de koppen der paarden omgedraaid, en de cavalerie stoof weg, in de richting der in aanleg zijnde spoorbaan. Toen deed de Boerengeneraal een paar stappen voorwaarts, bracht het geweer aan den schouder, mikte voor een seconde en drukte af. De Mauserkogel floot over de hoofden der drijvers en de koppen der ossen heen, en veegde den officier uit het zadelGa naar voetnoot1). Dat geweerschot was het sein voor de manschappen van Christiaan de Wet. Zij hadden den vijand zien naderen; zij hadden met den buik plat op den grond gelegen; zij hadden altijd maar liggen mikken, zonder ooit te durven aftrekken - maar daar knalde het schot - het was een verademing! | |
[pagina 675]
| |
Dit schot echter was ook een alarmschot voor de Engelsche troepen. Zij verdeelden en splitsten zich onmiddellijk in vele kleine afdeelingen; de sabels der officieren flikkerden in het zonlicht, terwijl zij aan hun manschappen de in te nemen stellingen aanwezen, en terwijl de ambulancewagens veilige dekking zochten, trachtte de artillerie goede stellingen te krijgen. Maar het vuur der Boeren was verschrikkelijk; het maaide de paarden voor de kanonnen weg, en vijf kanonnen waren reddeloos verloren. Het laatste kanon van deze batterij joeg met zijn zes paarden, zonder voerman, in waanzinnigen galop over het slagveld, maar de volgende batterij opende op een afstand van 1200 meter het vuur, met loffelijken moed standhoudend in het noodweer van kogels en granaten. De wagentros had zich intusschen vastgewerkt op den transportweg, en burgers en soldaten waren handgemeen geworden. Een soldaat worstelde met een opgeschoten Boerenknaap, en beiden stortten tegen den grond; vlak in de nabijheid vuurde een cavalerist zijn revolver af op een burger, die zijn geweer op den vijand had aangelegd; iets verder worstelden een officier en een Boer om het bezit van een sabel. Het geschutvuur werd heviger; de barstende bommen vielen tusschen de wagens bij de spruit. De voertuigen tuimelden om; de gevulde provisieblikken werden in alle richtingen uiteengesmeten; trekdieren werden aan stukken gescheurd, en uit die wolken van stof en damp kropen soldaten te voorschijn met gewonde lichamen en bloedende hoofden. De verschrikte ossen rukten wild aan hun jukken; de paarden sprongen uit de strengen; de ingespannen muildieren trachtten, maar tevergeefs, zich vrij te maken van hun wagens, die achter hen opvlamden onder het vuur der artillerie. Telkens ontplofte een ammunitiewagen en de verwarring klom met het oogenblik. Hollende trekdieren sleepten in razernij de zwaar beladen wagens achter zich aan - over vernielde proviandkisten, uiteengeslagen wielen, gebroken wagenassen; en gewonde paarden met opengescheurde lichamen stortten met een laatste stuiptrekking neer op van angst loeiende ossen. Op het noordwestelijk gedeelte van het uitgestrekte gevechtsterrein geraakte thans een Engelsche troepenmacht in de klem. Zij trachtte de oevers der hier onbezette Koornspruit te bereiken, maar den Boeren was hun bedoeling niet ontgaan, en met een snelle beweging schoven zij zich tusschen den oostelijken rivieroever en den vijand in, zich verschuilend achter eenige heuvels. De Engelschen hadden er geen erg in, dat er achter die onnoozele kopjes een hinderlaag lag, maar zij werden wreed ontnuchterd en moesten terug. Daardoor werd hun toestand evenwel nog gevaarlijker, want thans geraakten zij in een kruisvuur, en terwijl zij op die doodelijke vlakte weerloos waren blootgesteld aan een verdelgend vuur, zagen zij niet éénen Boer. Dat was meer dan vleesch en bloed konden uithouden, en de witte vlag ging omhoog. Het vuur verstomde onmiddellijk, en de | |
[pagina 676]
| |
soldaten gaven hun wapens over aan de Boeren, die van achter de lage kopjes en uit de spruit vlug te voorschijn kwamen. Er was nu een stilstand in den heeten strijd. Er werd geen geweervuur gehoord, en het kanon dreunde slechts met langgerekte tusschenpoozen. In het midden van het slagveld stonden twee boerenhoeven; eenige vrouwen verschenen aan de deur, en een man haalde bedaard een emmer water uit een fontein in de nabijheid. Het was de bedrieglijke stilte tusschen twee donderstormen in. Een klomp Boeren maakte een omtrekkende beweging, sprongen van hun paarden, en slopen onder de beschutting van een golving in het terrein naar een kopje, van waar zij de Engelschen konden bestrijken. ‘Moet ik nu vuren?’ vraagde een Vrijstaatsche jongen, terwijl hij den vijand zag naderen. ‘Wacht tot zij dichter bij zijn,’ meende de aangesprokene, een oude Boer. Verscheiden minuten gingen langzaam, alsof het uren waren, voorbij, en de jongen werd onrustig. ‘Ik kan den eerste van die lansiers wel raken, ou-baas,’ meende hij, naar den voorsten cavalerist wijzend. ‘Probeer het dan,’ meende ou-baas. De jongen schoot; hij raakte niet den cavalerist, doch wel diens paard, dat doodelijk gewond neerstortte. De Engelschen sprongen nu snel uit het zadel, en zochten en vonden een uitstekende wijkplaats in een naburig ravijn, van waar zij een dappere poging waagden om het Boerenkopje te bestormen. Maar dat kopje was hun toch te machtig, en zij moesten terug. Nu kregen de Boerenscherpschutters een mooie kans. Zij lieten zich neder op de linkerknie, terwijl de rechter-elleboog, waarop het geweer rustte, op het rechterbeen stutte. Zoo werd het geweer aan den schouder gebracht en zorgvuldig gemikt, alsof het een schijfschieten gold. De cavalerie was weer verdwenen in het ravijn, en de burgers maakten er gebruik van, om hun pijpen aan te steken. De Engelsche artillerie had intusschen een prachtige stelling ingenomen, en opende met groote nauwkeurigheid haar vuur. Een zwerm van lichtbruine sprinkhanen vloog over de hoofden der Boeren heen, doch een barstende Engelsche granaatkartets scheurde den zwerm uiteen, zoodat de vleugels als vlokken naar beneden dwarrelden. De burgers begonnen het toch warm te krijgen; hun pijpen doofden uit; de bommen vielen vlak in de nabijheid. Eenige burgers rezen op van achter de klippen, en slopen naar de achterhoede, waar de zwarte Basuto's bij hun paarden stonden. Het gevaar wies elk oogenblik; telkens liepen eenige burgers weg, en toen de achterblijvenden begrepen, dat de vijand met een tienvoudige overmacht en ondersteund door een krachtig artillerievuur, hun kopje opnieuw ging bestormen, zagen zij er geen been in, om er eveneens van door te gaan. Maar het was een gevaarlijke onderneming, want zij hadden een vlak terrein van tien minuten gaans | |
[pagina 677]
| |
‘De Engelsche artillerie had een prachtige stelling ingenomen’ (Zie Pag. 676).
| |
[pagina 678]
| |
vóór zich, en zij begrepen,
Luitenant Nix.
dat de vijand zijn kans zou waarnemen. Zij bogen het lichaam over den nek van hun paarden, en drukten hun de sporen diep in de flanken, terwijl de kogels om hun ooren floten. Een prachtige schimmel was in de voorste rij; hij stortte, terwijl hij over een kleine geul heenzette, dood neer, terwijl zijn ruiter over hem heen tuimelde. Doch een makker had het gezien, nam den paardeloozen ruiter bij zich op zijn bruine merrie, en bereikte veilig met hem het naaste kopje. Een ander paard werd gedood, terwijl het bijna in veiligheid was, doch de burger ging bedaard te voet verder en bleef ongedeerd. De Boeren verloren op dezen terugtocht heelwat paarden, doch persoonlijk brachten zij het er best af. In de vallei, dichtbij de spruit, standen de militaire attaché's. Op eenigen afstand lag een leêren zadel. ‘Zij zullen het nooit raken,’ meende een attaché, toen een Engelsche granaat op tien meter afstands van het zadel ontplofte. ‘Zij zullen het voor een klompje Boeren houden,’ meende een ander attaché, toen er een dozijn bommen waren gevallen, zonder echter het zadel te raken. De stofwolken, door de vijandelijke granaten veroorzaakt, stoven telkenmale bij het zadel op, zonder het te raken, en de attaché's werden blijkbaar het mikpunt van het grof geschut. ‘Ik ben gewond,’ steunde plotseling de attaché Nix, eerste luitenant bij het Nederlandsch-Indische leger, en zijn vrienden vingen hem in hun armen op. Zijn schouder bloedde hevig, maar hij was een dapper krijgsman en zeide bedaard: ‘Hier Demanche, houd mijn hoofd vast, en gij Thomson en Allum, ziet of ge mijn schouder niet kunt verbinden!’ Demanche was een Fransche, Thomson een Nederlandsche en Allum een Noorweegsche attaché; zij haastten zich, aan zijn verzoek te voldoen. ‘Reichman,’ fluisterde de doodelijk gewonde, ‘ik ga sterven; ik zou graag hebben, dat gij een brief voor mij schreeft aan mijn vrouw.’ Zoo nam de Amerikaan dan haastig een vel wit papier en een potlood, en terwijl de bommen en kartetsen rondom hen barstten, dicteerde de Nederlandsche officier een brief voor zijn vrouw. De wonde bloedde heviger; het warme levensbloed kleurde het bruine gras, waarop hij lag | |
[pagina 679]
| |
‘Met wanhopige inspanning wisten de Engelschen nog 5 kanonnen te redden.’ (Zie pag. 680).
| |
[pagina 680]
| |
uitgestrekt, en zijn gelaat was zoo wit als de witte wolken, die boven hem vredig voorbijdrevenGa naar voetnoot1). Generaal Broadwood staarde intusschen reikhalzend naar het westen, naar Bloemfontein, maar er kwam, vreemd genoeg, geen hulp opdagen, en zijn geheele strijdmacht sloeg op de vlucht, het zuiden in. Het meest bezorgd was Broadwood voor zijn zeven overgebleven kanonnen, maar de bezorgdheid der Boeren voor die kanonnen was weinig geringer. Zij nestelden zich in het struikgewas, en naderden tot op tweehonderd meter, toen zij een doodelijk vuur gaven. De Engelschen gedroegen zich onder dit vuur met grooten moed, maar de Boeren volgden hen als jagers, van klip tot klip dekking zoekend, en schoten de artilleristen weg als boschduiven. Met wanhopige inspanning wisten de Engelschen nog vijf kanonnen te redden, doch twee moesten zij achterlaten in de handen van den overwinnaar. De vuurmonden waren nog geladen, en de Boeren beschoten er den vluchtenden vijand mee. De slag verkeerde nu in zijn laatste stuiptrekkingen; de vijand vluchtte zoo snel mogelijk, door kleine klompjes Boeren achtervolgd. Nu en dan sprong een Boer van zijn paard, gaf vuur en sprong dan onmiddellijk weer in het zadel. Maar de afstand werd grooter, en de burgers keerden terug. Een opgeschrikte wilde bok sprong voor hen heen; twee geweerschoten knalden, en het was met hem gedaan. De slag was over. Ambulance-wagens met Roode-Kruis-vlaggen aan hooge schachten kwamen uit de bergen te voorschijn, en hotsten door de vlakten. Burgers liepen in kleine groepen over het veld, naar dooden en gewonden zoekend, en menschen, wier spieren een oogenblik te voren gespannen waren, om elkander het levenslicht uit te blusschen, haastten zich nu, om dat levenslicht weer aan te wakkeren. Gewonde burgers en gekwetste soldaten lagen vredig naast elkander op de draagbaren, en hetzelfde kleed bedekte de lijken van vrienden en vijanden. Doodgravers gingen rond, om groote kuilen te graven; een man in het zwart sprak een gebed uit bij de dooden, die begraven zouden worden, en de veldcornetten liepen, met potlood en papier in de hand, haastig rond over het slagveld, de rekening opmakend van dezen dag. 3 Boeren gesneuveld en 9 gewondGa naar voetnoot2) - dat was de debetzijde; 153 | |
[pagina 681]
| |
Engelschen gedood of gewondGa naar voetnoot1), 425 krijgsgevangenen, 7 kanonnen, 90 wagens, geladen met proviand en ammunitie, 550 geweren, 2000 paarden, trekossen en muildieren, en de vernieling der Waterwerken, die het Engelsche leger te Bloemfontein van goed drinkwater beroofde, ten gevolge waarvan binnen vier weken 2000 Engelsche soldaten door het gebruik van besmet water naar het kerkhof werden gedragen - dat was de creditzijdeGa naar voetnoot2). En die handel was gesloten als onder de oogen van den opperbevelhebber lord Roberts en van 30,000 soldaten! De gevangenen maakten grappen en schertsten met hun bewakers. Zij hadden dapper gevochten en er het leven afgebracht - het was mooi genoeg voor dezen dag! Maar de gevangen officieren dachten er anders over; zij wandelden langzaam op en neer, met strakke oogen en diep terneergeslagen. Op een kleinen afstand stonden eenige buitgemaakte wagens; soldaten klommen er op en af, om naar hun bagage te zoeken. Andere soldaten zaten op den grond, met den rug tegen de spaken der wielen geleund; jonge Boeren wandelden tusschen hen door, druk met hen pratend. Bij een boerenhoeve stond een reusachtige Kaapsche boer te gezelsenGa naar voetnoot3) met een krijgsgevangene, die zijn buurman was geweest; een Yankee-burger, die bij het Boerenkommando behoorde, ontdekte eenige krijgsgevangen Canadeezen, en knoopte een wijsgeerig gesprek met hen aan over het nut van den oorlog. Doch de buitgemaakte ossenwagens werden nu, zoover zij vervoerbaar waren, vlug ingespannen; de eerste wagens vertrokken reeds, en een | |
[pagina 682]
| |
Gewonde Tommies op den terugtocht naar Bloemfontein.
veldcornet gaf bevel om op te marcheeren. De krijgsgevangenen schaarden zich nu in het gelid, achter elkander; en marcheerden af, in geregelde orde, geflankeerd door gewapende Boeren. Een soldaat begon te zingen: ‘De Tommies van de Koningin’, en zijn kameraden stemden mee in; ten slotte zong de geheele troep mee, zelfs de jonge Boeren, die de melodie hadden opgevangen, en de regelmatige dreun der honderden voetstappen ging verloren in het refrein van het vroolijke (hier vrij vertaalde) soldatenlied: ‘De Tommies van de Koningin,
Wij houden z' in de gaten;
De heele wereld spreekt van hen
Als kranige soldaten!’
Een zonderlinger zanggezelschap was zeker nog nooit door Zuid-Afrika getrokken. Het was toen één uur in den middag. Twee uur later, te drie uur, verschenen generaal Colvile en generaal French met 10.000 man versche troepen op het verlaten slagveld. Zij waren te laat gekomen. Dat was de glorierijke slag bij Sannahspost op Zaterdag 31 Maart. |
|