De oorlog in Zuid-Afrika. De strijd tusschen Engeland en de verbonden Boeren-republieken Transvaal en Oranje-Vrijstaat in zijn verloop geschetst. Deel 2
(1901)–Louwrens Penning– Auteursrecht onbekend
[pagina 660]
| |
De Dood van Kommandant-Generaal Piet Joubert.Ga naar voetnoot1)
| |
[pagina 661]
| |
plaats, terwijl een groote, rouwdragende schare den breeden gevel van het sterfhuis omlijnde. Gewikkeld in de vierkleur, en gedekt door den helm, den wapenrok, de ridderorden en het ontbloote zwaard van den overledene, stond de lijkkist in de kamer rechts, terwijl in de kamer links de diepbedroefde, grijze weduwe in den kring van haar zonen,
De lijkstoet van Generaal Joubert te Pretoria.
dochters en schoonzoon (A. Malan) de rouwbetuigingen aannam. Onder het geroffel der omfloerste trom naderde nu de lijkwagen: een Engelsche kanon-affuit, den 15den December bij Colenso veroverd, en op dit zegeteeken van vroegere overwinningen werd de generaal overgebracht naar | |
[pagina 662]
| |
het bedehuis der Vereenigde Kerk, waar de predikanten Bosman en Postma een ernstige lijkrede hielden. Van het kerkgebouw begaf zich de stoet naar het station, waar President Kruger met diepe ontroering o.a. dit zeide: ‘Ik heb iemand verloren, die naast mij gestaan heeft, sinds wij beiden jongeling waren, vele jaren geleden. Ik schijn thans alleen te zijn overgebleven van de velen, die in het verleden voor land en volk worstelden. Broeders, wat zal ik in deze ure van nationaal verlies tot u zeggen? Te zamen hebben wij voor de vrijheid gekampt, en de huidige oorlog wordt door ons gevoerd ter wille van vrijheid en recht. Weinige waken geleden zag ik den overledene nog in de gevechtslinie, waar hij nederig en bescheiden de ontberingen der burgers deelde als een trouw generaal, een waar Christen en een voorbeeld ter navolging van elkeen. Het lijk werd per spoor vervoerd naar Volksrust, van waar de tocht verder ging naar de hoeve van de familie Joubert in het district Wakkerstroom. Het was toch een treffend gezicht, toen de lijkstoet langzaam inboog in de oprijlaan, en de huisheer voor den laatsten keer onder het lommer der door hem geplante hooge populieren en tusschen de grasperken en de geurende bloembedden door naar zijn huis werd gereden, lieflijk gelegen aan den voet van een hoogen bergrug. In den gevel waren de schietgaten nog zichtbaar, die de overledene er tijdens den vrijheidsoorlog van 1880/81 had laten maken, om het huis verdedigbaar te maken. Rechts stonden de groote stallen en de veekralen en links stonden de Kaffers, vol eerbied starende naar den zwarten lijkwagen met hun dooden meester. Op de groote, koele stoep, die ruimte bood voor een paar honderd menschen, verzamelden zich inmiddels de rouwdragers, en droevig rees de klaagpsalm omhoog: ‘Gelijk het gras is ons kortstondig leven.’ Toen trad Ds. Ackerman naar voren en sprak naar aanleiding van Jesaja 57 vers 1: ‘De rechtvaardige komt om, en er is niemand, die het ter harte neemt’, enz., een treffend, toepasselijk woord, waarna de lijkstoet, met de omfloerste vierkleur voorop, zich langzaam en ernstig naar het familiekerkhof bewoog. Vlak achter de slippendragers volgden de waarnemende kommandant-generaal Louis Botha, reeds door den overledene tot zijn opvolger aanbevolen, assistent-generaal Erasmus, kommandant Buijs, krijgscommissaris Pretorius en twee veldcornetten Pretorius. De tocht ging door fraai geboomte en langs schilderachtige heuvelen naar het kleine, vredige kerkhof, dat ongeveer honderd Vierkante meter groot, zich op tien minuten afstands bevindt van het woonhuis. Vlak vóór den oorlog had de overledene, als onder een voorgevoel van zijn | |
[pagina 663]
| |
spoedig einde, het kerkhof in orde laten maken, en het lag daar, omringd door zijn lagen muur van harde granietsteen, met zijn boomen en aloëstruiken, die stille schaduwen wierpen op den eenzamen doodenakker, als een beeld van milden vrede. Maar het sterke, ijzeren hek was open, om den dooden meester van dit kerkhof door te laten, en het graf was open, om hem te ontvangen. En ach, het was een roerend, aangrijpend tooneel, toen die grijze weduwe met bevende hand een handvatsel nam van de lijkkist, en haren geliefden echtvriend onder stille tranen mededroeg naar zijn laatste rustplaats! Doch de held van Colenso en Spionkop, Louis Botha, vermande zich, en hij sprak bij de geopende groeve het volgende: ‘Geliefde Broeders! Het verlies van generaal Joubert is niet alleen voor de Transvaal, maar voor geheel Zuid-Afrika groot. Ik heb den overledene in den laatsten tijd beter leeren kennen, en heb geleerd hem hoog te schatten om zijn vele goede eigenschappen. Generaal Joubert heeft nooit onder het juk van Engeland willen staan. Dit moet voor ons een aanwijzing en een reden te meer zijn, om met vastberadenheid en moed door te strijden en ons vrij te vechten van den vijand van ons volk. Het groote voorbeeld van generaal Joubert moet ons aansporen, om alles op te offeren voor deze ééne groote zaak: “Volkomen onafhankelijkheid!”’ En nog verscheiden anderen hebben in dienzelfden geest gesproken en daarna is hij begraven, de Transvaalsche opperbevelhebber. En zoo ligt hij daar dan op het eenzame kerkhof, in het stille, wijde veld - in een vergeten, rustig hoekje, waar hij kan uitrusten van het geweld der Engelsche tirannie, totdat zijn groote Meester komt, Dien hij heeft beleden voor de menschen....
Ik weet het wel: de roem van Piet Joubert als veldheer is in dezen oorlog getaand, en er zijn er, die het hem maar niet kunnen vergeven, dat hij dat ongelukkige Ladysmith niet baas kon worden. Maar is generaal Snijman voorspoediger geweest bij Mafeking? Of generaal Cronjé bij Kimberley? Joubert is vóór dezen oorlog vergood geworden door menschen, die hem in dezen oorlog hebben verguisd, en bij het groote publiek, dat slechts naar oogenblikkelijke indrukken oordeelt, is de evenaar met een hevigen ruk doorgezwikt. Men heeft hem beschouwd als den held van den Amajuba, doch de ware held van den Amajuba draagt een anderen naam, en men heeft hem verantwoordelijk gesteld voor het mislukte beleg van Ladysmith, ofschoon men vergeet, dat in het eerste gedeelte van dezen oorlog een opperbevelhebber bij de ‘vrije’ burgers niet veel meer te zeggen had dan een gewoon veldcornet. 't Is waar: hij had krachtiger moeten doortasten, en zijn voorzichtig- | |
[pagina 664]
| |
heid kan hem wel eens parten hebben gespeeld. Niet het winnen van een veldslag, maar het sparen van het leven zijner burgers was voor hem de hoofdzaak; hij was niet de man, om overwinningen te behalen, maar wel de man, om nederlagen te voorkomen, en zijn voornaamste streven was, om zijn stellingen te behouden. Dit is niet voldoende, - wie zou het durven beweren? - maar het is verklaarbaar, wanneer men bedenkt, dat de meeste vechtende burgers huisvaders waren met een talrijk kroost. Was Joubert dus voorzichtig, soms àl te voorzichtig, was hij aarzelend en weinig doortastend, toch bleef hij een bekwaam aanvoerder, die groote talenten bezat in het uitzoeken der gunstigste stellingen, en al was hij geen krachtig karakter als de granietblok, die Paul Kruger wordt genoemd, zijn hart heeft, tot in de ijlkoortsen van den stervende, geklopt voor land en volk! Als staatsman kon hij niet tegen Paul Kruger op; hij miste diens scherpen blik, en hij koesterde de gedachte, dat de geschillen met Engeland langs vredelievenden weg konden worden vereffend. De Afrikaansche geschiedenis heeft dan ook een zeldzamen loop genomen, dat juist deze man als kommandant-generaal het zwaard heeft moeten trekken in twee oorlogen, die juist het tegenovergestelde bewezen, en terwijl deze oorlog zijn einde heeft verhaast, is hij gestorven, zooals hij heeft geleefd: als een Christen en een Vaderlander! |
|