De oorlog in Zuid-Afrika. De strijd tusschen Engeland en de verbonden Boeren-republieken Transvaal en Oranje-Vrijstaat in zijn verloop geschetst. Deel 2
(1901)–Louwrens Penning– Auteursrecht onbekend
[pagina 594]
| |
Het Gevecht bij Klipkraal.
| |
[pagina 595]
| |
Het gevecht bij Klipkraal had de Engelschen wel opgehouden, doch Cronjé niet minder, en dit oponthoud was voor de Boeren in spijt van hun overwinning een grootere ramp dan voor de Engelschen, daar de vijandelijke versterkingen, die in aantocht waren, thans in dichte colonnes naderden. Van alle kanten kwamen zij opzetten: infanterie, cavalerie, artillerie; men kon ze zien naderen in de ijle, doorzichtige lucht: de infanterie-colonnes als reusachtige slangen; de kanonnen als sprinkhanen, die op hooge pooten voorthuppelden over het oneffen terrein. Tot laat in den nacht bleef Cronjé in zijn stellingen; toen werd de tocht voortgezet. 78 wagens, welker bespanningen waren doodgejaagd in dien vreeselijken marsch van Magersfontein, moesten worden achtergelaten, en in de stilte van den nacht trokken de koramando's voorwaarts - naar Paardeberg! Doch de Engelschen jaagden hun voorbij. Van Wegdraai en Jacobsdal bewogen zich een brigade der zevende en de geheele negende divisie, terwijl generaal French met een keurtroep cavalerie in vollen galop uit Kimberley naderde, om de Boeren by Koedoesrand te keeren. Te halfvier in den morgen van den 17den Februari werd de rit begonnen, en te kwart vóór elven in den voormiddag werd Kameelfontein bereikt, een boerenhoeve, die zich zes mijlen ten noorden van Wolvenkraaldrift bevindt. Dienzelfden morgen te drie uur was generaal Stephenson met zijn brigade de Klipdrift overgetrokken, en langs den zuidelijken oever der Modderrivier in snelmarschen voortgerukt, terwijl omstreeks tien uur in den voormiddag de brigade van generaal Knox, die den noordelijken oever der Modderrivier hield, aan de Klipkraaldrift zich met hem vereenigde. De bereden infanterie bereikte dien avond de Paardebergdrift, op oploopend terrein dicht aan den zuidelijken oever het lager opslaande, doch een andere colonne infanterie, die dezelfde drift wilde bereiken, verdwaalde, en sloeg haar kamp drie kilometer verder aan den zuidelijken oever der rivier op. Maar zelfs de vergissingen van den vijand moesten medewerken, om het lot van Cronjé en zijn dapperen te bezegelen, want de plek, waar deze infanterie colonne kampeerde, was door Cronjé voor den overgang over de Modderrivier op den volgenden Zondagmorgen uitgekozen. Het leger van Piet Cronjé bestond thans uit ongeveer 4000 burgers en 300 ossewagens, en de lange trein bewoog zich zoo snel mogelijk oostwaarts. De bewegingen der cavalerie van generaal French waren voor de Boeren verborgen gebleven door de heuvels, waarachter zij voortreed, doch midden in hun trek - het was op den middag van den 17den Februari en Cronjé bevond zich juist tegenover Wolvenkraaldrift - werden de Boeren opgeschrikt door een granaat-kartets, die tusschen-hun ossewagens uitéén barstte. | |
[pagina 596]
| |
Dat was de welkomstgroet van generaal French, die met 18 twaalfponders een heftig vuur opende, en de weg naar het oosten, op Bloemfontein, was afgesneden. Er was misschien nog kans geweest, om er door heen te komen, indien Cronjé had kunnen besluiten, zijn 300 wagens in den steek te laten, de vrouwen en kinderen achter te laten, en met zijn 4000 ruiters in het zadel was gesprongen. Doch Cronjé dacht er niet aan. ‘Mij van mijn wagentros scheiden?’ riep hij; ‘dat nooit!’ Hij koesterde nog steeds een onoverwinnelijke minachting voor het Engelsche krijgsbeleid, en hij rekende op de dwaasheid der Engelsche generaals, die opnieuw, evenals bij Modderrivier en Magersfontein, met hun stormcolonnes het hoofd te pletter zouden loopen tegen onneembare stellingen. Hij gaf onder het vuur der Engelsche artillerie bedaard bevel, om de ossewagens in veilige dekking te brengen, terwijl majoor Albrecht met twee kanonnen een plotseling vuur opende op de Engelsche twaalfponders, doch het spoedig moest opgeven. De Boeren kregen thans echter goede schuiling; het geheele verlies der Boeren bepaalde zich tot eenige vernielde ossewagens en één gewonden burger, en terwijl de dag daalde, konden de Engelsche generaals door hun veldkijkers zien, hoe de Boeren hun spaden namen, en als mieren in den grond werkten, om schansen op te werpen en loopgraven te delven. Onophoudelijk stroomden de lange colonnes infanterie langs de Modderrivier voorwaarts, achter den leeuw van Afrika aan. Wat niet snel genoeg mee kon, moest achterblijven: uitgeputte paarden, afgebeulde ossen, zieken, gewonden, zwakken - op de wilde, onbarmhartige jacht. Langs de geheele Modderrivier, van Rondevaldrift tot Paardeberg, kon men later onder struiken en achter klippen de lijken van soldaten vinden, die gewond of ziek waren achtergebleven, en door den kouden nachtwind, door honger, dorst, gebrek en ontbering waren omgekomen. Het was een huiveringwekkend spoor, dat de voorthollende divisies achter zich lieten. Doodgereden paarden en doodgejaagde ossen verpestten met hun opgezette lijven de lucht, en tusschen die lijken lag hier en daar een arme Engelsche huurling, met verwrongen gelaat, met star omhoog gerichten arm en opgezwollen hoofd, door de ontbinding reeds zwart gekleurd, terwijl de aasvogel er op neerstreek, want hij behoefde toch geen gebrek te lijden, al leed het Engelsche leger gebrek....
Midden in den nacht zetten de voortrukkende infanterie-colonnes haar omtrekkende bewegingen voort, den gordel voltooiend van vuur en staal, die zich samentrok om het verloren Boerenleger, terwijl Cronjé den ganschen nacht liet doorwerken aan het maken van verschansingen, daar hij den volgenden morgen stellig een bestorming verwachtte. | |
[pagina 597]
| |
Hij vergiste zich niet. De zesde divisie stond nu, Zondagmorgen 18 Februari, dicht bij Paardebergdrift; de negende divisie iets meer achterwaarts. De soldaten moesten zich vergenoegen met halve porties mondkost, daar de beroemde konvooiennemer Christiaan de Wet hun proviand bij Rondevaldrift had weggekaapt; doch de hoop, den geduchten Cronjé in handen te krijgen, maakte de verslapte spieren weer sterk. KitchenerGa naar voetnoot1), die de leiding had, wilde nu niet langer talmen. Hij meende, dat het tijd was, om toe te slaan, en terwijl Cronjé zich vergiste, door den vijand te onderschatten, beging Kitchener dezelfde fout. Hij waande, dat de Boeren dood-op waren van den vreeselijken tocht, dien zij vechtend hadden moeten afleggen, en hij wilde hen vernietigen, voordat zij waren uitgerust en nieuwe verschansingen hadden opgeworpen. Misschien zweefde hem het voorbeeld van Wellington voor den geest, die zonder te aarzelen Badajoz had bestormd en genomen, doch hij miste het genie van Wellington, en de schimmen der verslagenen van Colenso en Stormberg, van Modderrivier en Magersfontein hadden voor hem een waarschuwing moeten zijn. Maar hij wilde niet gewaarschuwd zijn. Hij was immers de groote Sirdar van den Soedan, de onoverwinnelijke, voor wien het een geringe zaak was, om een troep ontmoedigde en uitgeputte Boeren onder Engelands lyddietbommen te verpletteren. Het landschap tusschen de Paardeberg- en de Koedoesranddrift wordt doorsneden door de Modderrivier, die in een diepte van 9 meter bij een breedte van 30 tot 90 meter in een zachten bodem voortstroomt. Haar oevers zijn dicht begroeid met mimosa- en wilgestruiken, die met hun frisch gebladerte een aangename afwisseling geven in het eentonige, kale landschap. Aan weerszijden, maar vooral aan den zuidelijken oever, staan vele donga's of spleten rechthoekig op de rivier, die uitmuntende dekking bieden tegen een vijand, die naar of langs de rivier optrekt. Op den zuidelijken oever strekt zich een zacht naar de rivier afloopende, nauwelijks drie kilometer breede grasvlakte uit, terwijl zich ten noorden der rivier eenige kopjes verheffen, waarvan de Paardeberg, die 300 voet hoog is, aan de drift van denzelfden naam zijn naam verleent. Tusschen het Engelsche leger en de Boerenstellingen lag een vlak, naakt terrein zonder eenige dekking. Geen mierenhoop, geen klip, zelfs geen mimosa-struik brak die eentonige oppervlakte, doch in spijt daarvan, en terwijl de bereden infanterie geweervuur wisselde met de Boeren, marcheerde de zesde divisie over die vlakte: het eerst in de richting der Paardebergdrift en vervolgens, daar men bemerkte, dat de Boeren zich | |
[pagina 598]
| |
De Slag bij Paardebergdrift.
| |
[pagina 599]
| |
meer oostwaarts bevonden, naar Wolvenkraaldrift. Rechts bevond zich generaal Stephenson, links generaal Knox. Zij richtten zich naar het zuidelijk punt der Boerenstellingen, die de Engelsche artillerie door haar vuur trachtte schoon te vegen. De 18 twaalfponders van generaal French donderden van de noordelijke heuvelruggen, terwijl 18 veldkanonnen, de zware marine-kanonnen en de houwitsers van uit het zuiden hun granaten uitbraakten. Doch ofschoon de vlammen der brandende ossewagens maar al te duidelijk bewezen, dat het Boerenkamp was blootgesteld aan het vernielend vuur, bleven de Boeren onzichtbaar in hun verschansingen, en berokkende het bombardement hun zelven weinig leed. Terwijl de zesde divisie in de gevechtslinie oprukte, sloot de negende divisie zich bij den linkervleugel aan. De Hooglander-brigade, die bij Magersfontein zoo vreeselijk was gehavend, drong onmiddellijk voorwaarts, terwijl uit Kimberley nieuwe versterkingen voor generaal French opdaagden. Doch deze versterkingen hadden weinig om het lijf, want generaal Gordon, die hen aanvoerde, bracht slechts 160 bereden manschappen mede, het overblijfsel eener brigade, die den veldtocht met 1200 bereden manschappen was begonnen: wel een krachtig bewijs van de ongenadige manier, waarop French met zijn paarden huishield. De infanterie - lange, onregelmatige khaki-lijnen - kwam nu in de vuurlinie, terwijl de Boeren, op bevel van hun generaal, haar bedaard tot op 1000 meter afstand lieten naderen, om dan vuur te geven. Het was weer de historische kogelregen van den slag bij Modderrivier op 28 November; zelfs in zijn onderdeelen geleek deze strijd op dien bloedigen slag, en lord Kitchener beging dezelfde vreeselijke fout, die aan lord Methuen zijn naam als bekwaam veldheer en aan het Engelsche leger zooveel kostbare menschenlevens had gekost. Neen, de taak was voor een Engelsche strijdmacht van 20,000 man, in spijt van haar overmachtige artillerie, te zwaar, om een verschanste Boerenstelling te nemen, waar het heldenoog van Piet Cronjé de angstvalligsten met moed en dapperheid bezielde. Zoo werd de strijd dan heet, en ook de dag werd heet. Onbarmhartig vielen de brandende zonnestralen neer op de stormende vijandelijke colonnes, en zoo machtig was de prikkel van den dorst, dat vele soldaten hun leven waagden voor een teug water uit de Modderrivier, en die teug ook met hun leven betaalden. Er kwam een ander onheil bij. De twaalfponders van generaal French wierpen hun granaten tot in de Engelsche linies, die van het westen aanvielen, en vooral de Hooglanders hadden er onder te lijden. De slag bereikte thans zijn hoogtepunt, de dreun der artillerie daverde tusschen het onophoudelijk geknetter van het geweervuur, terwijl | |
[pagina 600]
| |
van den valen, bruinen grond de heete stofwolken oprezen in de gloeiende lucht, die van het strijdgewoel trilde. Zoo werd het middag, toen de hemel zich plotseling verduisterde, en een ratelende donderstorm over de beide legers heenraasde. In stroomen viel de regen neder: een ware verkwikking voor den van dorst versmachtenden soldaat. Het geweld van den donder in de zwarte luchten overstemde zelfs het gebrul der Engelsche artillerie, terwijl de vuurstraal uit hun monding verbleekte bij het licht der bliksemschichten, die als vlammende vuurgarven, de gelaatstrekken der gevallenen hel verlichtend, over het doodenveld schenen heen te huppelen. Van alle kanten werd de leeuw van Afrika nu aangevallen. Veertig kanonnen slingerden hun doodelijke bommen in het Boerenlager, dat daar in het eenzame veld, omloeid door het vijandelijke vuur, omhuld door de zware lyddietdampen, met zijn in puin geschoten wagens en zijn schreiende kinderen, beurtelings gehuld in de duisternis der donkere lucht en in de lichtstralen van den bliksem, een aanblik bood, die den moedigste zou doen ijzen. Maar de Boeren wisten waarvoor zij streden, en dat gaf hun kracht. Zij klemden de lippen vaster op elkander, en grepen de Mausers steviger in hun gespierde handen. De lucht klaarde op, toen generaal Smith-Dorriën met een gemengde kolonne Canadeezen, Gordons en Shropshires voorwaarts stormde. Zij struikelden; zij stonden weer op. Zij struikelden opnieuw, en bleven liggen. Het was op dit oogenblik, dat kolonel Aldous voor de Cornwallsche infanterie sprong met den kreet: ‘Laten wij den naam der Cornwalls doen klinken over het wereldrond!’ Met ware doodsverachting stormde zijn bataljon voorwaarts, maar de Mausers knetterden, en het bataljon spatte uiteen als glas tusschen hamer en aanbeeld. Wat was tegen dat vuur bestand? Dat kon geen dapperheid meer worden genoemd, dat de Engelschen deed voorwaarts stormen - het was krankzinnigheid, waanzin, blinde, woedende razernij.... Kolonel Aldous viel; zijn adjudant viel; zijn bataljon viel; en het scheelde maar weinig, of de zes kanonnen, die de bestorming moesten ondersteunen, waren in de handen der Boeren gevallen. In het westen stormden de Hooglanders onder aanvoering van generaal Hector Macdonald, die den bij Magersfontein gesneuvelden generaal Wauchope had vervangen, voorwaarts, om den smaad der vroegere nederlaag uit te wisschen. Macdonald kreeg een schot door den voet, en zijn paard werd naast hem gedood, terwijl de wond werd verbonden. De Seaforth's zetten de bajonet op het geweer, doch de voorste gelederen der Boeren weken terug, verschuilden zich in het struikgewas langs de oevers der rivier, terwijl hun scherpschutters de vijanden wegknalden. Een aantal Hooglanders doorwaadden langs touwen, die van den eenen | |
[pagina 601]
| |
naar den anderen oever werden gespannen, de rivier, zich met de brigade van Smith-Dorrien vereenigend, terwijl de vleugel der Cornwalls op zijn beurt aan de Hooglanders hulp zond. De Afrikaanders en de Engelschen hebben op dezen bloedigen dag met elkander gewedijverd in dapperheid en heldenmoed, en al was het lot van den Afrikaanschen leeuw reeds bezegeld, hij sloeg nog eens - voor den laatsten keer! - zijn klauwen uit met grimmige kracht! ‘Er was een voortdurend geschuifel van kogels rondom ons,’ schreef een soldaat der Oxfordshires. ‘Ik had den nacht te voren van een slag gedroomd, doch ik had nooit kunnen denken, dat het zoo verschrikkelijk zou zijn. Wij waren krankzinnig van dorst, en onze officieren tuimelden om als kegels.’ Generaal Knox, die op den linkervleugel stond, werd gewond, terwijl op den rechtervleugel de West-Ridings, met de bajonet op het geweer, vruchteloos tegen den vijand optornden, doch niets kon de onstuimigheid evenaren der Welsche infanterie, die in het oosten door de rivierbedding trachtte heen te breken. Een kleine afdeeling van 25 man sprong tot aan den voet der Boerenstellingen, om hier vernietigd te worden. Slechts één man ontkwam. Het was een strijd op leven en dood. Ten noorden der rivier voerde kolonel Hannay een dolle manoeuvre uit, door met zijn bereden infanterie in vollen galop op de Boerenschansen aan te rennen. Hij en velen zijner manschappen vonden den dood. Zóó werd het avond. Eén mijl afstands, slechts één mijl, scheidde de Engelsche troepen van de Boerenstellingen, doch geen sterveling kon deze mijl levend overschrijden, en knersetandend moest lord Kitchener de bestorming opgeven. Hij bewees, dat een groote beul daarom nog geen bekwaam veldheer is. Doch wee den gewonden! Men kan veilig aannemen, dat de Engelschen meer dan 2000 man aan dooden en gewonden hadden in dezen slag, en voor deze gewonden ontbrak de allerdringendste verpleging. Ook dàt had Kitchener op zijn geweten, want bij de wilde jacht achter Cronjé had hij de ambulancen en de veldhospitalen achtergelaten, en dit noodlottig verzuim zou zich wreken. ‘Het resultaat was,’ schreef een Engelsch correspondent, ‘dat de dappere verdedigers van onze landseer, die bij Paardeberg gewond werden ten bedrage van ongeveer 800, waaronder verscheidene officieren, drie nachten, waarvan het er op twee regende, moesten verblijf houden in open kolenwagens, die door ossen getrokken werden met een buitengewonen spoed van twee mijlen in 't uur. Bijna allen hadden in het geheel geen bedekking; de nachten waren bitter koud en de dagen snikheet. Het lijden van deze ongelukkigen was niet aan te zien, en het schokken en stooten | |
[pagina 602]
| |
van deze wagens zonder veeren over het met steenen bezaaide veld veroorzaakte hun ondraaglijke pijnen. Het gesteun en gekerm van deze mannen gaf ieder een duidelijk denkbeeld van de verschrikkingen van den oorlog. De menschen waren niet alleen op open wagens geplaatst, blootgesteld aan den kouden regen en de verschroeiende zon, maar zij waren in de meeste gevallen in zoo grooten getale in één wagon gestopt, dat er aan liggen niet te denken viel.’ Zoo kwamen zij te Kimberley aan, waar al weer een schreiend gebrek aan de noodzakelijkste hospitaalbehoeften bestond. Het geheele verlies der Boeren bestond uit 14 dooden behalve de gewonden. De overwinning bij Paardebergsdrift was de laatste zonnestraal op den weg, die leidde naar hun ondergang. |
|