De oorlog in Zuid-Afrika. De strijd tusschen Engeland en de verbonden Boeren-republieken Transvaal en Oranje-Vrijstaat in zijn verloop geschetst. Deel 2
(1901)–Louwrens Penning– Auteursrecht onbekendHet Oprukken van het Engelsche Leger en de laatste dagen bij Magersfontein.HET was er niet ongezellig, in die Boerenlagers bij Magersfontein. Ze begonnen allengs te gelijken op dorpen in vredestijd. Men hoorde er het geblaf van honden en het gekraai van kleine kinderen. De vrouwen ontbraken er niet; zoo had Piet Cronjé zijn huisvrouw en eenige dienstboden bij zich. De huisvrouw zorgde voor het eten, en de dienstboden onderhielden de vuren. | |
[pagina 570]
| |
De geheele oorlog scheen in een reusachtig picnic te zijn ontaard en elken dag kwam te Pretoria het eentonig bericht: ‘Alles rustig.’ De dag werd met een godsdienstoefening begonnen en met een godsdienstoefening geëindigd. Vooral die avonddiensten waren treffend door hun eenvoud. Als de dag was gedaald, klonk de korte stoot van een hoorn over het lager, en de burgers groepeerden zich om de tent van Cronjé, die midden in het lager stond. In die tent zaten dan gemeenlijk de generaal en zijn vrouwGa naar voetnoot1), Ds. Winter en zijn vrouw, eenige ambulance-verpleegsters en sommige andere Boerenvrouwen. In de opening der tent ging de predikant staan (gewoonlijk Ds. Winter), terwijl hij bij het sobere licht eener lantaarn een hoofdstuk uit den Bijbel voorlas, een toepasselijk woord sprak, en de menigte, die buiten met aandacht stond te luisteren, verzocht een psalm-of gezangvers aan te heften. Helder flikkerden de sterren, en vredig viel het licht der maansikkel op die menschen neer, wier lofpsalmen statig omhoog rezen. Na den geëindigden dienst werd de zware stem van den generaal gehoord, die zijn secretaris (Keizer) verzocht, om de ingekomen telegrammen van dezen dag voor het publiek voor te lezen. Was dit afgeloopen, dan | |
[pagina 571]
| |
nam de generaal het woord tot de vergadering, vermaande hen tot eensgezindheid en gehoorzaamheid, en eindigde met den avondgroet: ‘Nacht, burgers, allemaal!’ ‘Nacht, generaal,’ antwoordden de Burgers, terwijl zij langzaam in de richting hunner tenten verdwenen. De roode lichten en vuren doofden nu uit; er kwam een groote stilte in de lagers, en niets werd in de donkerheid van den nacht meer gehoord dan de diepe, regelmatige ademhaling van eenige duizenden slapende menschen. Aan een bestorming van Kimberley werd niet gedacht; kolonel De Villebois-Mareuil had een volledig plan van bestorming uitgewerkt, doch er werd niet op ingegaan, daar de aanval den Boeren te veel verliezen zou kosten, terwijl aan het leger van lord Methuen, dat zoo'n vreeselijke nederlaag had geleden bij Magersfontein, ruimschoots tijd gegeven werd, om zich te herstellen. Zoo behaalden de Boeren wel overwinningen, doch zij baatten hun niet veel, daar zij verzuimden, om de vruchten er van te plukken. Verscheiden malen werd het plan beraamd, om de spoorlijn op te breken tusschen de Modderrivier en de Oranjerivier, de Engelschen af te snijden van hun basis, en tot een nieuwen aanval of tot den terugtocht te dwingen, maar de Boeren waren al maar bang, dat hun stellingen door het afzonderen van een kommando te zwak zouden worden, en de vijand zou doorbreken naar Kimberley. Aan den anderen kant kon Cronjé zich niet losmaken van de gedachte, dat de Engelschen over Colesberg, langs de spoorlijn, een inval beraamden in den Vrijstaat, terwijl het hem ten eenenmale ongerijmd voorkwam, dat zij van Magersfontein door de dorste streken van den Vrijstaat een tocht op Bloemfontein zouden durven ondernemen. Zoo bleven de Boeren dan rustig in hun stellingen, - hadden zij er zich vroeger niet goed bij bevonden? Waar waren de dappere regimenten gebleven, die bij Colenso en Stormberg, bij Magersfontein en Spionkop de Boerenstellingen hadden aangetast? Waren zij niet verstoven als kaf voor den wind? En waarom zou het thans anders gaan? Rustig zouden zij den vijand afwachten, en rustig zouden zij hem den kop te pletter laten loopen tegen hun harde rotsstellingen. Zoo werd er dan wat geschoten en wat gebrandwacht, wat nieuwe schansen gebouwd en wat nieuwe loopgraven gemaakt; gegeten, gejaagd en geslapen; en verder rijgden zich de dagen tot weken, en de weken tot maanden: voor de meesten in een zoete lanterfanterij. Het merkwaardigste, dat de Engelschen te zien kregen, was een kanonnier, die een der Boerenkanonnen op een kopje bediende. Gewoonlijk verscheen hij in een blauw-gestreept hemd, stak de pijp op, en volgde, met den arm op zijn vuurmond geleund, de bewegingen van den vijand beneden hem. Hij wist precies, hoe lang de Engelsche lyddietbom werk had, om hem te bereiken - veertig seconden, en was de helft van dien | |
[pagina 572]
| |
De Engelschen op den Koedoesberg door de Boeren aangevallen.
| |
[pagina 573]
| |
tijd verloopen, dan keerde hij zich kalm om, en verdween in zijn bomvrije kazemat als een konijn in zijn hol. Was de bom gesprongen, dan werd het blauw-gestreepte hemd weer zichtbaar. Majoor Albrecht gaf aan zijn manschappen een krachtig voorbeeld van bewonderenswaardige kalmte, zelfs onder het zwaarste vuur. Doodbedaard placht hij den verrekijker voor zijn oogen te houden, en maakte men hem soms op het ernstig gevaar opmerkzaam, waarin hij verkeerde, dan zeide hij maar leukweg: ‘De Rooinek heeft toch nog ruimte genoeg aan mijn linker- en rechter-kant en boven mijn hoofd, om te schieten - vindt ge niet?’ Een kogel gaf hem een schampschot langs zijn oor. ‘Dat was amper mis,’ zeide hij lachend op zijn Afrikaansch. Al lagen de kommando's werkeloos in de kopjes van Magersfontein als kruisers in een haven, er waren toch dappere scherpschutters genoeg, die in de breedte en de lengte van den omtrek zwermden, en met kleine klompjes op de Engelschen jacht maakten, alsof het reebokken waren. Een Engelsch officier, die later als invaliede uit den oorlog terugkwam, vertelde daarover aan een vriend de volgende geschiedenis: ‘Ik voerde het bevel over een troep bereden verkenners, te zamen elf man, waarmede ik uitreed in de buurt der Modderrivier. Na eenige uren rondgereden te hebben, zonder een teeken van den vijand te hebben gezien, kwamen wij bij een hoogte. Nadat wij de hoogte goed hadden verkend, bestegen wij haar. Ik was bezig, met den veldkijker den omtrek te doorzoeken, toen ik naast mij een licht gestommel hoorde. Ik keek om, en zag een mijner mannen van zijn paard vallen. Binnen enkele seconden vielen er nog zes: sommige dood en andere zwaar gewond. Niemand had een Boer gezien of een schot gehoord. Toch waren er in minder dan één minuut van elf manschappen zeven door den onzichtbaren vijand neergeveld.’ Den 8sten Januari maakte generaal Babington aan het hoofd van 900 bereden manschappen en eenige Maxims een grooten verkenningstocht in de buurt van Randam. Op dezen tocht werden de boerenhofsteden van den Vrijstaatschen kommandant Lubbe en van twee zijner zoons in de asch gelegd - enkel en alleen, omdat deze drie Boeren hun vaderland verdedigden. Het was voor de Vrijstaters een voorproef van hetgeen hun van de beschaafde Engelsche officieren te wachten stond, en generaal Babington keerde na deze heldendaad met zijn volk zeer voldaan over de grenzen terug. Den 16den Januari deed lord Methuen een krachtige poging, om de Boeren van Kimberley weg te trekken, doch zijn geschutvuur maakte de burgers, die te Jakobsdal lagen, wakker, en hij ontdekte, dat de stellingen der Boeren aanmerkelijk uitgebreid en versterkt waren. Zoo liet hij het dan bij deze poging blijven. | |
[pagina 574]
| |
Op Zondag 4 Februari trok generaal Macdonald, de nieuwe aanvoerder der Hooglanders, met zijn brigade en zes kanonnen naar Koedoesberg, ten westen van Magersfontein, waar een gewichtige drift door de Rietrivier ligt. Hij vond de drift verlaten, en verschanste zich den volgenden dag aan beide zijden der rivier. Zondagnamiddag te vier uur ontving generaal Christiaan de Wet door zijn verkenners reeds bericht, dat Koedoesberg in de handen van den vijand was, en hij gaf onmiddellijk bevel aan kommandant Du Plooij, om met een patrouille van 100 man den toestand op te nemen. Du Plooij kweet zich met bekwamen spoed van de order, en nog dienzelfden dag wist De Wet, dat het bericht juist was geweest. De drift, door den vijand bezet, ligt op 12 mijlen afstands van Modderrivierstation, en was van gewicht. Ook liep er het wagenpad doorheen naar Kimberley. Onmiddellijk rukte generaal De Wet dan ook met 300 Vrijstaters op, en bereikte Maandagnamiddag te vier uur de vijandelijke stellingen van den Koedoesberg, die twee kilometer lang is. De vijand had zich uitstekend verschanst, doch dit verhinderde De Wet niet, met zijn bekende kloekheid den berg te bestormen. Hij kwam tot halverwege den kop, doch kon slechts zwakke posities verkrijgen, terwijl er geen water te vinden was. Zoo was hij genoodzaakt, tot op een half uur afstands van den voet van den berg terug te trekken. Den volgenden dag bepaalde hij zich, daar hij dringend versterkingen noodig had, tot het in het oog houden van den vijand, doch dienzelfden avond kwam generaal Andries Cronjé met een nieuwe afdeeling burgers en een kanon onder majoor Albrecht, en Woensdagochtend te halfvijf, 7 Februari, trokken de Boeren nu voorwaarts tegen den berg. De grijze veteraan Froneman, een dappere aanvoerder, trok met 80 Ladybrand-menschen langs den westkant, alwaar hij den geheelen dag tot diep in den avond streed, tusschen 1000 Engelschen beklemd raakte, doch zich met groote onverschrokkenheid een uitweg vocht. De Wet drong intusschen weer door tot de reeds vroeger bereikte posities, toen de vijand, die een versterking had ontvangen van 4 regimenten cavalerie en 12 stukken geschut van de rijdende artillerie onder generaal Babington, den Vrijstaatschen generaal door zijn overmachtig aantal trachtte te omsingelen. 1000 bereden manschappen met 2 kanonnen trokken te halfvijf in den namiddag ten oosten van den berg op, en met niet meer dan 36 burgers - de anderen moesten in hun veroverde stellingen blijven - trok Christiaan de Wet den vijand te gemoet. Ook hij raakte tusschen den vijand bekneld, ‘maar,’ vertelde hij later, ‘ons het, hoewel dit zwaar gegaan het, ons ni alleen losgeschiet ni, maar di vijand ook goed zeer gemaak, zoodat hul verplig was, die berg te verlaat en te retireer tot aan di rivier.’ | |
[pagina 575]
| |
De volgende dag bepaalde zich tot eenige kanonschoten, waarna de vijand kleinhartig zijn schansen verliet en zich op zijn vroeger kamp aan de Modderrivier terugtrok. De verliezen der Boeren bedroegen 3 dooden en 8 gewonden. De Engelschen hadden 57 dooden behalve de gewondenGa naar voetnoot1). Het kanon van majoor Albrecht had weer uitstekende diensten bewezen; het wierp de bommen midden onder de vijanden, terwijl de vijandelijke artillerie wel druk, doch in den regel te kort schoot. Als buit brachten de Boeren 80 beesten mee naar Magersfontein.
Op den 9den Februari, toen Macdonald met zijn geslagen Hooglanders in het kamp van Modderrivier terugkeerde, werd hij begroet door den opperbevelhebber lord Roberts, die met lord Kitchener zoo pas uit Kaapstad was aangekomen. Hij troostte de Hooglanders, deelde hun mede, dat de groote voorwaartsche beweging nu zou beginnen, terwijl het succes verzekerd was. Hij sprak, wat de kommando's van Piet Cronjé betrof, inderdaad de waarheid. Er waren thans in het kamp van Modderrivier meer dan 40000 soldaten bijeen, en de officieren van Cronjé begonnen toch onrustig te worden. Kolonel De Villebois Mareuil stelde Cronjé het ernstige gevaar voor oogen. ‘Ik was soldaat, voordat gij geboren waart’, was het bescheid, dat de Fransche kolonel ontving, en ofschoon majoor Albrecht waarschuwde: ‘Zij zullen uw flank omtrekken,’ hield Piet Cronjé met groote hardnekkigheid vast aan zijn opgevatte meening, dat geen Engelsch leger zich zou durven verwijderen van de spoorbaan, terwijl lord Roberts geen omtrekkende beweging kon maken, zonder zich van die spoorlijn te verwijderen. De Engelsche opperbevelhebber was van plan, om de tweede phase van dezen veldtocht met een geduchten slag te openen - de vernietiging van Cronjé! Het ontzet van Kimberley was in èlk geval verzekerd, terwijl een snelle marsch naar Bloemfontein en verder tot de oostelijke grenzen van den Vrijstaat de republikeinsche troepen in de Kaapkolonie van hun basis zou afsnijden, en deze hem eveneens als een welkome buit in handen moesten vallen. Terzelfder tijd moest generaal Buller Ladysmith ontzetten, en het leger van Piet Joubert aantasten en in de pan hakken, wat hem met zijn overstelpende overmacht en overweldigende artillerie toch niet al te moeilijk zou vallen, en zoo zou - met drie stoute grepen! - het geheele Boerenleger, op een paar zwakke kommando's na, zijn weggevaagd van den Afrikaanschen bodem! | |
[pagina 576]
| |
(Oom Chris).
Toen de dag van den 10den Februari ten einde neigde, heerschte er in het kamp van Modderrivier een ongewone bedrijvigheid. Trein na trein ratelde door de opkomende duisternis naar het zuiden, beladen met bataljons en batterijen. Overal langs de lijn was drukte en beweging, | |
[pagina 577]
| |
Veldmaarschalk Lord Roberts van Kandahar, V.C., K.P., Eere-Kolonel van de C.I.V. enz. enz. Opperbevelhebber van het Britsche Leger in Zuid-Afrika.
terwijl zich op den morgen van dien dag een groot konvooi van honderden ossewagens, onder begeleiding van een sterke macht bereden infanterie onder kolonel Hannay reeds in beweging had gesteld naar Ramdam. Te drie uur in den morgen van den 11den Februari sprong generaal French aan het hoofd van 6000 man cavalerie en 42 kanonnen in het zadel. Hij liet de tenten staan, om den vijand te verschalken. Een eskadron lansiers reed op weldoorvoede, trappelende paarden in de voorhoede. Bij de schemering van het maanlicht kwamen hun lansen, die rechtop stonden, hun hoofden en hun schouders duidelijk uit boven den gezichteinder, terwrjl de andere deelen van hun lichaam en de paarden wegzonken in de duisternis. Op het eskadron lansiers volgde het gerammel en gestommel | |
[pagina 578]
| |
van een batterij rijdende artillerie, een bataljon bereden infanterie, een ambulance-wagen met het vèr zichtbare Roode-Kruis-teeken, terwijl korte, krachtige bevelen elkander kruisten. Voor den eersten keer werd gebroken met de eeuwenoude Engelsche gewoonte, om zware bagage mee te sleepen. De manschappen hadden voor vijf dagen mondvoorraad bij zich - dat was alles. In de duisternis, struikelden de paarden herhaalde malen over de lastige mierenhoopen; nu en dan stortte een cavalerist tegen den grond. Tot Graspan werd de spoorlijn gevolgd, om den Boeren geen argwaan te geven; dan wendde generaal French zich oostwaarts, terwijl tegen den middag Ramdam, op Vrijstaatsch gebied, werd bereikt. De plaats bestaat uit slechts één boerenwoning, twee hutten, een bron en een ‘pan’ of grooten waterpoel, die enkel gedurende den regentijd water bevat. De dorstige manschappen legerden zich om de wel, terwijl de paarden aan de pan werden gedrenkt, want het was een dag van brandende hitte. De bereden infanterie van kolonel Hannay kwam nu ook opzetten; zij had van zonsopgang af den vijand onder kommandant Jacobs op haar flanken gehad, en volgens opgaaf van den kolonel 39 man verlorenGa naar voetnoot1). Jacobs telegrafeerde over dit gevecht uit Luckhoff o.a. aan de regeering: ‘Door den zegen des Heeren hebben wij het slagveld behouden. 17 van den vijand zijn gevangengenomen; 6 gewonden werden door onze ambulance opgenomen. De posities waren zoo uitgestrekt, dat een nek in den berg door slechts drie man kon worden verdedigd. Volgens opgaaf der gevangenen komen zij van Colesberg.’Ga naar voetnoot2). Allengs verzamelden zich hier te Ramdam nieuwe eskadrons cavalerie, terwijl, toen de avond viel, reusachtige infanterie-kolonnen in de schemering zichtbaar werden. Drie divisies waren nu op marsen, en mijlen, mijlen ver was het golvende terrein in zijn lengte en breedte in zware stofwolken gehuld. De divisies volgden elkander op een dagmarsch afstands: de zesde divisie onder generaal Kelly-Kenny voorop; dan de zevende divisie onder generaal Tucker, en ten slotte de negende divisie onder generaal Colville; alle in de richting van Ramdam en de Rietrivier. Te drie uur in den morgen van den 12den Februari zadelde French op, en galoppeerde met zijn cavalerie op de Watervaldrift van de Kliprivier aan. Het was zijn plan, om de drift te nemen vóór het aanbreken van den dag, doch het was zóó donker, dat zelfs de gidsen in de war geraakten, en de voortvarende generaal was wel genoodzaakt, halt te | |
[pagina 579]
| |
French' cavalerie op weg naar Kimberley. (De opmarsch naar de Watervaldrift).
| |
[pagina 580]
| |
houden. Toen de dageraad schemerde, werd de tocht voortgezet, doch toen de drift in zicht kwam, werden eenige Boerenpatrouilles ontdekt, die uit een snelvuurkanon een goedgericht vuur op de Engelschen openden. Gelukkig voor French was het maar een kleine klomp Boeren; hij liet een deel zijner cavalerie achter, om hen te verdrijven, en zwenkte met zijn hoofdmacht rechts, waar hij, op vijf mijlen oostwaarts, de Kielsdrift bereikte. Eenige tientallen dappere burgers waren hem langs den noordelijken oever der Rietrivier gevolgd, om hem aan de Kielsdrift te keeren, doch zij waren te zwak, en moesten, om niet omsingeld te worden, snel terug. De ontzettende hitte noodzaakte French intusschen, om hier tot den volgenden morgen uit te rusten, terwijl de zesde divisie zich in dien tijd bewoog van Ramdam naar Watervaldrift; de zevende, waarbij zich het hoofdkwartier van lord Roberts bevond, Ramdam bereikte, en de negende, de achterhoede, Graspan naderde. Slechts de eerste divisie onder lord Methuen bleef in haar oorspronkelijk kamp aan de Modderrivier, om Cronjé te bewaken. Maar was de noodlottige waan, waarin zich deze dappere generaal bevond, dan nog niet gebroken? Allerlei vage geruchten hadden in de Boerenkampen de ronde gedaan, en het vermoeden, dat er een spoedige nieuwe aanval op Magersfontein werd voorbereid, begon een vasten vorm aan te nemen, toen de zonderlinge tijding, dat de troepen, die aan de Modderrivier waren geconcentreerd, langs de spoorlijn naar het zuiden werden vervoerd, dat vermoeden weer omver wierp. Voor Cronjé en de overgroote meerderheid van zijn volk werd die zonderlinge tijding intusschen zeer verklaarbaar, toen de gedachte bij hem post vatte, dat lord Roberts het plan koesterde, om de republikeinsche krijgsmacht in de Kaapkolonie van haar basis af te snijden. En in die meening werd de generaal niet geschokt, toen een paar zwervende Boerenpatrouilles hem de tijding brachten, dat Engelsche kolonnen waren ontdekt in de richting van Koffiefontein. Immers, van Koffiefontein zouden zij trachten, zuidoostelijk over Fauresmith naar de Vrijstaatsche spoorlijn op te rukken, om dat vermeende plan van lord Roberts ten uitvoer te brengen. Dat dacht ten minste Cronjé. Generaal Christiaan de Wet en kommandant Andries Cronjé (de broeder van Piet Cronjé en in Vrijstaatschen dienst) werden intusschen met een zwak kommando uitgezonden, om de Engelsche cavalerie te keeren, daar de mogelijkheid werd aangenomen, dat deze een schijnaanval zou kunnen doen op de oostelijke stellingen der Boeren, ten einde de hoofdstelling te Magersfontein te verzwakken. De Oostenrijksche officier graaf Adalbert Sternberg, die zich in | |
[pagina 581]
| |
het lager der Boeren bevond, was er echter toch niet gerust op, en deed Zondagochtend 11 Februari op eigen houtje een verkenning langs de Rietrivier, toen hij, wegens de drukkende hitte een bad nemend, tot zijn verbazing de khaki-uniformen in eindelooze rijen zag opduiken. Slechts met moeite verborg hij zich en zijn paard achter de wilgeboomen, die de diepe oevers der rivier beschaduwden, en bij de eerste kans, die hij kreeg, joeg hij in razenden galop terug naar Magersfontein, om zijn ernstige bevindingen mede te deelen. ‘Men wilde mij echter in het geheel niet gelooven,’ zegt Sternberg in zijn latere mededeelingen; ‘de Boeren bleven aannemen, dat groote troepenafdeelingen zoo'n beweging nooit zouden of konden ondernemen. De eenige tegenmaatregel, dien Cronjé nam, bestond hierin, dat hij 200 man over de rivier uitzond, om de transportwagens der Engelschen te vermeesteren, wat aan deze 200 man ook gelukte.’ Het gevoel van zekerheid, dat Cronjé bezielde, stelde graaf Sternberg weer gerust, en hij reed den volgenden dag heel gemoedelijk naar Jacobsdal. Halverwege gekomen, zag hij in de klare lucht aan den verren gezichteinder eenige ruiters snel draven, wat geen Boerenmanier is, daar de Boeren in een sukkeldrafje of in galop rijden. Dat gezicht wekte dan ook zijn bijzondere belangstelling, en de richting van die ruiters inslaande, zag hij, na opnieuw vier mijlen te hebben afgelegd, groote stofwolken van achter de heuvels oprijzen. Zijn ongerustheid was nu nog grooter dan gisteren, en hij joeg terug naar het Boerenkamp, om Cronjé te zoeken, die thans wel een aanval op Magersfontein, maar in geen geval een omtrekking verwachtte. ‘De generaal,’ zegt Sternberg wederom in zijn levendigen stijl, ‘was in de schansen van Magersfontein, waar hij elk oogenblik den aanval van de Engelschen verwachtte. Ik alarmeerde het kamp. Op mijn alarm kwamen zij in hun hemdsmouwen voor den dag, en schudden ongeloovig het hoofd. De twijfel veranderde in spotgelach, en eenstemmig was men van meening, dat ik mij vergiste. Ik nam mijn tweede paard, en reed opnieuw naar de plaats, waar ik de brigade van French had zien marcheeren. Nu stiet ik op de geheele vijandelijke troepenmacht, die als een zwarte reuzenslang voortkronkelde. Om vijf uur 's namiddags kwam ik in Cronjé's lager, met het nauwkeurige rapport van wat ik gezien had, terug. De Boeren hechtten echter nog altijd geen geloof aan mijn woorden, en commissaris Arnoldi verzocht mij, hem de “Rooies” toch te wijzen. Nu reed ik met hem uit, maar het duurde geen twintig minuten, of wij stieten reeds op den vijand, en achter hem stonden de kleine kampen van de Vrijstaters, die de Engelschen hadden vernield, in lichterlaaie. De avond daalde reeds over de verre heuvels en de zandvlakte. IJlings liepen de Boeren langs de rivier, en er volgde een kort gevecht. Snel en zonder zich om de bewegingen | |
[pagina 582]
| |
Generaal Lord Kitchener van Khartoem (in khaki).
van den vijand te bekommeren, bezetten de burgers gelukkig gekozen stellingen. Rondom dreigden zware onweerswolken. Een hevige storm joeg het zand op. Ik reed de wegrijdende Engelsche troepen na, om te zien, wat wel het doel van deze vermetele cavaleriebeweging mocht zijn, daar ik toch niet kon aannemen, dat men Kimberley met cavalerie zou pogen te ontzetten. De Engelschen trokken naar Olifantsfontein, en toen ik Cronjé's kamp weer wilde opzoeken, stond ik opeens te midden van een zwarte duisternis, verrast door een verschrikkelijk onweer. Uren en uren dwaalde ik in deze groote vlakte rond, zonder mij te kunnen oriënteeren, | |
[pagina 583]
| |
en eerst laat in den nacht ontmoette ik veldcornet Grobler, die mij den weg naar het kamp wees.’ Doch graaf Sternberg was machteloos, om generaal Cronjé van het dreigende gevaar te overtuigen. Hij bleef in den waan, dat het Engelsche leger zich niet van de spoorlijn zou durven verwijderen, en die waan heeft aan de Boeren een hunner dapperste legers en een hunner bekwaamste generaals gekost. Den 13den Februari, 's middags te halftwaalf, trok generaal French op naar de Modderrivier, om de Rondevaldrift en de Klipdrift te bemachtigen. De afstand bedroeg 25 mijlen, en de zon vlamde aan den hoogen, wolkeloozen hemel. Het was een zware tocht door het eenzame, schaduwlooze veld met zijn geel, verdord gras, en menschen en dieren leden geducht van den dorst. Maar de hoop op het water der Modderrivier verlevendigde den moed, terwijl de manschappen wisten, dat zij in hun aanvoerder French den kranigsten generaal bezaten, dien Engeland heeft. De draadknipper sneed nu den telegraafdraad door, die Jacobsdal met Bloemfontein verbindt, en de telegraphische gemeenschap tusschen Cronjé en de Vrijstaatsche regeering werd verbroken, terwijl een sterke patrouille werd afgezonden in de richting van Jacobsdal. Tegelijkertijd werd de veldtelegraaf gelegd, die French in verbinding hield met het hoofdkwartier. Maar die veldtelegraaf maakte het niet lang, want eenige door de manschappen achteloos weggeworpen brandende lucifers veroorzaakten een grooten grasbrand, die de veldtelegraaf vernielde, terwijl de vlammen, door den wind voortgejaagd, de cavalerie veel last veroorzaakten. Tegen halfzes in den avond werden aan den horizon lijnen van sober groen zichtbaar - het waren bosschen, die alle Zuid-Afrikaansche rivieren omzoomen. Gordon rukte aan op Rondevaldrift, en Broadwood op Klipdrift. Hier lagen drie kleine Vrijstaatsche kampen, en terwijl de weinige Boeren in de kopjes met moed, doch vruchteloos den vijand trachtten te keeren, zagen deze arme menschen, hoe hun lagers met de ossewagens en andere bezittingen door den vijand werden in de asch gelegd. Het waren deze Vrijstaatsche kampen, waarvan graaf Sternberg de vlammen had gezien. Den volgenden dag, den 14den Februari, was generaal French wegens de totale uitputting van vele paarden wel genoodzaakt, een dag te rusten, terwijl kleine Boerentroepen, van een kanon voorzien, den vijand onophoudelijk bestookten. Maar tegen de veertig kanonnen, die de Engelschen hadden medegebracht, kon dat ééne veldstuk der Boeren niet op, en toen generaal French op Donderdag 15 Februari des morgens te negen uur de oevers der Modderrivier achter zich liet met de wetenschap, | |
[pagina 584]
| |
dat hij de verbindingslijn van generaal Cronjé had gekruist en afgesneden, was er wel geen redelijke twijfel meer aan het spoedig ontzet van Kimberley. Hij had thans versterkingen ontvangen en beschikte over 10,000 man, die onstuimig vooruit wilden. De Boeren, die de kopjes ter weerszijden van de vlakte hadden bezet, weerden zich dapper, en wierpen een hagel van geweer- en kanonkogels in de gelederen der voortrukkende Engelschen, maar het was onmogelijk, om de stormende soldaten te keeren, en de vijandelijke colonne ging als een reusachtige ploegschaar door de Boerenstellingen heen. Hoe het er naar toe ging, kan de oorlogscorrespondent van de ‘Manchester Guardian’ vertellen. ‘Het 16de eskadron lansiers,’ zegt hij, ‘sloeg af in de richting van een der (door de Boeren bezette) kopjes. Daar wachtten hun veertig Boeren op in de val, want het meerendeel van hun paarden was doodgeschoten. Er waren daar ook vrouwen, die kwamen zien naar het schieten van ‘Rooineks.’ Luitenant Hesketh viel met drie kogels in het hoofd, maar niet voor hij telkens en telkens zijn revolver had gebruikt; zoo dicht waren de lanciers reeds bij de schansen. Toen de Boeren enkele zadels hadden geledigd, staken zij een witte vlag op, maar het werk van de cavalerie kan niet bij het doel zelf gestaakt worden. Al de Boeren, die daar waren - sommigen zeggen 32, anderen 37 - werden gespietst. Maar men zal zeggen, dat zij zich over wilden geven. De vraag, die de soldaten als antwoord stelden, was: ‘Mag men den vijand dan te verstaan geven, dat hij zooveel manschappen mag dooden, als hij maar kan, en dan zijn eigen huid mag redden door zijn handen of zijn vlag op te steken op het allerlaatste oogenblik?’ ‘Als dat gebeurt,’ voerde men aan, ‘gaat de moreele uitwerking, die de lans bij latere botsingen zal hebben, geheel teloor’Ga naar voetnoot1)). Een ijzerdraadversperring, waarmede een door veepest besmette boerenplaats was afgezet, stuitte de Engelschen een oogenblik in hun onstuimigen opmarsch, en gedurende dit korte oponthoud vonden de Boeren gelegenheid, hun weinige kanonnen in veiligheid te brengen. De Engelsche verliezen waren gering, en nadat de manschappen hun dorst hadden gelescht aan de bron van een verlaten boerenhoeve, werd de tocht snel voortgezet, terwijl te halfvier in den namiddag de hooge schoorsteenen der Kimberley-mijnen boven den gezichteinder opdoken. | |
[pagina 585]
| |
Wat nu nog te doen viel, was kinderspel. De rest van den marsch had evengoed een revue kunnen zijn, en de ontzaglijke colonne golfde als een stroom tusschen het groene geboomte door, van de glooiende hellingen snel afdalend naar de stad. Kimberley was ontzet.
Er heerschte Woensdagnamiddag 14 Februari, toen de tijding kwam, dat de vijandGa naar voetnoot1) in aantocht was, in Jacobsdal een schromelijke verwarring. De weinige karren, die nog in het dorp waren, werden volgeladen, en weg ging het. De Engelschen lieten niet op zich wachten, maar zij gedroegen zich ordelijk en welwillend. Van het landdrostkantoor, het telegraafkantoor en eenige andere gebouwen werd bezit genomen, doch de inwoners ondervonden niet den minsten lastGa naar voetnoot2). Enkele angstige vrouwen wilden vertrekken; haar werd bereidwillig een pas verstrekt, doch nauwelijks begonnen de Engelschen zich op hun gemak te gevoelen, of daar kwam de alarmkreet: ‘De Boeren komen!’ Het was een klein Boerenkommando, dat zich boven het dorp, in de bedekking van het geboomte, nestelde. Zij hadden door landdrost Steyn, broeder van den President, die bij de nadering van den vijand wijselijk uit Jacobsdal was gevlucht, de komst der Engelschen vernomen, en trachtten hen weer uit het dorp te schieten. Het gelukte hun inderdaad. Zij streden als leeuwen, en sloegen den vijand met een verlies van 19 man uit het dorp. Den volgenden dag echter kwam de brigade Londensche Vrijwilligers onder generaal Wavell (zevende divisie), om Jacobsdal opnieuw te bezetten, en het vriendelijke dorp met zijn witte huizen, die zoo vredig doorschemerden tusschen het frisch geboomte, zou opnieuw de verschrikkingen van den oorlog ondervinden. Het ernstigste was het wel voor de arme gewonden, die in het groote Duitsche hospitaal te Jacobsdal werden verpleegd. De Londensche Vrijwilligers waren het dorp tot op 800 meter genaderd, toen zij uit de buitentuinen met een vinnig geweervuur werden begroet. Maar er waren slechts 200 Boeren zonder artillerie (onder veldcornet Maartens); de vijand telde 4000 man met 6 kanonnen, en het was een hopeloos werk, om hem te keeren. Dat deze 200 Boeren, met schaarsche dekking, hebben getracht, het nochtans te doen, strekt hun reeds tot eere, maar om niet omsingeld te worden, moesten zij terug. Lord Roberts reed het dorp binnen en bezocht het Duitsche | |
[pagina 586]
| |
De Engelschen binnen Jacobsdal.
| |
[pagina 587]
| |
hospitaal, waar hij, behalve de Boerengewonden, nog 37 Engelsche gewonden vond. Hij werd getroffen door de voortreffelijke bediening en oppassing, die de gewonden hier genoten; inderdaad maakten de Engelsche hospitalen er een treurig figuur bij.
Cronjé schrok op uit zijn rust, en de Boeren werden angstig. In alle richtingen bewogen zich de vijanden, menigvuldig als de mieren, snel voort. Van Christiaan de Wet was geen tijding meer vernomen; kommandant De Beer, die met zoo weinig manschappen, maar met zoo'n grooten moed generaal French had willen keeren, had tevergeefs gevochten; majoor Albrecht, die den hevigsten kogelregen had getrotseerd, om zijn beide stukken geschut in stelling te brengen, had op de verre stofwolken geschoten, zonder in de schromelijke verwarring recht te weten, of het vrienden of vijanden waren. De Boeren stonden versuft en verslagen te kijken naar die eindelooze stofwolken aan den verren gezichteinder; zij voelden zich door de snelle bewegingen van den vijand volslagen overrompeld - ach, er zat iets in de lucht: iets vaags, iets onbestemds, iets als een vreeselijk onheil, dat de leeuwen van Magersfontein zou treffen met de kracht van den bliksemstraal..... De artillerie van lord Methuen had intusschen haar vuur geopend, en wierp haar bommen tot in het Boerenkamp. De Kaffers, die in dienst der burgers waren, beefden als espeblâren; en hadden zij kans gezien, zij zouden gevlucht zijn als ratten, die het zinkende schip verlaten. De vijand was naderbij gekomen, en in den avond van den 14den Februari werd een krijgsraad belegd. Hij bestond uit een aantal toevallig aanwezige kommandanten en veldcornetten, terwijl sommige der flinkste generaals, zooals Christiaan de Wet, met hun zwakke kommando's tusschen de vijanden zwierven, zonder dat men hun verblijfplaats wist. De krijgsraad besloot, om het kamp op te breken, en midden in den nacht werden de ossewagens ingespannen, en het lager in zuidwestelijke richting verplaatst naar een kom, op twee mijlen afstands, die een tijdelijke bescherming bood voor de geduchte lyddietbommen. Dat opbreken van het kamp maakte intusschen een slechten indruk op de reeds zoo verontruste gemoederen, en toen de vijand den volgenden morgen het bombardement hernieuwde, was er geen eenparige actie meer te verkrijgen. In den namiddag van den 15den Februari werd er opnieuw een krijgsraad gehouden, die door Villebois de Mareuil en Sternberg werd bijgewoond. ‘Het ging er erg warm toe,’ zegt graaf Sternberg in zijn mededeelingen. | |
[pagina 588]
| |
‘De meeste aanwezige Vrijstaters, bezorgd voor hun vee en have, verlangden onvoorwaardelijk den terugtocht. In de gegeven omstandigheden kon een terugtocht over Olifantsfontein onmogelijk slagen. De eenige mogelijkheid was een aanval op de Paardebergdrift, die op dat oogenblik stellig gelukt zou zijn, omdat den 15den Februari, den dag, waarvan ik spreek, de hoofdmacht van de Engelschen voor een gedeelte ten zuiden van de rivier en voor een ander gedeelte in Kimberley stond!’Ga naar voetnoot1) Tot dien terugtocht over Paardeberg naar Bloemfontein werd nu met een bezwaard hart besloten. De stellingen bij Magersfontein werden opgegeven, en de eerste schreden gezet op den langen lijdensweg. De wagens werden in groote haast opgeladen; wat niet kon worden meegenomen werd zooveel mogelijk vernield; de beesten werden bijeengeschaard en ingespannen, en de tocht begonGa naar voetnoot2). Ach, het was een treurige tocht, dagen lang! Tusschen het knarsen der zware wagens in hoorde men het zachte snikken der vrouwen en het geschrei der kinderen. Onder die vrouwen en kinderen waren velen uit Griqualand-West, van huis en hof verdrevenen, die schuiling hadden gezocht achter de sterke kopjes van Magersfontein, en nu mee moesten - de toekomst in, die duisterder was dan de duisternis van den nacht.... Vele vrouwen en kinderen konden geen plaats vinden op de ossewagens, en moesten te voet den langen weg afleggen. En terwijl de wagentros als een reusachtige slang langzaam voortkronkelde over den breeden, ongelijken weg, lagen de huisvaders en de echtgenooten in de kopjes ter zijde van den weg, om den tocht te dekken, en zij moesten het aanzien, machteloos aanzien, hoe hun vrouwen en kinderen onder het vijandelijk vuur door moesten - op den gang naar het Afrikaansche Sedan! Doch de hoop bleef schemeren in de moede harten, en de moeder wees bij het barsten der lyddietbommen haar kind met uitgestrekte hand naar het oosten, dag aan dag, want dáár, achter die verre, groene heuvelen - zij drukte het angstige kind vaster aan de moederborst -: ‘Dáár ligt Paardeberg, mijn lieveling; dáár zullen we veilig zijn!’ |
|