De oorlog in Zuid-Afrika. De strijd tusschen Engeland en de verbonden Boeren-republieken Transvaal en Oranje-Vrijstaat in zijn verloop geschetst. Deel 2
(1901)–Louwrens Penning– Auteursrecht onbekend
[pagina 560]
| |
Vervolg Beleg en Ontzet van Kimberley.OP den 10den December 1899 hoorde de bevolking van het belegerde Kimberley, hoe de kanonnen van Engeland de grauwe kopjes van Magersfontein bombardeerden, terwijl den volgenden dag het zware gedruisch van den vreeselijken slag de spanning verdubbeldeGa naar voetnoot1). Kimberley twijfelde er niet meer aan, dat lord Methuen er door heen zou breken met zijn dappere troepen; er kwam een geest van opgewektheid, die de zwaartillendsten medesleepte, en Cecil Rhodes zorgde voor een prachtige tafel, waaraan hij de Engelsche officieren als gastheer zou ontvangen. Doch vele van die officieren lagen op den avond van dien verschrikkelijken dag met strakke leden en gebroken oogen op het doodenveld, en in plaats van feest en vroolijkheid brachten des avonds de lichtseinen der Boeren, van het slagveld opgelaten, de boodschap: ‘Wij hebben jullie mooie ontzettings-kolonne verpletterd.’ 't Is waar, de bevolking van Kimberley hoopte nog altijd, dat dit bericht slechts Boerenbluf zou zijn, maar toen ook de volgende dagen in de wijde velden van den omtrek geen soldatenhelm zich vertoonde, moest het ergste worden aangenomen. De verwachting van een spoedig ontzet was nu vervlogen, en de kommandant der stad, Kekewich, moest er op bedacht zijn, om zuinig te worden met de levensmiddelen. Met het oog daarop en in overleg met zijn officieren gelastte hij daarom, dat de vrouwen, de kinderen en allen, die niet meevochten, de plaats zouden verlaten, doch dit bevel veroorzaakte onder de bevolking een waren storm van verontwaardiging, terwijl de machtige Cecil Rhodes haar pleitbezorger werd. Scherper nog dan vroeger kwam de verwijdering tusschen het militair en het burgerlijk gezag aan het licht, en Kekewich zag geen kans, om zijn bevel uit te voeren. Hij slikte zijn ergernis in, en boog het hoofd voor den diamanten-koning. De voeding der 12000 Kaffers, die zich in de stad bevonden, had heelwat in. Koren was er in overvloed voor hen, doch het gebrek aan ander plantaardig voedsel veroorzaakte veel lijden aan scheurbuik. Als geneesmiddel tegen deze ziekte kregen de kleurlingen een drank, getrokken van de bladeren der doorn-aloë's, die om de stad groeiden. Inderdaad scheen deze drank sommigen lijders te helpen, ofschoon er vele stierven. | |
[pagina 561]
| |
Later werden tegen scheurbuik de groene scheuten der wingerden als een soort sla gebruikt. Intusschen kreeg Cecil Rhodes gelegenheid, om een partij Kaffers buiten het gebied der belegerde stad te krijgen, en ofschoon de Boeren hen vroeger hadden teruggezonden, lieten zij hen nu passeeren, en gebruikten hen als schansgravers bij de stellingen van Magersfontein. Heerschte onder de Kaffers scheurbuik, de blanke bevolking werd door den typhus geteisterd, en de sterfte onder de kinderen, voor wie geen voldoende melk meer was te krijgen, bereikte een schrikwekkend cijfer. Een man van gewicht was de Amerikaan George Labram. Hij was hoofdingenieur der De-Beers-mijnen, en bewees den belegerden groote en gewichtige diensten. Hij liet een groote, bomvrije bewaarplaats maken voor de proviand, en fabriceerde bommen voor de Engelsche zevenponders. Deze granaten werden gestempeld met de woorden: ‘Met de groete van Cecil Rhodes,’ en met dat kompliment naar de Boerenstellingen geworpen. Doch de Boeren schenen er het fijne niet van te begrijpen, vonden het een flauwe grap, en trokken de schouders op. In December volvoerde Labram zijn plan, om een zwaar kanon te gieten, 10½ voet lang, dat in staat zou zijn, om bommen van 28 pond te werpen. In ruim drie weken voltooide hij, dank zij zijn ijzeren vlijt, dezen arbeid, en noemde den nieuwen vuurmond naar Cecil Rhodes ‘de Lange Cecil.’ Maar de Lange Cecil beantwoordde toch niet aan de stoute verwachtingen; in spijt van zijn geduchten naam heeft hij den Burgers niet veel kwaad gedaan. Het vuur van de Boeren richtte meer uit, ofschoon het geschut van majoor Albrecht veel te licht was voor zijn taak. Den 24sten en 25sten Januari werd de stad zoo krachtig mogelijk gebombardeerd, waarbij vier menschen werden gedood, verscheidene gewond en vele huizen beschadigd. Het dak van het groote sanatorium werd weggerukt, en vrouwen en kinderen namen in nachtgewaad jammerend de vlucht, terwijl de Vrijstaatsche artillerie veertien dagen later een geduchte aanwinst verkreeg in een Long-Tom, die bommen van honderd pond in de verschrikte stad begon te werpen. Er waren heelwat beraadslagingen noodig geweest, voordat het plan tot rijpheid was gekomen, om dezen reuzenvuurmond te Kimberley op te stellen. Zondag 4 Februari kwam hij te BoshofGa naar voetnoot1) aan, terwijl hij den daarop volgenden Dinsdagavond 6 Februari, door 36 ossen getrokken, hortend en | |
[pagina 562]
| |
Het speurlicht op den schacht-toren der De Beers-mijnen, waarmede de omtrek van Kimberley mijlen ver werd verlicht.
| |
[pagina 563]
| |
stootend bij de Boerenlagers om Kimberley arriveerde. Onmiddellijk trok hij voort, door de speurlichten van Kimberley niet opgemerkt, in de nachtelijke duisternis, en werd - het was een stout stuk! - op slechts drie mijlen ten noorden van Kimberley, te Kamfersdam, in stelling gebracht. Om halfnegen den volgenden morgen opende Long-Tom het vuur. Na het tweede schot rees een rookkolom op boven het hotel ‘Buffalo Club,’ waar de biljarttafel tot splinters werd geslagen, terwijl een scherf van de hier neergeplofte reuzenbom op 150 schreden afstands met zooveel kracht het kantoor der De-Beers-mijnen binnen vloog, dat een zware ijzeren brandkast van haar plaats werd geschoven. Tegen den middag drong een ander ijzeren monster een grooten winkel op het marktplein binnen. De bom sloeg den geheelen inhoud tot gruis, doch een jongen, die zich in de onmiddellijke nabijheid bevond, bleef onverlet, ofschoon zijn baadje werd gescheurd. In de straat werd een klein meisje door een bomscherf gedood. Vol angst sloten de winkeliers en kooplieden hun winkels en kantoren; het vuur van het lichte Boerengeschut was er kinderspel bij geweest. Een vrouw kwam den volgenden morgen met haar kind uit een bomvrije plek te voorschijn; zij meende, dat het gevaar voorbij was, doch een nieuwe barstende bom sloeg het kind uit haar armen en doodde het, terwijl de arme moeder zelf eenige dagen later aan de bekomen wonden overleed. Cecil Rhodes werd niet geraakt, maar zijn groot portret, dat in een photographisch atelier te pronk hing, werd verbrijzeld. Rhodes zat tijdens het bombardement in zijn woonkamer te wachten op de komst van zijn hoofdingenieur George Labram, die te zijnent zou eten. Labram maakte zich dan ook juist gereed, om te gaan, en vertoefde nog even in zijn slaapkamer, toen een granaat hem op de plek vermorzelde. Het was toen zes uur in den avond, en het was juist de laatste bom, die op dien 9den Februari door Long-Tom werd gevuurd. Onder de puinhoopen haalde men het verscheurde lijk van den verdienstelijken man te voorschijn, doch zijn Kafferbediende, die zich tijdens het onheil in hetzelfde vertrek bevond, was ongedeerd ontsnapt. Het lijk van den Amerikaan werd in de Engelsche vlag gewikkeld en den volgenden nacht begraven. De soldaten salueerden, in twee rijen opgesteld, toen de affuit, waarop de lijkkist stond, langzaam naderde terwijl een groote menigte gewapende burgers met omgekeerde wapens den kanonwagen volgde naar de begraafplaats. Om hen heen golfde de duisternis van den nacht, en die zwijgende, zich langzaam voortbewegende stoet maakte een onuitsprekelijk droefgeestigen indruk. Het muziekcorps stemde de eerste tonen aan van Beethoven's treurmarsch, en met af- | |
[pagina 564]
| |
gemeten stap trok de sombere lijkstoet voorwaarts. Doch midden in deze plechtigheid, terwijl de torenklok van Kimberley sloeg en haar laatste slag was weggestorven, weerklonken van den Uitkijk de snelle stooten van den hoorn. Er ging een rilling door de menigte; nog nooit te voren hadden de Boeren des nachts gebombardeerd, en allen keken elkander aan met benepen harten. Weinige seconden later werd het bulderen van het reuzenkanon der Boeren gehoord, en door den plechtigen treurmarsch ging het fluitende geluid van een dier honderdpondsbommen. Het was een verschrikkelijke begrafenis. De menschen beefden van angst en wierpen zich plat op den grond. Zij sidderden voor Long-Tom, en er was reden voor, want zij hoorden zijn stem en hij brulde om voedsel. Tusschen negen en elf uur in dien Zaterdagnacht van 10 Februari werden 21 van die granaten in Kimberley geworpen. Een aantal gebouwen werd vernield, en verscheiden menschen gedood. De bommen barstten met een lichtstraal en een knal als van een inslaanden donderslag. Het was een heldere nacht, zonder wolken. Vredig blonk de maan aan den diepblauwen hemel; geen gedruisch van wagenwielen of paardenhoeven werd vernomen, doch de angsten van het bombardement kwamen op dien vredigen achtergrond nog te schriller uit. De vrouwen ijlden met hun verschrikte kinderen naar de oostzijde van de stad, om veilig te zijn, en boven den gezichteinder der stad stegen de vlammen van brandende huizen als toortsen omhoogGa naar voetnoot1).
Er werd met grooten spoed voor bomvrije verblijfplaatsen gezorgd. Het waren kleine kelders, gedeeltelijk onder den grond, waarvan de zijden ongeveer zes voet lang waren. Het dak en de wanden bestonden uit balken en zandzakken, terwijl de toegang tot deze kelders open bleef.
Long-Tom was den Engelschen een scherpe doorn in het oog, en zij deden hun best, om hem tot zwijgen te brengen. Hun artillerie schoot trouwens met groote nauwkeurigheid, en verscheiden van hun bommen vielen midden in de stelling van het kanon. Vijf Boeren werden daarbij licht gewond, maar de artillerist Erasmus ging rustig voort met mikken, zich in het minst niet bekommerend om de sissende en barstende granaten in zijn nabijheid. Majoor Albrecht, de dappere bevelhebber der Vrijstaatsche artillerie, stond tijdens het bombardement bij een der veldstukken, en telkens, als | |
[pagina 565]
| |
Holen te Kimberley, welke de belegerden zich hadden gegraven tot schuiling voor de granaten der Boeren.
| |
[pagina 566]
| |
hij den lichtstraal zag uit de monding der vijandelijke artillerie, waarschuwde hij: ‘Koest, kerels, koest!’ waarop zijn manschappen zich dan achter de schansen bergden. Slechts luitenant Heister, een Duitscher, bleef te midden van den bommenregen kaarsrecht staan, bewerende, dat zijn kommandant met ‘kerels’ geen officier kon bedoelen. De majoor glimlachte, en toen de vijandelijke artillerie opnieuw vuur gaf, riep hij: ‘Koest, kerels, en luitenant Heister ook!’ Nu wist Heister beslist, dat de waarschuwing hem evengoed als de andere manschappen gold, en zocht eveneens schuiling. Onder de zwaargewonden aan de Boerenzijde tijdens het bombardement van Long-Tom bevond zich de Franschman S. Leon, vroeger verbonden aan de bekende kanonnenfabriek van Creusot. Hij was een man van groote kunde, die in bekwaamheid en geestkracht voor Labram niet behoefd onder te doen, terwijl hij de zaak van het recht met warme toewijding heeft gediend. Hij stond in den omtrek van Long-Tom met een Boerenofficier te spreken, toen de kogel van een scherpschutter uit Kimberley zijn hoofd bij den slaap doorboorde, en aan de andere zijde bij het oog weer te voorschijn kwamGa naar voetnoot1). Long-Tom bracht intusschen een geduchte beroering teweeg onder de bevolking van Kimberley, en in den morgen van den 10den Februari richtten Cecil Rhodes en de burgemeester van KimberleyGa naar voetnoot2), in spijt der besliste tegenkanting van het militair bestuur, het volgende krasse schrijven aan lord Robets: ‘Kimberley, 10 Februari. Met het oog op de inwoners dezer stad wenschen wij met alle achting te weten, of aan Uwen kant het voornemen bestaat, om een onmiddellijke poging te doen tot ons ontzet. Uwe troepen zijn meer dan twee maanden lang binnen een afstand van weinig meer dan twintig mijlen van Kimberley gelegerd geweest, en indien de heuvels van Spijtfontein hun te machtig zijn, bestaat er een gemakkelijke route over een vlak terrein. Deze stad, met hare bevolking van meer dan 45000 ingezetenen, is gedurende 120 dagen belegerd geworden, en een groot gedeelte der bevolking heeft het hard te verantwoorden gehad. De scheurbuik raast onder de inboorlingen; kinderen sterven, wegens gebrek aan geschikt voedsel, bij groote getallen, en dysenterie en typhus zijn heerschende. Het hoofdvoedsel der blanken heeft sinds langen tijd bestaan uit brood en paardevleesch, en dat der zwarten uit enkel meel en mout. We nemen aan, dat Gij ons zult toestemmen, dat deze ontberingen door | |
[pagina 567]
| |
de bevolking met geduld en zonder klacht zijn gedragen. Gedurende de allerlaatste dagen heeft de vijand in een stelling, binnen drie mijlen afstands van ons, een kanon van 6 inch in stelling gebracht, dat honderdpondsbommen werpt, die onze gebouwen in vlam zetten, en dag aan dag menschen doodt onder onze bevolking. Zooals Gij weet, zijn de kanonnen alhier volstrekt niet in staat, om dit nieuwe kanon te beantwoorden. De eenige vuurmond, die iets helpt, is hier gegoten. Onder deze omstandigheden, en deze gemeente vertegenwoordigende, voelen wij ons gerechtvaardigd tot de vraag, of Gij eenig onmiddellijk plan koestert, om Uwen troepen orders te geven, ons te ontzetten. Wij vernemen, dat kort geleden groote versterkingen in Kaapstad zijn aangekomen, en wij zijn er van overtuigd, dat Uwe manschappen aan de Modderrivier niet meer dan 10,000 BoerenGa naar voetnoot1) tegenover zich hebben. Gij moet beoordeelen, hoeveel Britsche troepen er noodig zullen zijn, om klaar te komen met deze macht, maar het is absoluut noodzakelijk, dat deze plaats ontzet worde.’ Kekewich was zoo vriendelijk, er apart de boodschap aan toe te voegen, dat de heer Rhodes verlangend was om zich over te geven, indien de stad niet snel werd ontzet, terwijl lord Roberts uit deze boodschap kon bemerken, hoe verbitterd de stemming werd tusschen het militair en het burgerlijk gezag in Kimberley. Inderdaad werd de verhouding tusschen Rhodes en Kekewich elken dag slechter, en indien het beleg nog een maand had geduurd, zou die verbittering de bedenkelijkste gevolgen hebben gehad. Lord Roberts zette zich op zijn schrijfstoel en zond het volgende antwoord aan Kekewich: ‘Ik verzoek u, den burgemeester enden heer Rhodes zoo krachtig en duidelijk mogelijk den rampspoedigen en vernederenden indruk der overgave na zoo'n lange en roemrijke verdediging onder de oogen te brengen. Binnen weinige dagen zal Kimberley waarschijnlijk zijn ontzet, daar wij morgen onze actieve operaties beginnen, en toekomstige militaire operaties hangen voor een groot deel daarvan af, dat gij uwe stelling nog een korten tijd handhaaft.’ Den 11den Februari nam Rhodes maatregelen om de vrouwen en kinderen in veiligheid te brengen, en de diepe schachten der diamantmijnen (de Kimberley- en De-Beers-mijnen) leenden er zich uitstekend voor. 2500 menschen maakten van die schachten gebruik, zonder dat de onderbrenging van zooveel menschen eenig ongeluk veroorzaakte, want het geschiedde op Zondag, den dag, waarop de Boeren hun geweren en bandelieren in een hoek neerlegden.
Het vuur van Long-Tom verzwakte, en het beleg spoedde ten einde. | |
[pagina 568]
| |
O, als die Long-Tom vier weken eerder was gekomen, en als de Boeren eens waren opgesprongen uit hun zoete rust! Maar het was zoo niet, en Kimberley was gered. Roberts en Kitchener, de chef van zijn Generalen Staf, hadden reeds het net geweven, dat over de dappere kommando's van Magersfontein zou worden toegehaald, en het gordijn ging op van een treurspel, dat Europa zou ontroeren. Het was op den 13den Februari, toen de ingezetenen van Kimberley aan den zuidelijken horizon vreemde wolken zagen in de lucht: groote, stofferige wolken, die zich noordwaarts bewogen, terwijl uit diezelfde richting de geluiden kwamen van een ongestadig kanonvuur. De ingezetenen wisten niet, wat dit beteekende, want niemand in Kimberley had te voren een groot leger op marsch gezien, of geweten, dat die zuilen van stof zijn nadering aankondigden. Het waren zware stofwolken, zich scherp afteekenend in de ijle, doorzichtige lucht. Zij dreven naar het noorden, naar Kimberley, en werden opgeworpen door de hoeven van tien duizend paarden, die zich snel voortbewogen. Op den 14den Februari kwam er een andere ontdekking bij, die de harten der inwoners deed kloppen van blijde hoop. Zij bemerkten namelijk, dat de Boeren hun sterke stelling bij Alexandersfontein hadden verlaten, en verzuimden niet, ze onmiddellijk te bezetten. Eenige uren later kwamen vier Boerenwagens, geladen met levensmiddelen, argeloos Alexandersfontein binnenhotsen, en werden een welkome buit voor de Engelschen. Voor de goede orde legde het bevoegde gezag er onmiddellijk beslag op, en stond niet toe, dat er geplunderd werdGa naar voetnoot1). Tegen den avond van den 14den Februari zagen de ingezotenen van Kimberley de stofwolken aan den oostelijken kant van Magersfontein, doch den volgenden morgen werden zij opgeschrikt door het Boerengeschut, dat Alexandersfontein heftig beschoot. Zij maakten zich echter noodeloos bezorgd, want dat kanonvuur was de laatste opflikkering van het belegGa naar voetnoot2), dat 124 dagen had geduurd. Want reeds werd aan den anderen kant, over het veld, de galop gezien van Engelsch paardenvolk, en terwijl de Boeren terugtrokken, hield generaal French eenige uren later aan het hoofd zijner cavalerie den intocht in de diamanten-stad. | |
[pagina 569]
| |
Het was een juichende intocht, en de geestdrift was grenzenloos. 't Was gelukkig voor de Boeren, want in den roes der overwinning werd Long-Tom vergeten, zoodat de Boeren gelegenheid vonden, den kostbaren vuurmond in veiligheid te brengen. Was de stroefheid tusschen Buller en White bij hun ontmoeting in Ladysmith opmerkelijk geweest, in Kimberley viel er ook roet in het eten. Kekewich verlangde namelijk den volgenden dag van generaal French, dat deze den ongenoemden schrijver van een stuk in een locaal blad, waarin de dreigende uitdrukking voorkwam: ‘Het werd tijd, dat Kimberley werd ontzet,’ in de gevangenis zou stoppen. Maar generaal French was zoo verstandig, op dat vriendelijk verlangen maar niet in te gaan, want niemand minder dan de heer Cecil Rhodes, die bij dat verzoek tegenwoordig was, had dan achter de tralies gemoetenGa naar voetnoot1). |
|