De oorlog in Zuid-Afrika. De strijd tusschen Engeland en de verbonden Boeren-republieken Transvaal en Oranje-Vrijstaat in zijn verloop geschetst. Deel 2
(1901)–Louwrens Penning– Auteursrecht onbekend
[pagina 649]
| |
De Bezetting van Bloemfontein.
| |
[pagina 650]
| |
Het station te Bloemfontein.
Bloemfontein in vogelvlucht gezien.
| |
[pagina 651]
| |
intusschen reeds een stouten tocht om Bloemfontein heen gemaakt, de spoorlijn en de telegraaflijn ten noorden der stad vernield, en haar volkomen geïsoleerd. Voor den heldhaftigen President Steyn, die zich nog in zijn geïsoleerde hoofdstad bevond, was het hoog tijd om te vertrekken, en daar de expres-trein, die voor hem werd gereed gehouden, door het vernielen der spoorlijn niet meer het doel kon bereiken, sprong hij in een inderhaast ingespannen rijtuig, en verliet - geen oogenblik te vroeg - des avonds te halfzeven als een vluchteling BloemfonteinGa naar voetnoot1), Kroonstad tot nieuwe hoofdstad der Republiek proclameerend. Zoo brak de treurige Dinsdag aan van den 13den Maart. De ingezetenen van Bloemfontein hadden weinig geslapen, en bij het rijzen van den dag bemerkten zij, hoe de hoogten ten zuiden der stad zwart waren van menschen. Dat waren Engelsche troepen. Er vielen nog eenige zware schoten, en dan werd het stil; de Bloemfonteiners konden zien, hoe de laatste Boeren langs den heuvelrand wegtrokken, tusschen de bergen door in de richting van Brandfort verdwijnend. Omringd door zijn trotschen staf, stond lord Roberts op een helling, van waar hij de zinken daken der stad zag schitteren tusschen het groen, terwijl een commissie der gemeentelijke overheid uit Bloemfontein hem hier ontmoette, hem de sleutels der openbare bureau's en onvoorwaardelijke overgave aanbiedend. Die overgave was noodzakelijk. Bloemfontein was een open stad, afgesneden van het noorden, zonder verdedigers, terwijl Engelands kanonnen dreigend op de weerlooze stad waren gericht. Doch was de overgave noodzakelijk, het was niet noodzakelijk, dat een familielid van President Steyn, namelijk J.G. FraserGa naar voetnoot2), vroeger voorzitter van den Vrijstaatschen Volksraad, zich voor lord Roberts beschikbaar stelde. Zijn roeping lag elders - hij had den edelen Steyn niet mogen verlaten in de bange worsteling voor vrijheid en recht. Maar och - het was Fraser immers! Lord Roberts benoemde hem uit dankbaarheid tot administrateur van Bloemfontein, en Fraser nam de benoeming als een hooge onderscheiding aanGa naar voetnoot3). Hij had die onderscheiding verdiend. Een zonderlinge, drukkende stilte vervulde in die uren Bloemfontein; het was de spanning, die aan groote, historische gebeurtenissen vooraf gaat. Er hotste geen ossewagen over de breede wegen; er was geen gewoel van menschen. De daken schitterden in het helle, felle licht der | |
[pagina 652]
| |
middagzon; de vogels keken slaperig rond, en de pleinen
De Holl. Geref. Kerk te Bloemfontein.
leken uitgestorven. Slechts wijd in de verte zag men kleine, voortstuivende stofwolken, opgeworpen door de vlugge hoeven van kleine, taaie paarden, die de laatste Boerenkrijgers in veiligheid brachten. En daar - uit het oosten, uit het zuiden, uit het zuidwesten - daar kwam hij opzetten, langzaam opzetten, die Engelsche vloed, die geweldige vloed, waarvan de Kaffers hadden gesproken met verbazing en ontsteltenis.... En nu zagen het de Afrikaanders met hun eigen oogen, en zij konden zich overtuigen, hoe de Kaffers de waarheid hadden gesproken, toen zij hun lange armen hadden opgeheven en geroepen: ‘Zij zijn ontelbaar, die Rooies, als de sprinkhanen des velds!’ Een kijkje op Bloemfontein.
| |
[pagina 653]
| |
Het rijtuig van lord Roberts, omstuwd door zijn lijfwacht, opende den schier eindeloozen stoet, en als met een tooverslag veranderde de doodsche stilte in een onbeschrijfelijk rumoer. Er werd gezongen; er werd gejuicht. Engelsche vlaggen vlogen de ramen uit; Engelsche kokardes werden op de borst gestoken; er werd met hoeden gezwaaid, met handen gewuifd, en lippen, die geen vier weken geleden hadden geroepen: ‘Leven de Boeren!’ juichten thans: ‘Leven de Engelschen!’ En de zon bescheen dit tooneel van smaad en schande, zooals zij van ouds gewoon is te schijnen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen..... En aan den hoogen mast, in het front van het presidentsgebouw, ging de vlagGa naar voetnoot1) van Engeland omhoog. Ach, het ging den waren vaderlanders in Bloemfontein toch door merg en been, want die vlag was voor hen het zinnebeeld van geweld en onrecht, en dat zij daar brutaal en tartend wapperde in de Vrijstaatsche lucht, was voor hen het bewijs, dat het onrecht triomfeerde op dezen noodlottigen dag. En zij zochten de donkerste boeken op in hun huizen, en zij bedekten hun gelaat met de handen, en zij weenden om het lot van hun vaderland. Doch een groot deel der bevolking juichte, ja, het scheen, alsof lord Roberts als een reddende engel de stad uit de klauwen van een gevreesden vijand had gered. Zijn leger echter maakte geen luisterrijke vertooning. Zij zagen er in één woord haveloos uit, die soldaten van Engeland, in hun vuil-gele, smerige khaki-uniformen, en slechts met moeite konden zij maat houden met de opwekkende tonen der Schotsche pijpers. Zij waren van de geforceerde marschen dood-op, en zielsblijde, toen de intocht was afgeloopen. De vrees voor plundering en uitspattingen bleek gelukkig ongegrond. Lord Roberts hield te Bloemfontein een strakke krijgstucht, en al kwamen de volgende dagen hongerige soldaten bij de ingezetenen aankloppen om brood, zij waren bereid, om aanstonds te betalen, en de burgers hadden volstrekt geen reden tot klagen. In de Kafferlocaties Waaihoek en Kafferfontein vierde echter het schuim van het Engelsche leger in den nacht van 13 op 14 Maart met Kaffermeiden, die zich op het fraaist hadden opgetuigd, op hun manier feest. Het was er een zwijnentroep. Den geheelen nacht heerschte in deze locaties een bandelooze brooddronkenheid, en den volgenden morgen lagen vele Khaki's in de goot. Generaal Prettyman werd benoemd tot militair gouverneur, terwijl de Vrijstaatsche ambtenaren, die er geen bezwaar in vonden, om in Engelschen dienst over te gaan, in hun ambt werden bevestigdGa naar voetnoot2). | |
[pagina 654]
| |
Graven van Britsche soldaten op het kerkhof te Bloemfontein.
Op de lijn ontdekten de Engelschen nog 25 locomotieven, 20 personen- en 124 goederenwagens, alle zoo goed als onbeschadigd, die voor lord Roberts in de gegeven omstandigheden een onberekenbare waarde haddenGa naar voetnoot1). Zes weken lang heeft lord Roberts met zijn hoofdmacht te Bloemfontein doorgebracht. Men heeft er hem een verwijt van gemaakt. Men heeft gezegd, dat hij zijn tocht onmiddellijk had moeten voortzetten, om de Boerenkommando's, die hem bij Populiersdrift en Driefontein waren ontsnapt, te vernietigen. | |
[pagina 655]
| |
Was dit verwijt verdiend? De Engelsche soldaten hadden veel geleden; zij waren dood-op en snakten naar rust. Zij hadden vreeselijke marschen afgelegd; zij waren geteisterd geworden door regen en zonnehitte, door honger en dorst. Velen waren ziek geworden. De divisies waren ingekrompen tot brigades, de brigades tot regimenten. De zesde divisie, die 10,000 man sterk was, kon op het appèl te Bloemfontein slechts 5300 man halen. Met de cavalerie was het al heel treurig gesteld. Zij had op haar geforceerde ritten - de weg van Driefontein naar Spitskop was geteekend door 800 doode paarden! - zoo'n buitensporig aantal paarden doodgejaagd, dat verscheiden regimenten tot op het derde hunner oorspronkelijke sterkte waren ingekrompen, en met de artillerie stond het geen zier beter. Zij had een ontzettend verlies geleden aan trekdieren; en de paarden, die er nog waren, stonden bij de geringste inspanning te rillen op hun pooten, terwijl de infanteristen met hun vermoeide gelaatstrekken, in hun gescheurde, havelooze plunje en in hun stukgeloopen laarzen, er uit zagen als een bende weggejaagde schooiers. Er was behoefte aan versche paarden, aan nieuwe kleeding, bovenal aan rust. Zoo was het een daad van wijs beleid, om aan de troepen rust te geven, en het verwijt, dat aan lord Roberts werd gedaan, was onverdiend. Toch heeft lord Roberts op een ander punt een verwijt verdiend, ja, meer dan een verwijt. Ziehier zijn telegram: Bloemfontein, 13 Maart 1900, 's avonds 8 uur: ‘Met Gods hulp en door de dapperheid van Uwer Majesteits soldaten heeft een strijdmacht onder mijn bevel Bloemfontein bezet. De Britsche vlag waait thans boven het presidentsgebouw, dat gisteravond door Steyn, den gewezen president van den Oranje-Vrijstaat, ontruimd is. Fraser, lid van de vroegere Regeering, de burgemeester, de secretaris der Regeering, de landdrost en andere ambtenaren kwamen mij twee mijlen buiten de stad te gemoet om mij de sleutels van de Regeeringsbureau's te overhandigen. De vijand heeft zich uit den omtrek van de stad teruggetrokken, en alles schijnt rustig te zijn. De inwoners van Bloemfontein ontvingen de troepen hartelijk.’ Die zinsnede: ‘Met Gods hulp’ had hij er uit moeten laten, want de bezetting van Bloemfontein en de overweldiging van den Vrijstaat was een moord op het Afrikaansche volk. Engeland was bezig, om zijn Afrikaanschen broeder dood te slaan - geschiedde dit ‘met Gods hulp’? Zelfs Kaïn, die zijn broeder Abel doodsloeg, heeft zoo'n godslasterlijke uitdrukking niet aangedurfd! |
|