De oorlog in Zuid-Afrika. De strijd tusschen Engeland en de verbonden Boeren-republieken Transvaal en Oranje-Vrijstaat in zijn verloop geschetst. Deel 2
(1901)–Louwrens Penning– Auteursrecht onbekendVerworpen Vredes-voorstellen.
| |
[pagina 627]
| |
doel, de bedreigde onafhankelijkheid der Zuid-Afrikaansche Republiek te handhaven en alleen wordt voortgezet, om de onbetwistbare onafhankelijkheid onzer beide Republieken als souvereine internationale Staten te verzekeren en te handhaven, en de verzekering te verkrijgen, dat diegenen Harer Majesteits onderdanen, die met ons in dezen oorlog hebben deelgenomen, geen leed hoegenaamd aan persoon of eigendom zal worden aangedaan. Op dezen weg, maar op dezen weg alleen, zijn wij nu nog zooals in het verledene verlangend, den vrede in Zuid-Afrika hersteld te zien, en een einde te maken aan de onheilen, welke thans over Zuid-Afrika heerschen. Op dezen noodkreet vond lord Salisbury goed, den 11den Maart het volgende antwoord te zenden: ‘Ik heb de eer de ontvangst te erkennen van uw telegram, gedateerd van Bloemfontein, 5 Maart, welks doel hoofdzakelijk is te vragen, dat Harer Majesteits Gouvernement de onbetwistbare onafhankelijkheid zal erkennen van de Zuid-Afrikaansche Republiek en van den Oranje-Vrijstaat, en op deze voorwaarden aan te bieden, den oorlog te beëindigen. | |
[pagina 628]
| |
Brittannië is opgelegd, omdat het in kort verloopen jaren heeft toegestemd in het bestaan van de twee Republieken. Het slot van dit antwoord was duidelijk genoeg. In het begin van den oorlog had lord Salisbury plechtig verklaard, dat het voor Groot-Brittannië niet ging om uitbreiding van grondgebied, en thans, geen vijf maanden later, verklaarde hij, dat de Britsche Regeering ‘niet bereid was, om toe te stemmen in de onafhankelijkheid van de Zuid-Afrikaansche Republiek of van den Oranje-Vrijstaat.’ F.W. Reitz.
Staats-Secretaris van de Z.-A. Republiek. De Transvaalsche Staats-secretaris Reitz nam de vrijheid, de volgende kantteekeningen te maken op Salisbury's antwoord: ‘Lord Salisbury beweert, dat ten tijde van ons ultimatum geen verbreking van de rechten, door de Conventie gewaarborgd, plaats gevonden had, en dat onze oorlogsverklaring dus de eerste stap tot vijandelijkheden was. | |
[pagina 629]
| |
Wat is echter de waarheid? Zooals het ultimatum aantoont, had Harer Majesteits Gouvernement sedert de Bloemfontein-Conferentie op dreigenden toon veranderingen in het binnenlandsche bestuur en in de regeling van dezen Staat willen afpersen en afdreigen, hoewel zulke zaken volgens de Conventie binnen de uitsluitende competentie dezer Regeeringen waren. Verder werden gedurende deze dreigende onderhandelingen Britsche troepen in ongehoorde getalen naar Zuid-Afrika aangevoerd en om onze grenzen gestationneerd, en verzekerde de Hooge Commissaris aan President Steyn, dat die troepen niet voor den Oranje-Vrijstaat bedoeld waren, maar alleen voor de Zuid-Afrikaansche Republiek. Uiteindelijk werden de onderhandelingen plotseling door Harer Majesteits Gouvernement afgebroken met bedreiging, dat Harer Majesteits Gouvernement nu zijn eigen stappen zou nemen, om de grieven Harer onderdanen weg te nemen. Daarna hebben wij nog veertien dagen gewacht, terwijl in Engeland een legerkorps gereed gemaakt werd voor vervoer naar Zuid-Afrika en de reserve werd opgeroepen: beide maatregelen van een onbetwistbaar oorlogzuchtigen aard. Dat was kloeke taal, doch daar Engeland in zijn landhonger met niets minder tevreden was dan de volkomen vernietiging der beide vrije Republieken, schoot er niets anders over dan te vechten tot het bittere einde. | |
[pagina 630]
| |
Maar het hart van het Boerenvolk was geschokt. Kimberley was ontzet; Ladysmith was ontzet; Bloemfontein werd bedreigd, en de dappere Piet Cronjé was met een geheel leger gevangengenomen, een gaping makend in de verdediging, die onherstelbaar was. Zoo ijlde Paul Kruger van Glencoe, waar hij de door den storm der paniek uit den omtrek van Ladysmith voortgezweepte Boerenkommando's tot rede en bezinning bracht, naar Bloemfontein, waar hij den heldhaftigen Steyn ontmoette, en aan het station het wankelmoedig geworden volk toesprak. Het was weer de oude banier, die de grijze Voortrekker ophief; het was weer de warme geloofstaal, die het volk hier hoorde: de stem van den vader, die zijn kinderen bezwoer, om toch pal te staan voor het heilig pand, dat zij uit de hand des Heeren hadden ontvangen. De treffende rede bewoog de harten der toehoorders, en met stemmen, bevend van aandoening, werd het Vrijstaatsche volkslied aangeheven. Van de bedreigde hoofdstad ijlden beide Presidenten naar het front, naar het oorlogsveld, waar generaal Christiaan de Wet zich met zijn burgers gereed maakte, om den verderen opmarsch van het zegevierende Engelsche leger te stuiten. Dat zegevierende leger groeide echter bij den dag nog aan. Het was een eindelooze stroom uit het moederland en zijn koloniën: Yeomanry, andere Vrijwilligerscorpsen, Canadeezen, Australiërs. Wekelijks landden militie-bataljons; de vierde cavalerie-brigade werd ontscheept, en terwijl de achtste divisie onder generaal Rundle binnen een paar weken op het oorlogsterrein kon verschijnen, werd de tiende divisie, die door het ontzet van Ladysmith was vrijgekomen, onder generaal Hunter met bekwamen spoed op transportschepen van Durban naar Kaapstad vervoerd, om eveneens aan den Vrijstaatschen veldtocht deel te nemen. Zoo was de vloed der Engelsche strijdmacht nog steeds aan het wassen. Was het wonder, dat de Boeren vreesden, te zullen ondergaan in dien ontzaglijken vloed? Lord Roberts, die zijn hoofdkwartier had opgeslagen te Osfontein, eene boerenhoeve ten zuiden van KoedoesrandGa naar voetnoot1), was niet gezind, om de tactiek, die bij Paardeberg tot zoo'n verpletterende overwinning had geleid, te laten varen. Hij stelde zich voor, om de Boerenkrijgsmachten, die hij in het vervolg tegenover zich zou zien, door zijn overstelpende overmacht eenvoudig om te trekken, vast te keeren en te omsingelen, waardoor de bloedige frontaanvallen werden vermeden en de oorlog tot een snel en beslissend einde zou worden gebracht. Zonder twijfel was dit een schrandere, wijze tactiek, die de Boerenkommando's met volkomen | |
[pagina 631]
| |
Ontscheping van Engelsche versterkingstroepen.
| |
[pagina 632]
| |
vernietiging bedreigde, terwijl de proclamatie, die lord Roberts aan het volk van den Vrijstaat richtte, door haar mildheid en welwillendheid voor vele wankelmoedige burgers nog gevaarlijker was. In deze proclamatie namelijk werden de Vrijstaters aangemaand, van verdere vijandelijkheden af te zien. met de belofte, dat zij, die rustig op hun hoeven werden gevonden, noch in hun personen noch in hun eigendommen iets te lijden zouden hebben. Hetgeen het leger noodig had, zou door de officieren mogen worden gevraagd, en door de burgers moeten worden geleverd, doch alles zou volgens de marktprijzen worden betaald. Bij weigering zouden de benoodigde goederen met geweld worden genomen, doch met een vol ontvangstbewijsGa naar voetnoot1). Klachten over onrechtvaardige behandeling door soldaten en officieren zouden dadelijk schriftelijk moeten worden ingediend, terwijl door den opperbevelhebber bevelen werden uitgevaardigd, waarbij den soldaten streng verboden werd, de woningen der burgers binnen te treden, of hun, onder welk voorwendsel ook, hinderlijk te zijn.
Christiaan de Wet was dus aangewezen om den zegevierenden opmarsch van het Engelsche leger te stuiten. Beide Presidenten bevonden zich in zijn lager. Er begon van De Wet thans meer gesproken te worden; die mooie slag bij Rondevaldrift, waar hij het grootste convooi wegkaapte, dat nog ooit door de Zuid-Afrikaansche wildernissen was getrokken, had een plotselingen roep van dezen eenvoudigen, zwijgenden man doen uitgaan. Vóór dien tijd had hij wel den naam, een dapper man te zijn, doch er kan nog een groote schrede liggen tusschen een dapper man en een bekwaam veldheer, en verscheiden Boerenofficieren hadden nog kort geleden de schouders over hem opgehaald en gezegd: ‘Ek denk nie veel van De Wet nie.’ Zoo werd dan ook niet De Wet, maar Ignaas Ferreira als -hoofdkommandant van den Vrijstaat voor de westergrens gekozen, en eerst na Ferreira's noodlottigen dood, toen Christiaan de Wet gelegenheid had gevonden, om de buitengewone veldheersgaven te ontwikkelen, die hij van God had ontvangen, werd hij tot Ferreira's opvolger gekozen. De Wet heeft zich ook op staatkundig terrein bewogen, en is korten tijd lid van den Volksraad geweest. Maar hij praatte te weinig naar den zin van zijn kiezers, en als de redevoeringen in den Volksraad uit den treure werden gerekt, ging hij weg, en reed graan of aardappels naar de Johannesburger markt. Dit echter vonden zijn kiezers banjer erg, en zij kozen hem niet weer, wat hem uitstekend beviel, want hij had weinig hart voor de politiek, en had enkel ter wille van zijn kiezers den zetel voor den Volksraad aangenomen. | |
[pagina 633]
| |
Vóór heb uitbreken van den oorlog bewoonde hij een hoeve bij Honigspruit ten noorden van Kroonstad, maar bij het uitbarsten der vijandelijkheden drong hij met de kommando's der oostelijke Vrijstaters Natal binnen, en nam met zijn gansche ziel aan den oorlog deel. Doch in de eerste maanden bleef hij, een gevolg van zijn stil en bescheiden karakter, op den achtergrond, terwijl hij bij Magersfontein weinig gelegenheid vond, om zich te onderscheiden. In den krijgsraad, waar de strakke Piet Cronjé den voorzittershamer hanteerde, sprak hij weinig; veel praten zou hem trouwens weinig hebben gebaat, daar het overwegend gezag van den opperbevelhebber zelfs den dapperen Koos de la Rey in den band hield, en eerst nadat de Transvaalsche Leeuw was overweldigd, kon de Vrijstaatsche Adelaar zijn krachtige vleugels uitslaan. Christiaan de Wet is het ideaal van een Boerengeneraal: moedig; onverschrokken; vindingrijk; altijd voorzichtig. Een mislukte tocht kan hem doen stampvoeten van spijt, en in zulke oogenblikken ranselt hij met zijn onafscheidelijke sjambok de schuldigen af, als een Afrikaansche vader zijn kinderen, die niet hebben opgepast. Doch nooit gaat hij bij de pakken neerzitten, en zelfs midden in den terugtocht, met den vijand in vollen galop in zijn rug en op zijn flanken schept deze stoutmoedige geest nieuwe plannen van aanval. Hij is van middelbaren leeftijd, gewone lengte en forschen bouw. Hij heeft een gestel, dat de zwaarste vermoeienissen kan doorstaan, en daar hij toe kan met een hazenslaap, zijn de Boerenschildwachten banger voor een overrompeling van hun generaal dan van den vijand. Hij wordt door zijn Boeren geacht, bemind en vertrouwd, en ofschoon hij weinig prijst, voelen zijn burgers toch door het vertrouwen, dat hij hun schenkt, zijn waardeering. Hij heeft eenvoudige gelaatstrekken met een plooi van onverzettelijke vastberadenheid om mond en lippen, en zijn oogen doen denken aan den speurenden blik van den valk. Binnen hun gezichtskring nemen zij alles waar: beweeglijk en rusteloos als de rustelooze geest van dezen genialen Vrijstater! Wat weet hij van het manoeuvreeren van troepen! van het opstellen van brigades! van secties, van pelotons, van theorie! Hij is maar een eenvoudige Afrikaansche boer, doch hij kent elken duim gronds van zijn vaderland; weet als bij onmiddellijke ingeving de sterkte eener stelling; vindt, als hij in het nauw komt, het eenige punt, waar de doortocht nog mogelijk is, en zal zich met de snelheid van den wervelwind op den vijand werpen, waar deze het zwakste is.... Hij is een geboren strateeg, en in snelheid van beweging is de vlugge Engelsche generaal French bij hem een kind. Daarom is hij ook zoo'n innige hater van alle lakschheid en traagheid, terwijl zijn opvatting | |
[pagina 634]
| |
van oorlogvoeren in deze weinige woorden kan worden weergegeven: ‘Sla den vijand, waar ge kunt, en sla raak!’
Christiaan de Wet had zijn hoofdkwartier gevestigd vijftien mijlen ten westen van Osfontein, bij Webb'swinkelGa naar voetnoot1), in den omtrek eener drift, die naar eenige populieren, die als eenzame schildwachten op het eentonige, stille landschap zichtbaar waren, de Populiersdrift wordt genoemd, terwijl zijn burgers aan beide oevers van de Modderrivier een reeks kopjes hadden bezet, die over een lengte van veertien mijlen een reusachtigen slagboom vormden tegen den opmarsch van het Engelsche leger. Doch Roberts kon over meer duizenden strijders beschikken, dan De Wet over honderden, en tegen dat front van veertien mijlen liet hij in den morgen van Woensdag 7 Maart 25,000 man infanterie in een front van twintig mijlen oprukken, terwijl de beroemde cavalerie van generaal French reeds den nacht te voren was uitgerukt, om in een wijden boog door het zuiden heen den linkervleugel van de Boeren om te trekken, zich vast te zetten in hun rug, en hun den terugtocht af te snijden. Lord Roberts had zijn maatregelen met ontegenzeglijk beleid genomen, en er was wel niemand in zijn staf, die aan een tweede Paardeberg-overwinning meer twijfelde. Even ten zuiden van de Modderrivier werd het zware marinegeschut opgesteld, om het centrum der Boeren door een doodelijk granaatvuur te beuken, en te zes uur in den morgen daverde het eerste schot van het kanon over het wijde veld, terwijl in de bedding der Modderrivier de ballon werd gereed gemaakt, om op te stijgen, en van het hoofdkwartier de veldtelegraaf rechts en links werd gelegd, om verbinding te onderhouden met de opmarcheerende troepen, waarvan de negende divisie, ten noorden der Modderrivier den linkervleugel, een brigade der zevende divisie en de garde, die zich dicht langs den zuidelijken oever der Modderrivier voortbewogen, het centrum, en de zesde divisie den rechtervleugel vormden. Het gevecht bestond, wegens de buitengewone uitgestrektheid van het terrein, uit een aaneenschakeling van afzonderlijke schermutselingen, waarbij de Ficksburgers, 175 man sterk, zich roemrijk onderscheidden. De bommen der Engelsche artillerie vielen in hun stelling, doch toen de bereden infanterie in een grooten halven cirkel hun kopje trachtte te vermeesteren, verweerden zij zich met zooveel geluk, dat de Engelschen vluchtten, van welk oogenblik de Ficksburgers gebruik maakten, om op de hoofdmacht van De Wet terug te vallen. De Boeren konden intusschen zien, hoe de vijand, terwijl zijn artillerie de stellingen der burgers bestookte, zijn omtrekkende bewegingen | |
[pagina 635]
| |
om de hoofdmacht der Boeren voortzette: de wagens in het midden der infanterie; de kanonnen geflankeerd door artillerie. ‘Als een zwarte streep van bijna anderhalf uur langGa naar voetnoot1) zagen wij,’ meldde later een Boerenstrijder, ‘de Engelschen voortrukken in geforceerden marsch. Te twaalf uur ongeveer kwamen zij te Bosrand aan, (halverwegen tusschen Populiersdrift en Petrusburg). Onze bommen evenwel zwegen niet, en al heel spoedig liet de Engelsche artillerie alleen het woord aan de wel-gerichte bommen onzer stukken. Toch was het niet de bedoeling van onzen vijand, zich in een gevecht te wagen met onze menschen. In een reusachtigen halven cirkel trokken de Engelschen op. Het eene punt van de halve maan bewoog zich in de richting van Modderrivierpoort, ver voor onze positie gelegen, terwijl het andere punt ver achter onze stelling trachtte om te komen. Het duidelijke plan was, generaal De Wet's lager vast te keeren, zooals zij het generaal Cronjé's hoofdlager met zooveel succes gedaan hadden. De onzen begrepen echter de bedoeling, en achtten het verstandiger terug te trekken, om hierdoor een vereeniging met generaal De la Rey's macht te kunnen bewerken, dan om zich te laten insluiten en af te snijden van de Transvaalsche versterking, die op weg was.’ Paul Kruger was in het midden van het slaggewoel. Zijn onverschrokkenheid verkwikte zijn burgers, en als zij zagen, hoe de grijsaard onder het geweld der barstende granaten onbeweeglijk standhield, alsof het een parade gold op een nationalen feestdag, versterkte dit voorbeeld hun eigen moed. Terwijl hij den gang van het gevecht waarnam, viel er een bom op korten afstand van hem neer, terwijl de burgers in den omtrek van die gevaarlijke plek wegvluchtten. Doch de oude President bleef doodbedaard, en terwijl hij zich langzaam tot zijn burgers wendde, berispte hij hen, omdat zij zoo hard wegliepen voor ‘een pil van de koningin,’ zooals hij die granaat glimlachend noemde. Terwijl de strijd voortduurde, volgde Kruger een der kommando's, het aansporend, om moedig pal te staan. Zoo geschiedde het ook, doch toen de Boeren met omsingeling werden bedreigd, nam het dappere kommando den President in zijn midden en vocht zich een uitweg. Generaal De Wet maakte zich intusschen bezorgd, dat de President toch nog het slachtoffer zou worden van zijn moed, want er waren Engelsche spionnen in het Boerenleger, terwijl de Engelsche luchtballon, die was opgestegen, licht zijn verblijfplaats zou kunnen ontdekken, weshalve De Wet het grijze staatshoofd dringend liet verzoeken, het gevechtsterrein te verlaten. | |
[pagina 636]
| |
Zoo werden dan de vier paarden voor het rijtuig gespannen, en de President reed weg, terwijl weinige oogenblikken later een vijandelijke granaat den wagen, toebehoorende aan den Russischen attaché Gourko en aan den Nederlandschen attaché Thomson, die in de buurt van het Presidentsrijtuig had gestaan, vernieldeGa naar voetnoot1). Luit. Thomson.
Kap. Allum (Noorw). Kap. Reichman (Vereen. St.) Kol. Gourko. De Heer Fischer (Vrijstaat). Kap. Demange en Luit. Duval (Frankr.) Militaire attaché's bij de Boeren. Intusschen liet de President na een scherpen rit van een uur halt houden, doch ook hier was hij nog niet veilig voor het Engelsche granaatvuur. Een rapportganger, die zelf in de zijde gekwetst was, kon nog juist den grijsaard waarschuwen voor het dreigende gevaar, voordat hij zelf met zijn afgejaagd paard ter aarde stortte. Toen liet Paul Kruger doorrijden, en ging naar Bloemfontein. De Boeren leverden een wijkend gevecht, en zij deden er verstandig | |
[pagina 637]
| |
aan, terwijl hun artillerie aan de cavalerie van generaal French ernstige verliezen berokkende. Op deze cavalerie had lord Roberts vooral zijn gevechtsplan gebouwd, doch zij liet het steken op dezen dag. Zij bleef veel te dicht bij de zesde divisie, die op haar beurt tamelijk doelloos ronddoolde, en het arendsoog van generaal De Wet had reeds lang den vijandelijken strik ontdekt, voordat hij kon worden toegehaald. Tegen den middag ontruimden de Boeren, die weinig verliezen hadden geleden, al hun stellingen, terwijl een afdeeling van de kranige Johannesburger politie de kanonnen en het grootste deel der bagage in veiligheid bracht. De Engelsche tropeeën van dezen dag bestonden in een versleten kanon, eenige tenten en een hoed van President Kruger - een schrale vergoeding voor een mislukten dag. De Boeren waren ontsnapt, doch er is beweerd, dat lord Roberts het mislukken van zijn plan met groote bedaardheid opnam. ‘Zij, die zoo vlug zijn met het blameeren,’ schreef de oorlogscorrespondent Battersby, ‘hadden hier behooren te zijn, om getuigen te wezen, hoe de kleine man, die onze groote aanvoerder is, den uitslag opnam van zijn schikkingen en het verloop van een gevecht, dat den Vrijstaat aan zijn voeten had behooren te leggen. Waar menig ander man dol van ergernis zou zijn geweest, stond hij daar met een kalmen glimlach, wel wetend, waar de breuke lag, doch er met geen woord over reppende. “In den oorlog kan men niet verwachten, dat alles precies zal kloppen,”’ was het eenige, wat hij zeide. Ook tegenover het Engelsche volk wist lord Roberts zijn teleurstelling op meesterlijke wijze te verbergen, en hij zag er geen been in, om het volgende zonderlinge telegram aan het ministerie van oorlog te zenden: ‘Het is een zeer gelukkige dag geweest. De vijand is volkomen verdreven en in vollen aftocht. Zijn stelling was uitermate sterk, en een rechtstreeksche aanval zou op zware verliezen te staan zijn gekomen. De omtrekkende beweging was noodzakelijkerwijs wijd. Het vechten was feitelijk beperkt tot de cavalerie. De paarden zijn erg uitgeput. French rapporteert, dat de rijdende batterijen den vijand veel kwaad hebben gedaan. Onze verliezen zijn ongeveer vijftig man.’ |
|