De oorlog in Zuid-Afrika. De strijd tusschen Engeland en de verbonden Boeren-republieken Transvaal en Oranje-Vrijstaat in zijn verloop geschetst. Deel 2
(1901)–Louwrens Penning– Auteursrecht onbekendDe Vierde Poging tot Ontzet van Ladysmith.
| |
[pagina 514]
| |
De andere afdeeling Engelschen, bij den Zwartkop, kreeg het te kwaad met generaal Louis Botha, die den 12den Februari met 600 man (waaronder 100 man van Lydenburg en Carolina onder kommandant David Joubert) over de Tugela trok, om de overzijde te verkennen. Het was een ware verrassing voor de Engelschen aldaar, en zij stoven op als kippen in een hoenderhok, als de marter komt. Zij vluchtten in groote overhaasting, terwijl er 13 werden gedood, 4 zwaar gewond en 10 krijgsgevangen gemaakt. Van de gevangenen werd er een vrijgelaten, om hulp bij de Engelsche ambulance te halen. De verliezen der Boeren bepaalden zich tot één gedood paard. Denzelfden dag maakte de vermetele Ricchiardi met een troepje van 12 Italianen een stouten verkenningstocht in de richting van Chieveley. Hij naderde het Engelsche kamp, en ontdekte een bereden patrouille van den vijand, sterk 14 man. De Italianen kropen weg in het struikgewas, terwijl de Engelschen afstegen en te voet op verkenning uitgingen, drie der hunnen bij de paarden achterlatend. Ricchiardi meende, dat het nu tijd werd, en gaf uit de hinderlaag vuur op de bewakers. Twee werden gedood, doch de derde wist te ontsnappen, terwijl de Italianen 8 paarden buit maakten. Onder een hevig vuur van den vijand bereikten zij gelukkig de Boerenlagers; slechts één Italiaan werd licht aan de hand gekwetst. Maar de Boeren konden die kunstjes even goed als de Italianen. Zoo werden den 10den Februari verscheidene Engelschen gevangengenomen, waarbij zich eenige Swazilanders bijzonder onderscheidden, terwijl een zekere jonge Kruger uit Boksburg, die bezig was, om een Engelsen korporaalspaard buit te maken, doch door het geweer van den korporaal, die in hinderlaag lag, werd bedreigd, niet beter wist te doen, dan den korporaal het gevaarlijk wapen uit de hand te rukken en zoowel den korporaal als zijn paard krijgsgevangen te maken. Doch deze en dergelijke voorvallen waren slechts schermutselingen, die wel een loffelijke getuigenis aflegden voor de vechtwaarde van het Boerenleger, maar geen beslissenden invloed konden uitoefenen op den gang van den veldtocht. Daarvoor waren krachtige, voorwaartsche bewegingen noodig, doch Piet Joubert was daarvoor nooit de man geweest, daar in al de oorlogen, die hij had gevoerd, steeds zijn eerste en zijn voornaamste doel was geweest, om het leven zijner manschappen zooveel mogelijk te sparen. Voorzichtigheid was steeds de meest uitgedrukte trek van zijn karakter geweest, en daarom had ook het in den krijgsraad na lang en rijp beraad vastgestelde veldtochtsplan, om Noord-Natal te bezetten, Ladysmith te omsingelen, en achter de steile oevers der snelstroomende Tugela den vijand af te wachten, zijn besliste goedkeuring weggedragen. Piet Joubert deed trouwens een verstandige daad, toen hij het goedkeurde, en het plan werd ook volledig uitgevoerd. 't Is waar, de | |
[pagina 515]
| |
Generaal Joubert in een Laagertent voor Ladysmith.
| |
[pagina 516]
| |
Boeren maakten bij hun opmarsen meer dan ééne ernstige fout: generaal Yule had niet mogen ontsnappen uit Dundee, en de slag van Elandslaagte had niet geleverd mogen zijn; doch de fouten der Boeren werden rijkelijk opgewogen tegen de misslagen der Engelschen, en generaal White, de zoo in de hoogte gestoken verdediger van Ladysmith, was een dapper man maar een zeer middelmatig veldheer. Het Natalsche veldtochtsplan droeg den onmiskenbaren stempel van schranderheid en overleg, zonder twijfel, doch het was toch zeker een fout, en waarlijk geen geringe fout, dat men meende, met dit plan den geheelen oorlog te kunnen beheerschen. Het plan gaf een goede inleiding tot den oorlog, maar er diende toch ook een vervolg te komen, en zoo er ooit kans was geweest, om den vijand met succes aan te tasten of ten minste ernstig te verontrusten, dan was het wel na de dagen van Colenso, Spionkop en Vaalkrans geweest. Doch Piet Joubert had er geen zin in. De ouderdom deed zich trouwens bij den grijsaard gevoelen; zijn lichaam had veel geleden door de vermoeienissen van het kampleven, en zijn maagkwaal brak zijn energie. Neen, hij had er geen zin in - minder dan ooit. Vele burgers konden zich met die zienswijze best vereenigen. Nog altijd wist het Boerenvolk zich niet los te maken van den zoeten, maar dwazen waan, dat de groote mogendheden, verontwaardigd over dezen schandelijken en gruwelijken oorlog, tusschenbeide zouden komen, terwijl de nationale geestdrift, die in de eerste dagen van October zoo machtig was opgevlamd, in de eentonigheid van het kampleven begrijpelijk genoeg moest tanen. Zoo konden de Engelschen opnieuw den aanval wagen; zoo bleef de vlag van Engeland wapperen boven de uitgemergelde bezetting van Ladysmith, en de verwachting der burgers, dat generaal Redvers Buller - door ‘De Volksstem’ met overmoedigen en onbetamelijken spot ‘de Rooie Vers Bul’ genoemd - in zijn pogingen tot ontzet van Ladysmith nooit zou slagen, werd bitter teleurgesteld. Het was te voorzien, dat de nieuwe poging van generaal Buller, om de benarde veste te ontzetten, door het oosten zou gaan, doch het pleit niet voor zijn bekwaamheid, dat hij eerst bij de vierde poging de richting insloeg, die hij reeds bij de eerste poging had behooren te nemen. Generaal Clery zou bij dezen tocht geen bevel voeren; hij was in zijn been gekwetst, en werd tijdelijk vervangen door generaal Lyttelton. Het aanstaande gevechtsterrein was een gebroken, bergachtig landschap, doorsneden met slooten en bedekt met dicht, op vele plaatsen schier ondoordringbaar struikgewas. Bij Colenso buigt de Tugela scherp naar het noorden en stroomt drie mijlen in die richting voort, om zich daarna in haar grilligen loop | |
[pagina 517]
| |
weer naar het oosten te keeren. Een omtrekkende beweging in deze richting moest het Engelsche leger, zonder de Tugela over te trekken, in de nabijheid brengen van Pietersheuvel, die op slechts negen mijlen afstands ligt van Ladysmith. De voornaamste hindernissen waren de bergen en het struikgewas. Juist ten oosten van Colenso verheft zich de ruige Hlangwane-berg, dien de Engelschen tijdens den slag van Colenso op zoo'n roekelooze wijze hadden bestormd. De berg was door vele loopgraven tot een geduchte sterkte gemaakt, die door een directe bestorming onmogelijk kon worden genomen. Gezicht op het Tugela-dal.
De Hlangwane-berg zet zich in zuidoostelijke richting voort, en grenst aan een ronden groenen heuvel, gemeenlijk genoemd de Groene heuvel, die, oostwaarts loopend, zich aansluit aan den kliprand van den Monte-Christo-berg en den kliprand van den Cingolo-berg. Wanneer men deze drie bergruggen of randen vergelijkt met een tweetandige vork, dan vormen de Hlangwane-berg en de Groene Heuvel den linker-, de Monte-Christo-berg den rechtertand, terwijl de Cingolo-berg de steel is van deze vork. De drie bergruggen werden door de Boeren met den algemeenen naam van de Boschkoppen betiteld. | |
[pagina 518]
| |
De Monte-Christo-berg verheft zich tot een hoogte van 2500 voet en beheerscht den geheelen omtrek tot Bulwanaheuvel en Groblerskloof; de berg is inderdaad de sleutel tot Ladysmith. De Cingolo-berg is lager dan de Monte-Christo-berg, doch steil en ruw. Tusschen het kruispunt der vork en het Engelsche kamp te Chieveley rees nog een andere heuvel op, de Huzarenheuvel, terwijl een vallei den Huzarenheuvel van de Boschkoppen scheidde. Het is een diepe vallei, begroeid met struikgewas; midden door deze vallei, omringd door een breeden zoom van geurende mimosa's en welriekende oleanders, slingert zich de kleine Gomba, die haar kristalhelder water stort in de troebele Blauwkransrivier. Nu was het plan van generaal Buller, om den Huzarenheuvel te veroveren, er zijn zware artillerie op te stellen, en de Boschkoppen onder vuur te nemen. Daarop zou de zuidkant van den Cingolo-berg worden bestormd door de infanterie, waarna de Monte-Christo-berg aan de beurt zou komen. Was deze berg genomen, dan was de zwaarste arbeid verricht, daar zijn bezit de Boerenstellingen op den Hlangwane-berg en bij Colenso ten ernstigste zou bedreigen. Zonder twijfel lag in den linker, den oostelijken vleugel der Boeren het zwakke punt, want hij miste een sterk aanleuningspunt. Ten westen van Spionkop hadden de Boeren eenige weken geleden voor hun rechtervleugel een kostelijk aanleuningspunt gehad in het steile, hooge Drakengebergte, doch hier, bij de Boschkoppen, misten zij het, en vroeger of later zou de vijand door zijn overstelpende meerderheid kunnen omtrekken wat niet te bestormen was. Die meerderheid werd in den loop der Februari-maand al grooter; niet door de aangroeiende macht van den vijand, doch door de slinkende Boerenkommando's, die een aanzienlijk aantal strijders moesten afgeven, om den in de knel gerakenden Piet Cronjé in zijn grooten nood bij te staan, en de vijf- à tienvoudige overmacht, waartegen de Republikeinen gewoon waren te strijden, werd een vijftien- en twintigvoudige overmacht. De Engelschen hadden uit de vorige nederlagen veel geleerd; de stellingen der Boeren waren nauwkeurig en zorgvuldig onderzocht, en waar de Engelsche verkenningsdienst te kort schoot, daar had het Engelsche goud de verraders gekweekt, die voor eenige blinkende sovereigns hun vaderland gaarne te gronde richtten. Zoo was het dan den Engelschen opperbevelhebber wel bekend, dat de Boeren des nachts den Huzarenheuvel bezet hielden, en overdag de oevers der Gomba; dat hun lagers stonden aan den Hlangwane-berg en den Cingolo-berg, welks westelijke hellingen van loopgraven waren voorzien. Generaal Buller wist nog meer. Het was hem bekend, dat zes Boerenkanonnen ten noorden van | |
[pagina 519]
| |
Colenso stonden, bij Groblerskloof; een klein kanon op den Groenen Heuvel, en een Creusot-kanon en een Nordenfelt-maxim op den Hlangwane-berg. En toch - in spijt van zijn uitmuntende inlichtingen, in spijt van zijn speurende luchtballons en in spijt van zijn overstelpende overmacht, zou hij toch nog de vreeselijkste offers moeten brengen, voordat hij de hand van generaal White op het marktplein van Ladysmith kon drukken, en het mag gevraagd, of hij niet beter had gedaan met nog een paar weken te wachten. Immers, bij de gebrekkige samenwerking der verschillende kommando's viel er aan geen bestorming van Ladysmith te denken, en generaal White heeft later verklaard, dat hij nog tot begin April met de levensmiddelen had kunnen toekomen. Daarbij kwam, dat het lot van denHet vervoer van Buller's Veld-Hospitaal.
Leeuw van Magersfontein reeds begon bezegeld te worden, en zijn val, die de beide Republieken op hare grondvesten zou doen schudden, zou ook den ijzeren gordel om Ladysmith als vanzelf hebben gebroken. Generaal Buller heeft ten slotte Ladysmith ontzet, al heeft hij bij die poging zijn arme TommiesGa naar voetnoot1) bij duizenden in den dood gejaagd, doch zoo de Boeren verzuimden, van hun overwinningen partij te trekken, generaal Buller heeft het in nog veel sterkere mate verzuimd. Bij het ontzet van Ladysmith heerschte er onder de Boerenkommando's een | |
[pagina 520]
| |
Kaartje, waarop de bewegingen en stellingen van het Engelsche- en de Boerenlegers op de achtereenvolgende datums, tot op 27 Februari, door stippellijnen zijn aangeduid.
| |
[pagina 521]
| |
schromelijke wanorde en slechts de onverklaarbare laksheid van Buller en de schitterende moed van Louis Botha en zijn helden hebben de Boeren voor een vreeselijke nederlaag bewaard.
In den morgen van den 12den Februari rukten generaal Buller en lord Dundonald met een samengestelde legerafdeeling, waarbij de drie wapens vertegenwoordigd waren, op in de richting van Huzarenheuvel. Het was snikheet, en de marsch voor de troepen zeer vermoeiend, doch de Boeren legden geen hindernissen in den weg, en de Huzarenheuvel, waarvan men wist, dat hij overdag onbezet was, werd door kolonel Thorneycroft genomen. Van hier had generaal Buller het gezicht op de rotsbarrière der Boschkoppen, terwijl links de tinnen daken blonken van Colenso. In de nabijheid, tusschen den heuvel en de Boschkoppen, geurde de gaarde, die door de Gomba wordt bevochtigd, en aan den noordelijken horizon verhief de Bulwana zijn stevigen kop. Kleine rookwolken werden beurtelings zichtbaar op zijn top, en verrieden, dat Long-Tom bezig was, zijn gewonen morgengroet over te brengen naar Ladysmith. De Boeren hadden begrepen, dat generaal Buller den Huzarenheuvel had genomen, doch zij waren nog niet van plan, hem in het rustig bezit er van te laten. Het waren burgers van Middelburg en Bethel, die hier in den omtrek stonden; zij ontvingen bevel, onmiddellijk op te zadelen en den vijand te gemoet te trekken. Er werd ongeveer twee uur lang geschermutseld, toen de vijand het blijkbaar te warm kreeg en den Huzarenheuvel ontruimde. De Boeren hadden geen dooden, doch 3 zwaargewonden (Middelburgers). Veldcornet Dercksen, die op bijzonderen last van generaal LukasMeijer 's morgens te tien uur was uitgetrokken, had met zijn 60 Boksburgers wel mee den gevaarlijksten stand. Hij zou het oostelijkste gedeelte der Boschkoppen verkennen, en bewoog zich van kopje tot kopje, totdat hij plotseling op een afstand van 1500 meter tot zijn verbazing een troep van ongeveer 6000 Engelschen ontdekte. De vijand had het kleine klompje Boeren eveneens gezien en opende op hen een hevig artillerie- en geweervuur. Doch de dappere Dercksen was niet van plan, om zoo maar aan den haal te gaan; hij dekte zich met zijn handvol burgers achter de klippen, en gesteund door andere Boerenklompjes, knalde hij er lustig op los. Dit gevecht duurde een half uur, toen de veldcornet bespeurde, dat de vijand bezig was hem te omsingelen. Hij gaf nu order aan zijn manschappen, om één voor één behoedzaam terug te trekken naar de paarden, die op ongeveer 200 pas afstands door eenige Kaffers werden vastgehouden. De manoeuvre gelukte, ofschoon de afstand, die moest worden afgelegd, gedeeltelijk over open terrein liep, en verscheidene | |
[pagina 522]
| |
burgers slechts een nauwe ontkoming hadden. Het oudste zoontje van Dercksen, een knaap van twaalf jaar, die wakker had medegestreden, kreeg een kogel door zijn loshangend baadje, zonder zelf geraakt te worden, en slechts één Boksburger werd gekwetst. De 13de Februari ging rustig voorbij, doch den daaropvolgenden dag begon zich het geheele Engelsche leger gereed te maken voor den nieuwen opmarsch. Generaal Hart zou met zijn brigade het kamp beschermen, en generaal Lyttelton sloeg met de brigaden van Hildyard en NorcottGa naar voetnoot1) het kamp op in het dal der Blauwkransrivier, twee mijlen ten oosten van Chieveley. De Lichte ruiterijGa naar voetnoot2) rukte tegen den Huzarenheuvel op, die weer onbezet was, doch dien de Boeren bij de nadering van den vijand trachtten te bezetten. Doch deze poging der Boeren, die zeer flauwhartig werd uitgevoerd, mislukte, en de Engelschen plantten er hun standaard. Achter de Lichte ruiterij kwam de infanterie aangolven in lange, eindelooze rijen: generaal BartonGa naar voetnoot3) op den linkervleugel, de generaals Coke en Wynne in het centrum, generaal Lyttelton op den rechtervleugel: een macht van ongeveer 30000 man. Generaal Barton volgde de Lichte ruiterij op den voet en trok den Huzarenheuvel op, waar de kanonnen in stelling werden gebracht. De marine-twaalfponders werden door schansen van zandzakken beschermd; de andere kanonnen werden zonder dekking opgesteld, en van den top van den Huzarenheuvel staarden de Engelsche officieren in de liefelijke Gomba-vallei, op den platten kop van den met klippen bedekten Groenen Heuvel en op de ruige hellingen van den Cingolo-berg, die thans aan de beurt lagen. Nauwelijks brak de morgenschemering door van den 15den Februari, toen de infanterie langzaam vooruitrukte, en de Engelsche artillerie hare stem liet hooren. Het was een indrukwekkende stem: die stem van 72 kanonnenGa naar voetnoot4), die thans losbrulden tegen de Boschkoppen. Zij hadden betere stellingen dan ooit te voren en konden de posities der Boeren onder een geconcentreerd vuur nemen. De Boeren konden tegenover die reuzenmacht slechts 3 kanonnen plaatsen, maar de Boeren-artilleristen hebben er bewonderenswaardig mee | |
[pagina 523]
| |
gewerkt. Zij namen telkens een ander doelwit. Zij slingerden hune granaten tusschen de vooruitschuivende infanterie-colonnen, tusschen de transporttreinen, onder de trekpaarden der artillerie en in de vijandelijke batterijen, terwijl hun standplaats onzichtbaar bleef voor den vijand. Maar het waren maar 3 kanonnen tegen 72 kanonnen, waaronder de zwaarste, die Engeland bezat - er was inderdaad niet tegen op te tornen. Het werd een gloeiendheete dag. De Engelschen werden geteisterd door de hitte, en het water werd schaarsch. De wagens, die in ijzeren bakken het water brachten, konden bij lange na niet in de behoefte voorzien; de Huzarenheuvel was zonder bronnen, en menschen en paarden werden gekweld door den dorst. De naaste plek, waar water was te verkrijgen, was de Gomba, en door den nood gedreven, snelde de infanterie (West-Surreys) door het dichte struikgewas, dat de noordoostelijke helling van den Huzarenheuvel bedekte, er heen. Doch het was om niet. Boerenscherpschutters beheerschten met hun kogels de Gomba-vallei, en hun vinnig vuur dwong de dorstige soldaten tot den aftocht, zonder dat zij het water der Gomba hadden geproefd. Intusschen was het verlies van den Huzarenheuvel voor de Boeren een ernstige slag, en er heerschte bij de burgers over het algemeen een ongerustheid, die wel eens in een paniek kon overslaan. De krijgsraad was zelfs onder dien indruk, en bij het gezicht der dichte stofwolken, die de nadering der reusachtige troepencolonnen aankondigden, ontzonk aan meer dan één Boerenkommandant de moed. Ja, het voorstel werd in den krijgsraad gedaan, om nog denzelfden nacht al de stellingen ten zuiden der Tugela op te geven en zich te verschansen op de noordelijke rivieroevers: een lafhartig voorstel, dat de verontwaardiging van Louis Botha opwekte, en op diens aandrang werd verworpen. Den 16den Februari schoof de infanterie langzaam voorwaarts naar den Groenen Heuvel en den Cingolo-berg, doch er heerschte weer een buitengewone hitte, en generaal Buller gaf bevel, om iets terug te trekken. Op dezen terugtocht drong een kleine afdeeling dappere Boeren krachtig op, naderde den vijand tot op 500 meter, en kon slechts door een zwaar vuur van granaten en granaat-kartetsen op een afstand worden gehouden. Tegen den avond haalden 3 Swazilanders een stout stukje uit. Zij joegen in het maanlicht naar een der Engelsche kampen, maakten een cavaleriepaard buit, en joegen 18 ossen uit een der Engelsche kampkralen. Zij kregen toen het vuur van 5 Engelsche schildwachten, waardoor een os werd gewond, dien zij moesten achterlaten, doch met de 17 overige ossen en het paard bereikten zij veilig de Boerenlagers.
Op Zaterdag den 17den Februari was intusschen het geheele leger | |
[pagina 524]
| |
gereed voor den opmarsch, en de Boeren konden begrijpen, dat er groote dingen aanstaande warenGa naar voetnoot1). Het leger stond, van links naar rechts, van Chieveley tot in het zuidoosten van den Cingolo-berg, onder zijn verschillende bevelhebbers in deze volgorde geschaard: Generaals Hart, Coke, Lyttelton, Dundonald, en de opmarsch was door het dichte struikgewas en het ruige, gebroken terrein vele uren voor de Boeren verborgen. Lord Dundonald, die op den uitersten rechtervleugel stond, trok tien mijlen oostwaarts en liet daarna een deel zijner brigade zwenken, om de ruwe, steile helling van den Cingolo-berg te beklimmen, terwijl het andere deel der brigade den berg verder moest omtrekken. Met de beklimming werd onmiddellijk een begin gemaakt, doch het dichte heestergewas maakte de bestijging uitermate moeilijk, en er moest voor de troepen met de bijl een pad worden gehakt. Zoo werd het elf uur in den voormiddag, toen de eerste troepen den zuidelijken top van den Cingolo-berg hadden bereikt. Hier stonden de Engelschen op een betrekkelijk open terrein, gebroken door ondiepe kloven en bezaaid met klippen. Zij waren nog geen Boer gewaargeworden, maar toen zij zich ontplooiden en voortrukten, zwiepten de Mauserkogels over den kop van den berg. Generaal Fourie, die met kommandant Buys en diens Heidelbergers op den Cingolo-berg stond, had reeds den vorigen dag gezien, dat hij veel te weinig manschappen had, om den vijand met goed gevolg te kunnen weerstaan, en daarom dringend om versterking gevraagd. Zoo waren dan de Zoutpansbergers onder generaal Rensburg gekomen en Zaterdagmorgen, 17 Februari reed Rensburg met zijn 100 burgers naar de oostelijkste punten. Op een zekere plek liet hij de paarden achter, met zijn manschappen te voet verder trekkende, en op dezen marsch ontdekte hij de soldaten van lord Dundonald, waarop hij onmiddellijk liet vuur geven. Maar de vijand was ook niet zuinig met zijn kogels, en ofschoon de Zoutpansbergers hem niet onbeduidende verliezen toebrachten, was generaal Rensburg toch verplicht om te retireeren. Immers het andere gedeelte van Dundonald's brigade was den Cingoloberg nu omgetrokken, langs zijn noordelijke helling opgerukt naar den bergpas, die den Cingolo-berg van den Monte-Christo-berg scheidt, en bedreigde Rensburg's terugtocht. De Zoutpansbergers verkeerden inderdaad in groot gevaar, want ze kregen het vuur nu niet meer alleen uit het front, maar ook van terzijde, terwijl zij bovendien door een maxim werden bestookt. Al vurende trokken zij behoedzaam terug, totdat zij hunne paarden hadden bereikt en, hun de sporen gevend, wegjaagden. | |
[pagina 525]
| |
Zij moesten daarbij over een open, kale vlakte, doch ontsnapten gelukkig den strik. Zij hadden één doode en één zwaargewonde. Terzelfder tijd hadden de Heidelbergers onder kommandant Buys met merkwaardigen spoed hun stellingen ontruimd. Intusschen overstroomde de Engelsche artillerie de westzijde van den Cingolo-berg met granaat-kartetsen, terwijl het lyddietvuur der houwitsers over den kop van den Groenen Heuvel loeide. De opstijgende gele rook der lyddietbommen smolt samen met het schitterend wit der granaatkartetsen, die in het luchtruim uiteen barstten, en met de wolken van bruine, dwarrelende stof, die opstoven van de kopjes, en leverde een eenig, onvergetelijk schouwspel. Gedurende een vol uur ging die stroom van vuur over de Boerenstellingen, doch de Boeren lagen stil in hun schansen en verroerden zich niet. Zij leden betrekkelijk heel weinig, doch hoe verwoestend die lyddietbommen konden zijn, bewees een dezer helsche werktuigen, dat in eene door Middelburgers en Swazilanders bezette loopgraaf uiteen barstte. Zeven Boeren werden gedood en zeven gekwetst, zoodat deze ééne bom den burgers duurder te staan kwam dan de geheele slag bij Colenso. Kommandant Botha van Swaziland bevond zich in de nabijheid van de uiteen barstende bom, werd bedolven onder de neervallende zandzakken, doch bleef wonderlijk bewaard. De Boeren-artillerieechter opende nu ook haar vuur en wierp hare granaten en hare granaat-kartetsen met hare gewone nauwkeurigheid tusschen de vijanden. Een van die granaat-kartetsen barstte vlak boven de bedieningsmanschappen van een maxim-kanon, en doodde of wondde hen allen. De twee brigaden van generaal Lyttelton (onder Hyldyard en Norcott) trokken intusschen de Gomba over, en richtten een levendig geweervuur op den Cingoloberg, dien zij daarna van de zuidzijde beklommen. Boven op den kop ontmoetten zij de manschappen van Dundonald, terwijl de verspreide | |
[pagina 526]
| |
groepjes Boeren, die er zich nog bevonden, zoo verstandig waren, zich voor de ontzettende overmacht uit de voeten te maken. Van den genomen kop van den Cingolo-berg kon, op een afstand van veertien mijlen, het geïsoleerde Ladysmith worden gezien, en er werden seinen gewisseld met generaal White, terwijl kanonnen tegen de hellingen werden opgesjord, om den Monte-Christo-berg en den Hlangwane-berg onder vuur te nemen. De infanterie kampeerde dien nacht in den nek, die den Cingolo-berg van den Monte-Christo-berg scheidt. Maar de schildwachten der beide legers waren onrustig en wisselden voortdurend schoten, terwijl de stellingen der Boeren tot diep in den nacht werden gebombardeerd. De verliezen der Engelschen bedroegen op dezen dag volgens hun eigen opgaven 50 man aan dooden en gewonden, en ofschoon dit cijfer zeker veel te laag is geraamd, zal het cijfer, dat de Boeren opgeven: 500 Engelsche dooden en gewonden, daartegenover wel te hoog zijn. De Engelschen hadden inderdaad hun maatregelen goed genomen, en de Boeren, die trouwens op den Cingolo-berg tegenover een dertigvoudige overmacht stonden, moesten terug, om niet overvleugeld en omsingeld te worden. Tegen den avond kwamen de generaals Lukas Meyer (die van zijn ongesteldheid was hersteld en weer de hoofdleiding had over de Tugelalinie) en Louis Botha bij Fourie aan, en keken lang niet pleizierig. Er werd besloten, dat de Monte Christo-berg door 600 Ermelooërs zou worden verdedigd, en een sterke macht den overgang over de Tugela zou verdedigen. Hoe jammer, dat deze Ermelooërs niet een paar dagen vroeger, toen Fourie zoo dringend om versterking had verzocht, waren gekomen, om den Cingolo-berg te helpen verdedigen! Den 18den Februari, in de vroegte, werd de strijd hervat, en een lange lijn van Britsche vuurmonden wierp opnieuw hare granaten op den Monte-Christo-berg, terwijl de infanterie den berg zou bestormen. Eene veldbatterij nam stelling op de hellingen van den Cingolo-berg, terwijl een andere veldbatterij, opgesteld in den nek tusschen den Groenen Heuvel en den Cingolo-berg, beurtelings den Groenen Heuvel en den Monte-Christo-berg beschoot. Tegen tien uur begonnen de Engelschen den Monte-Christo-berg, na hem den geheelen morgen te hebben gebombardeerd, van twee zijden te beklimmen, doch tegen den middag barstte een hevig onweer los, vergezeld van hevige rukwinden en zwiepende regenvlagen, waardoor de voortgang van het gevecht tijdelijk werd belemmerd. Zonder twijfel is dit onweer den vijand ten goede gekomen; de slagregens benamen den Boeren het uitzicht, en de Engelschen maakten er gebruik van om naderbij te komen. Met het bedaren van den storm begon het geweervuur met | |
[pagina 527]
| |
vernieuwde kracht, en de vijanden kwamen aanstormen als de golven van het opkomend getij. De Boeren hielden het niet langer uit op den Monte-Christo-berg; de lafhartigen zorgden, dat zij wegkwamen, en de schrik begon zich mede te deelen aan de anderen. Generaal Fourie sprong vóór de vluchtelingen, om hen te keeren; hij raasde, hij smeekte - het was tevergeefs. Het was een echte vlucht; een ware paniek, die zoo aanstekelijk is in een volksleger, dat geen krijgstucht kent. Maar een eenvoudige burger, die reeds een schot had door zijn arm, riep: ‘'t Is een schande!’ en keerde zich tegen den vijand.Bereden Engelsche troepen door een onweer overvallen.
De manschappen schuilend onder de zadels der paarden Het was een held. Maar er waren er meer, die voor de eer der Boerenvlag hun leven veil hadden, en thans kreeg de artillerie gelegenheid, om den aftocht te dekken. Als een blijde verlichting klonk het pompend geluid van het Nordenfeld-maxim den verschrikten Boeren in de ooren en het geluid plantte zich in breede, krachtige golvingen voort door kloven en valleien. De artilleristen stonden met opgestroopte mouwen uit alle macht te vuren, en in de verte leek het, dat dwergen met kinderspeelgoed bezig waren. Er werd aan een touwtje getrokken, het schot ging af, en de | |
[pagina 528-529]
| |
Engelsch Scheepsgeschut.
Engelsche Infanterie. Engenlsche Infanterie. Engelsch Scheepsgeschut. Engelsche Infanterie. De artillerie der Boeren, de stellingen ten Noorden der Tugela met overstelpende geschutsvuur der Engelschen verdedigend. | |
[pagina 530]
| |
vuurmond sprong op net als dat kleine koperen kanonnetje, waarmede wij in onze kinderjaren speelden.... Maar het was geen kinderspel - het was vreeselijke ernst, en de Boerenkanonnen wierpen hun granaten met schrikwekkende nauwkeurigheid tusschen de gelederen der vijanden. De heldenmoed der Boeren-artillerie kon echter de vlucht der burgers niet stuiten, en de soldaten van generaal Norcott drongen snel voorwaarts door den pas, die den Groenen Heuvel scheidt van den Monte-Christo-berg, ontdekten de witte tenten van een Boerenlager en kwamen op de terugtochtslinie der Boeren. Doch dat wisten zij niet. Zij zagen het kommando, dat in goede orde voortreed, voor een deel van Dundonald's brigade aan, en lieten het ongemoeid. Toen de fout was ontdekt, was het te laat, om den Boeren nog ernstige schade toe te brengen. Maar de Hlangwane-berg, die slechts over een kale vlakte kan worden genaderd, werd krachtig verdedigd. Het is een uitgestrekt golvend terrein, vrij dicht begroeid met doornboomen en heestergewas, en doorsneden met greppels en aardvoren. Midden op het plateau verhieven zich eenige heuvels, waar de hoofdwacht der Boeren achter struiken en rotsblokken verdekt lag opgesteld, terwijl kleine groepjes Boeren over het overige terrein verspreid lagen: doodstil en onbeweeglijk de khaki-uniformen afwachtend, die oprezen uit de diepte. De Engelschen deden vergeefsche pogingen om den Hlangwane-berg te nemen en in den avond van den 18den Februari wapperde de vierkleur nog boven den berg. Het was een duistere avond. Plotseling begonnen de Lee-Metfords en de Mausers als bij afspraak opnieuw te knallen: de Lee-Metfords in snelle salvo's, de Mausers in onregelmatig geknetter. Het was zoo donker, dat men nauwelijks een hand voor de oogen kon zien, maar het geflits der schoten wees de richting. Ofschoon de burgers den Hlangwane-berg hadden behouden, en zij op dezen dag slechts 3 dooden en eenige gewonden hadden verlorenGa naar voetnoot1), was de dag toch beslist ongunstig geweest. Immers, door de bezetting van den Monte-Christo-berg waren de Engelschen in den rug der burgers gekomen, en de onrust, die bij de bezetting van den Hlangwaneberg ontstond, is zeer verklaarbaar. Het schijnt, dat Louis Botha nog altijd hoop koesterde, om het verloren terrein in zoover te herwinnen, dat de Hlangwane-berg nog te behouden was, doch Lukas Meyer zag er geen kans voor, en de krijgsraad besloot tot de onmiddellijke ontruiming van den berg. Het besluit werd op de meest onoordeelkundige wijze aan de kommando's medegedeeld, en | |
[pagina 531]
| |
veroorzaakte er een halve paniek. Met achterlating van tenten en bagage trokken de Boeren over de voetbrug naar den noordelijken oever der Tugela; het telegraafkantoor ten zuiden der Tugela werd opgeheven; de veldambulances moesten, met achterlating van haar medicijnen en haar instrumenten, een goed heenkomen zoeken, en de lagers werden verplaatst. Om drie uur in den morgen werden de laatste schansen ontruimd, en de plaatsen, waar gedurende drie maanden het vroolijke kampleven had getierd, waren plotseling veranderd in een stille, verlaten wildernis. Doch langs den weg, dien de kommando's namen, ontdekte men de sporen van den terugtocht, die op een vlucht geleek. De brug door de Ned. Z.-Afr. Spoorweg Mij. over de Tugela gelegd; - door de Engelschen een meesterstuk van ingenieurskunst genoemd.
De fuseliers van generaal Barton namen Maandag den 19den Februari, nadat de ongelukkige Hlangwane-berg bont en blauw was gebombardeerd, bezit van den ontruimden kop, en de laatste Boer verdween van den zuidelijken oever der Tugela. De Engelschen, die toch zwaarder hadden geleden dan generaal Buller wilde erkennen, kregen een paar dagen rust, om weer op hun verhaal te komen, terwijl de zwaarste stukken geschut op den Groenen Heuvel werden geplaatst, van waar de zuidelijke stellingen der Boeren konden worden gebombardeerd. Bijzondere vermelding verdient het gedrag van een klomp Boeren, die opnieuw op den zuidelijken oever der Tugela verschenen, en zich | |
[pagina 532]
| |
verborgen in het gebroken, boschachtig terrein ten noorden van den Hlangwane-berg, van waar zij den vijand bestookten. Tegen den avond verdwenen zij. De Boeren lieten niet na de voetbrug en de luchtbrug, die de oevers der Tugela bij Colenso verbonden te vernielen, terwijl nieuwe schansen werden gebouwd. Het Boerengeschut nam stelling op de heuvels aan de noordzijde van den Pietersheuvel, terwijl Long-Tom, het groote Creusotkanon, voor de voorzichtigheid werd overgebracht naar het hoofdlager bij Modderspruit. Opmerkelijk genoeg bleef het binnen Ladysmith stil; slechts nu en dan werd uit de belegerde stad een granaat gelost op den in aanbouw zijnden dam van zandzakken door de Kliprivier, waarmede men hoopte de stad onder water te zetten, en het garnizoen uit zijn verschansingen te jagen, als konijnen uit hun holen. Long-Tom wordt door de Boeren door de Tugela getrokken.
Intusschen kwamen de voor Engeland zoo gunstige tijdingen uit het westen: het ontzet van Kimberley en de omsingeling van Piet Cronjé, die den moed der soldaten even sterk moesten prikkelen als zij den moed der Boeren moesten terneerslaan. Trouwens, van dien moed had generaal Buller geen hoogen dunk meer, sinds de Boeren den Monte-Christo-berg zoo flauwhartig hadden opgegeven; het bracht hem in den waan, dat hij niets meer dan een troep totaal ontmoedigde vijanden tusschen zich en Ladysmith had staan. Maar dit was een noodlottige waan, daar het hem aandreef, om zijn oorspronkelijk plan, van den Monte-Christo-berg den linkervleugel der Boeren te omsingelen, op te geven, en direct van Colenso uit langs de spoorlijn naar Ladysmith op te rukken. Hij meende, dat het ontzet van Ladysmith het werk was geworden van eenige uren, en vermoedde niet, | |
[pagina 533]
| |
dat er hem nog dagen van scheidden, die naast de vreeselijkste en de bloedigste van den geheelen oorlog konden worden gesteld. Reeds den 20sten Februari passeerde kolonel Thorneycroft met zijn manschappen bij Colenso de Tugela en verkende onmiddellijk de kopjes ten noorden van het gehavende en geplunderde dorp. Tot zijn verrassing werd hij ontvangen door een levendig vuur, en staakte voorloopig een verdere verkenning. Den 21sten Februari ontving de brigade van generaal Coke en een halve brigade van generaal Wynne, bevel met een veldbatterij over de gebouwde schipbrug te trekken, de kopjes en het gebroken terrein aan gene zijde van fort Wylie te verkennen en vervolgens op te rukken in de richting der Onderbroekspruit. De Boeren schepten adem, toen zij begrepen, dat de voorwaartsche beweging over den Monte-Christo-berg was gestaakt. De kalmte keerde terug bij de kommando's; moed en vertrouwen begonnen te herleven, en de burgers haastten zich, onder het vuur van het vijandelijk geschut ten noorden van Colenso loopgraven te delven en schansen te bouwen. Zij hadden hier een terrein, dat voor hun wijze van vechten uitermate geschikt was, en zij hebben er een allerkrachtigst gebruik van gemaakt. De Engelsche artillerie dekte intusschen den tocht van generaal Coke, bombardeerde de stellingen der Boeren, dat de huizen van Colenso stonden te beven, en slingerde hare lyddietgranaten naar Groblerskloof. De Boeren-artillerie gaf slechts een zwak antwoord, en de manschappen van generaal Coke leden weinig. Doch achter hun haastig opgeworpen schansen lagen de Boeren met vastberaden harten, lieten de bommen over hun hoofden gaan en wachtten hun tijd af. De avond schemerde reeds, toen de Engelsche troepen een open terrein bereikten, terwijl op den achtergrond de vage, zwijgende omtrekken van een heuvel zichtbaar werden. Zij naderden den heuvel tot op 200 meter, toen hij in plotselinge vlammen uitbarstte. De soldaten waren in een vreeselijke hinderlaag gevallen, die denken deed aan Magersfontein. Slechts in de snelste vlucht lag behoud, doch honderden bleven liggen, dood of gewond, en de Mausers maaiden de soldatenlevens af als de sikkel het rijpe koren in den herfst. Het was een bataljon Somersetshires, dat hier zoo geducht werd gehavend. Het was voor den eersten keer, dat zij kennis maakten met de Boeren, doch deze kennismaking zullen ze nooit meer vergeten. Onder deze bedrijven trok het Engelsche leger al door over de schipbrug; zijn artillerie begon op haar gewone manier de stellingen der Boeren te overstelpen met haar vuur, doch de Boeren hadden zich in kleine groepen verspreid over een terrein, dat door zijn klippen, kloven en bosschen een uitstekende dekking bood. | |
[pagina 534]
| |
Nergens was een Boer te zien en zwijgend lag daar het veld. Doch in de lucht zwierven de aasvogels, want zij hadden het opdampende bloed reeds geroken, en zij verlangden naar hun maal. Op de muziek der kanonnen ontplooiden zich de bataljons, maar het struikgewas begon te leven en te knetteren van de Mausers, terwijl van de hellingen van Groblerskloof, van Hedgeheuvel en Inniskillingheuvel de Boerengranaten suisden. De Lancashires vormden de voorhoede, en tornden op tegen een vijand, die elken voetbreed gronds met leeuwenmoed verdedigde. Er slingerde een holle weg door het golvende terrein, dien de Engelsche veldstukken en ammunitie-wagens moesten passeeren; hij rookte en vlamde in het vuur der voortreffelijk bediende Boeren-artillerie. De Engelsche vuurlijn liep, toen de dag daalde, evenwijdig met de Tugela: de linkervleugel ten noordwesten van Colenso, de rechtervleugel in de nabijheid van de Onderbroekspruit. Hare artillerie kon in spijt van hare overweldigende overmacht niet veel uitrichten, doch de granaten en de granaat-kartetsen der Boeren vonden hun weg: door de daken van Colenso; tusschen den wagen tros op de Tugela; in de vijandelijke batterijen. Met het vallen van den avond verstomde het artillerie-vuur, doch het vuur der Mausers groeide aan, en de liefde voor vrijheid en recht doortintelde de harten der BoerenGa naar voetnoot1). De Engelschen leden zwaar. De Lancashires, die op Spionkop generaal Woodgate hadden verloren, verloren hier generaal Wynne, die gewond van het gevechtsveld werd gedragen, en door generaal Kitchener, den broeder van den overwinnaar van Soedan, werd vervangen. Met het geweer in den arm doorwaakten de Boeren den nacht, dicht bij den vijand. Zoo kwam het, dat de Kings Rifles, op den linkervleugel der Engelschen, zonder erg hun voorposten uitzettend, met een onverhoedsch, krachtig vuur werden ontvangen. Zij stormden tegen het vuur in; maar de MiddelburgersGa naar voetnoot2), onder de wakkere leiding van generaal Fourie, die nooit scheen te slapen, sprongen in een nabijzijnde kloof en beheerschten met hun vuur den omtrek, zoodat de Engelschen niet meer vóóruit noch àchteruit konden. Zij waren in een allerellendigste positie geraakt, want zij werden niet alleen bestookt door de Mausers in het front, maar ook door de Lee-Metfords in den rug. Zoo lagen zij daar: zonder voedsel en water, terwijl het gekerm der gewonde soldaten den dapperste een rilling door de leden joeg. Zij konden daar niet blijven en moesten terug - | |
[pagina 535]
| |
over een pad des doods, want de Boeren hadden in dezen nacht hun oogen goed open. Zoo moest ieder soldaat dan maar zien, op zijn eigen manier uit de klem te raken, en het was opmerkelijk, om waar te nemen, hoe in de wijze om te ontsnappen weer het verschillend karakter der soldaten uitkwam. Sommigen slopen langzaam, bedaard voort; anderen holden den berg af. Maar zoowel den langzame als den ijlende trof de kogel, toen, in den uitersten nood, hun gevaar werd opgemerkt, en vier compagnieën East-Surreys oprukten, om hun terugtocht te dekken. De East-Surreys echter raakten eveneens in de knel; de Mauserkogels snorden hun als wespen om de ooren, en de Devonshires moesten de East-Surreys ter hulpe snellen. De Boeren slopenGa naar voetnoot1) met den buik over den grond - tot op een steenworp afstands, maar de morgen brak nu aan (van den 23sten Februari) en de kolonel der East-Surreys gaf het bevel tot een bajonetaanval. Hij werd zwaar gewond, en het bataljon East-Surreys alleen verloor 140 man (volgens de Engelsche opgaaf), toen het door versche troepen werd verlost. De Boeren maakten 15 gevangenen; hun eigen verlies bedroeg behalve de drie Seylonsburgers slechts eenige gewonden. Terwijl dit gevecht plaats had op den linkervleugel der Engelschen in de donkerheid van den nacht en bij het rijzende licht van den morgen, begon er op den rechter-vleugel een niet minder wanhopige worsteling. Generaal Hart gaf namelijk aan zijn Iersche brigade bevel, om den Spoorwegkop en den Inniskillingheuvel in het front aan te tasten. De Inniskillingheuvel is feitelijk een uitlooper van den Spoorwegkop, terwijl laatstgenoemde kop langzaam oploopt van den oever der Tugela, om in een steile hoogte te eindigen. Hij bevindt zich in de nabijheid der spoorbaan en zijn kop, bedekt met klippen, was door de Boeren goed verschanst. Om den Spoorwegkop te naderen, waren de Ieren, die den aanval zouden doen, verplicht in enkele linie de nauwe ijzeren spoorbrug te passeeren, die over de Langverwachtspruit gaat. Het was een vreeselijke brug, want de granaten en de granaat-kartetsen der Boeren vielen er op neer. Doch er was geen tijd om te aarzelen, en terwijl de Ieren een akelig spoor van dooden en gewonden achterlieten, golfde een schier eindelooze stroom van bruine khaki-uniformen in den blinkenden zonneschijn voorwaarts. Intusschen richtte de Engelsche artillerie zoo'n heftig vuur op de Boerenstellingen van den Spoorwegkop, vooral op de Krugersdorpers, dat men zich moest verwonderen, zoo er nog één schepsel leefde. Zeventig kanonnen slingerden dood en verderf naar den horizon, waar in de ijle | |
[pagina 536]
| |
lucht nu en dan de Boerenhoeden zichtbaar waren. De Spoorwegkop was voortdurend gehuld in den rook der barstende granaten en granaat-kartetsen, en de top scheen in vlam te staan. Maar de Boeren streden met heldenmoed, zonder weifeling of aarzeling, en ofschoon de Engelsche bommen met opmerkelijke nauwkeurigheid werden afgeschoten, rolde het Mauservuur met onverminderde kracht over het gevechtsveld. Bij het bulderen der zeventig kanonnen, dat het scherpe geknetter van het geweervuur verzwolg, en door een atmosfeer, die gedrenkt was door de afschuwelijke dampen van lyddiet en cordiet, ging de Iersche brigade tot de bestorming over. De Inneskillings gingen voorop. De avond was reeds aan het komen: een van die heldere avonden, als er langs de kim een verwonderlijk licht hangt, helderder nog dan het daglicht, en elk punt van de gekartelde steenen borstweringen op den Spoorwegkop teekendeDe Boeren in den strijd op den Inniskillingheuvel.
zich scherp en dreigend af tegen de lucht. Onophoudelijk sloegen de Engelsche granaten bij de schansen neer: soms drie granaten te gelijk, die een mengsel van schansaarde, rotsblokken en granaatscherven omhoog joegen. De Boeren gingen staan in hun schansen. Zij letten op de flikkeringen van den Hlangwane-berg, en doken dan vlug weg. De Ieren naderden nu snel den heuvel: de Inneskillings voorop, doch er was weinig ruimte, om zich te ontplooien, en de troepen moesten oprukken in te dichte formatie. Zoo werden zij door hun officieren naar den Spoorwegkop geleid - neen, laten wij de waarheid zeggen, naar de slachtbank.... | |
[pagina 537]
| |
De Inniskillings leden ontzaglijk. Zij meenden den bergkam reeds in hun bezit te hebben, maar het was een vergissing, en het zwaarste werk stond nog voor de deur. Luitenant-kolonel Thackeray, een soldaat van de meest erkende dapperheid, vond den dood; eveneens twee majoors van hetzelfde bataljon; de Inniskillings hielden van hun 24 officieren slechts 5 over. Het vuur der Boeren was moorddadiger dan bij Colenso; de overblijfsels der Inniskillings sprongen op met het gebrul van wilde dieren, en stormden met de bajonet voorwaarts, om de paar honderd meter afstands te overwinnen, die hen scheidden van hun vreeselijken vijand. Zij konden de Boeren zien in den dunnen, blauwen rook van het cordiet en in de gele dampen der barstende lyddietbommen: rechtop en den dood tartend, terwijl zij een razend snelvuur gavenGa naar voetnoot1). De regen van Engelsche projectielen kon hun zenuwen niet schokken en een hagelstorm van Mauserkogels zwiepte onophoudelijk neer langs de hellingen van den geduchten kop. Doch zóó was het niet uit te houden. De Ieren staakten den storm, wierpen borstweringen op, en zochten beschutting achter klippen en rotsen. Het heldere licht aan den gezichtseinder was nu verbleekt, en de Connaughts en de Dublin Fusiliers waagden in de schemering van den avond nog een laatste wanhopige poging, om den vijand te bereiken. Maar ook deze aanval mislukte, mislukte volkomen en de Ieren moesten terug, terwijl hun dooden en gewonden achterbleven, langs de hellingen van den Spoorwegkop, als havergerven, die ordeloos zijn achtergelaten op het stoppelveld..... Voor niet was al dat bloed verspild. Vooral de Krugersdorpers hadden gestreden met schitterenden moed, doch hun kommandant Potgieter werd zwaar gewond. Tegen den avond reed generaal Louis Botha langs de stellingen der Boeren die hem met geestdrift ontvingen. Hij bleef den volgenden nacht bij de Zoutpansbergers. Onderwijl echter had de vijand ook op andere punten niet stilgezeten. Lange wagentreinen rolden af en aan langs de schipbruggen, die over de Tugela waren gelegd, en 2000 groote beesten werden naar den noordelijken oever der rivier gedreven, nabij Colenso; waarschijnlijk met het doel, om de Swazilanders en Zoutpansbergers, die in den omtrek hun stellingen hadden, tot een aanval op dat vee te verlokken. Maar de Boeren bleven bedaard in hun schuilhoeken, want zij vertrouwden dat spelletje niet. | |
[pagina 538]
| |
Toen de aanval op de Middelburgers een aanvang had genomen, deed generaal Lukas Meijer de ronde. Het licht begon juist door te breken; landdrost Dietzsch van Johannesburg reed naast hem, en zij joegen met alle macht voorwaarts over een wijde vlakte, die onveilig werd gemaakt door het Engelsche vuur. Rakelings voorbij den landdrost floot een kogel, die den generaal in de zijde trof, zonder hem echter te deren. De kogel sloeg door de jas, verbrijzelde het zware glas van zijn verrekijker, en smoorde in een zijden doek, dien hij opgerold in zijn zak droegGa naar voetnoot1).
Zoo daagde de Zaterdag van den 24sten Februari. De burgers kwamen uit hun schansen te voorschijn, met het voornemen, om de gewonden van den vijand, die den nacht hadden vervuld met hun gekerm, te laven en te verkwikken. Doch zij werden in dit werk der barmhartigheid gestoord door den vijand, en ofschoon zij de vlag van het Roode Kruis hadden geheschen, werden zij met kogels ontvangenGa naar voetnoot2). De Engelsche artillerie begon opnieuw haar eentonig, vreeselijk vuur, maar de Ieren waren tot geen aanval meer in staat. Zij hadden de grens van het menschen-mogelijke bereikt; hun moed was versmolten, en al had Engeland al zijn maxims dreigend in hun rug opgesteld, dan hadden zij toch geen aanval meer gedaan. Het waren dappere soldaten, maar zij waren doodop en hadden voorloopig genoeg van de Mausers. Tusschen de dooden en gewonden sprongen plotseling 1 officier en 22 manschappen overeind, allen ongedeerd, die onwillig waren om meer te vechten. Zij gaven zich aan de Middelburgers over. Onder leiding van luitenant-kolonel Sitwell werd de gevaarlijke terugtocht ondernomen. De luitenant-kolonel versmaadde het, om zijn stap te verhaasten, en viel, met vele anderen, als een offer van zijn moed. Doch het kwam generaal Buller op een paar bataljons niet aan. Er was overvloed van Mauservleesch, en de brigade van generaal Hildyard zou de taak overnemen die de Ieren hadden laten steken. Den eersten aanval in de vroegte hadden de Middelburgers te weerstaan, doch zij stonden hem moedig door; terwijl de tweede aanval des middags geschiedde, te twee uur. Vooral de Krugersdorpers hadden het daarbij hard te verantwoorden, doch zij hielden zich flink, en door afdeelingen Middelburgers, Boksburgers en Rustenburgers ondersteund, behielden zij hun stellingen. | |
[pagina 539]
| |
Generaal Botha stelde intusschen, in overleg met generaal Van Rensburg eenige kanonnen bij de Zoutpansbergers op, die op dezen dag een krachtig en meesterlijk vuur gaven. Een granaat-kartets doodde of wondde 4 manschappen; de volgende 7 manschappen in een Houwitser-batterij; de derde 8 manschappen - alles binnen twee minuten. Na de vruchtelooze aanvallen bombardeerde de vijand bij het vallen van den avond nog een tijdlang de stellingen der Ermeloo-burgers, doch allengs verflauwde het vuur der artillerie, terwijl slechts nu en dan nog een geweerschot de stilte verbrak. De 25ste Februari, een Zondag, was een dag van stille rust. De Engelschen waren te uitgeput, om aanstonds een nieuwen aanval te wagen, en de opperbevelhebber gaf last aan generaal Hart, om aan de Boeren om een dag wapenstilstand te verzoeken. Het was voor de Engelschen wel een harde vernedering, want het verzoek hield de stilzwijgende erkenning hunner nederlaag in, doch de gewonden, die langs de hellingen van den Spoorwegkop lagen, hadden sedert twee dagen hulpeloos op het veld gelegen, zonder één droppel lafenis in de brandende zon, en leden vreeselijk. De wapenstilstand werd toegestaan; hij werd gesloten tusschen kommandant Du Preez van Johannesburg en een Engelschen officier, terwijl generaal Christiaan E. Fourie bepaalde, dat de wapenstilstand tot 6 uur in den avond zou durenGa naar voetnoot1). Toen kwamen de Krugersdorpers en de andere Boeren, die onder het helsche vuur van den vijand dagenlang in hun stellingen hadden moeten liggen, uit hun verschansingen. Doch welk een gezicht! Hun baarden waren geel geworden; hun jassen, hun broeken, hun wenkbrauwen - alles was geel geworden. Dat hadden de giftige lyddietdampen gedaan. Het brood was er door bedorven; zelfs het water. Het gras op den kop was geel; het welwater, dat naar beneden stroomde, eveneens. De vochtige aarde was met een vuil-geel poeder bedekt; de heesters, de aloë's, de granietblokken - zij droegen alle diezelfde kleur. Het leek den toeschouwer, of hij door een geel gekleurd glas keek, maar dat was zoo niet, want een diepblauwe hemel koepelde zich boven het gele gras, en de bosschen in de verte schemerden groen. De voet, de hellingen en de steile achterkant van den rotsachtigen bergkop waren met granaten en bomscherven bezaaid; afgescheurde boomtakken, ontwortelde boomstammen en versplinterde rotsblokken bedekten den grond, die diepe kuilen vertoonde en door de lyddietbommen letterlijk was geploegd. | |
[pagina 540]
| |
‘Het lijden van die gewonden was bovenmate akelig.’
| |
[pagina 541]
| |
Op den berg begonnen de ambulances nu hun treurig werk, de dooden naar beneden dragend, die sinds Vrijdag in de brandende zon en in stortregens hadden gelegen. De meeste dooden waren niet aan hun wonden, doch aan het gemis van noodige verpleging bezweken, en het lijden van die gewonden was bovenmate naar en akelig geweest. Een Engelsch officier verzocht aan een anderen gekwetste, hem door een revolverschot van zijn lijden te verlossen, en die officier was niet de eenige, die dat verzoek deed. Hun leven had gered kunnen zijn, indien generaal Buller met het verzoek om een wapenstilstand niet tot Zondagmorgen had getalmd. Vooral achter de kleine schansmuren, door de vluchtende Inniskillings bij hun terugtocht inderhaast opgeworpen, vond men de treffende sporen van het lijden der arme huurlingen. Rollen verbandlinnen, waarvan ieder Engelsch soldaat op het slagveld voorzien is, lagen tusschen ledige patroonhulzen, en tusschen de vleeschblikken lagen de bebloede helmen. Doode paarden en muilen lagen met strakke pooten en opgezwollen lijven overal in het rond; van sommige was de geheele romp weggerukt. Langzaam naderden de Engelschen en de Boeren elkander op het slagveld, en spraken vriendelijk met elkander. De Boeren erkenden, dat zij zware dagen hadden gehad. ‘Een zware tijd, ja, dat denk ik wel,’ zeide generaal Lyttelton tot hen; ‘maar voor ons beteekent dat natuurlijk niets. Wij zijn er aan gewoon, en wij worden er goed voor betaald. Dat is het leven, dat we altoos leiden - begrijpt ge?’ Van verbazing sloegen de eenvoudige Boeren de handen in elkander. ‘Waarom niet?’ ging de generaal voort; ‘dat is ons leven - of wij in Aldershot zijn of in Indië of waar ook. We beginnen juist aan dezen veldtocht te wennen.’ Doch al waren de Engelsche officieren het vechten gewoon, zij stonden op dit slagveld met oogen, doorlòopen van bloed, met schorre, vermoeide stemmen, en zij begrepen, dat zij het hoofd hadden gestooten tegen een harden muur. De verliezen der Boeren waren in de dagen van 19-23 Februari, het zware vuur van den vijand in aanmerking genomen, weer buitengewoon gering: 40 man, dooden en gewonden samen. Onder de gewonden bevonden zich veldcornet Dercksen, en, zooals reeds gemeld, kommandant Pretorius.
Aan den zanddam door de Kliprivier, die Ladysmith onder water moest zetten, werd in deze dagen rustig doorgewerkt, doch er kwamen Kaffers te kort, om de afdamming met bekwamen spoed te voltooien. Het water werd voorloopig door een houten koker voortgeleid, terwijl een verschansing, vier zandzakken dik, aan den kant van Ladysmith werd gebouwd. Het werk aan den zanddam moest gebeuren onder het | |
[pagina 542]
| |
vuur van de vijandelijke artillerie, doch was toch tamelijk ongevaarlijk. Immers, men had op de zandverschansing een wacht geplaatst, die telkens waarschuwde, als hij de flikkering zag van het kanon in Ladysmith. Tusschen die flikkering en het vallen van de granaat verliepen ongeveer vijftien seconden, en bij de waarschuwing van den wacht stoven de 300 Kaffers, die aan de afdamming werkten, met hun blanke ploegbazen als een troep opgeschrikte musschen achter de zandverschansing, waar zij veilig waren. Gewoonlijk kwamen de bommen in de rivier terecht, waarin zij neerploften als reusachtige watervogels. De onvoltooide dam in de Kliprivier.
De zandzakken werden op 400 meter afstands van den dam, op een tamelijk bomvrije plek, gevuld, en de trein, die de gevulde zakken naar den dam vervoerde, bestond uit vier goederenwagens, voortgestuwd door een locomotief der Nederl. Zuid-Afr. Spoorwegmaatschappij. De spoorbaan maakte een bocht, en was de trein die bocht gepasseerd, dan kwam hij over een lengte van 350 meter, in het volle gezicht van den vijand, die de verzoeking niet kon weerstaan, om de locomotief met zijn granaten te beschieten. | |
[pagina 543]
| |
Nu, dat was gevaarlijk genoeg, maar het machinistenhuisje werd door een kleine schans van zandzakken versperd, terwijl de dom eveneens een pantser van zand ontving. ‘'t Was een danig gevaarlijk baantje,’ schreef de wakkere correspondent van een onzer bladen, ‘dat nu voor ons in het zout lag, maar we zaten er nu eenmaal voor, en dus zou en moest het gebeuren, en bovendien, er ligt zoo'n wilde aantrekkelijkheid in, zoodra de machine in beweging is, en puffend de zware wagens met zandzakken vooruitdrukt. Daar komen we om den hoek.... pats barst een bom, 30 treden vóór den trein.... boem, een tweede, naast ons - in de rivier.... met een geweldigen knal springt een derde, op 3 pas van de loco.... werkelijk.... we leven nog..... Bij den dam gekomen, springt de conducteur van de machine.... hij maakt de koppeling los, en terwijl de heele troep Kaffers en witmenschen op den dam daar ligt neergeploft achter de verschansing, angstig naar ons kijkend, vliegt plotseling de machine weer achteruit, met volle kracht, terug voor de bommen.... we naderen den hoek.... gelukkig, we zijn er.... en lachend kijken we elkaar aan - we zijn er weer eens doorgerold. En dan een half uur later hetzelfde spelletje, wanneer de leege wagens moeten gehaald worden. Zondagmorgen 25 Februari werd de loco door een paar rondvliegende granaatkogels licht aan de excentriekstang geschramd, en werd een lantaarn vernield. We besloten toen, ons nog solieder in te pantseren: 's middags haalden we in Pieters een Natalwagen, die daar nog stond, en bouwden daar een hooge verschansing, 2 zakken dik, op, waarachter de loco nu prachtig kon koetsen. Met deze fraaie inrichting reden we Maandagmorgen 26 Februari naar den dam. Er werd weer flink gebombardeerd, maar zonder effect. Wel barstte een bom op een wagen, met zandzakken geladen, maar gelukkig zonder schade te doen. Ook den verderen dag ging het goed; in den namiddag scheen het, dat de vijand het nuttelooze van zijn slecht schieten inzag; ten minste hij staakte het vuren. De dam begon nu aardig op te schieten, en volgens de opzichters, die het werk uitvoerden, zou men in 20 dagen klaar zijn.’ Maar de volgende dag was de Amajuba-dag.
Generaal Buller had zijn geduchte fout ingezien. Niet in het front, maar oostwaarts om, in de oorspronkelijk genomen richting, moest Ladysmith worden ontzet, en terwijl hij de infanterie met de artillerie van links naar rechts liet opschuiven, werden de Ieren, die op hun oude plek tegenover den Spoorwegkop bleven en den rechtervleugel hadden gevormd, thans de linkervleugel van het Engelsche leger. | |
[pagina 544]
| |
De artillerie werd opééngehoopt op de noordelijke uitloopers van den Hlangwane-berg en den Monte-Christo-berg. Zoo brak de Amajuba-dag, de 27ste Februari, aan met bewolkte luchten. Generaal Barton zou, nadat de artillerie de Boerenstellingen had beschoten, Pietersheuvel bestormen op den uitersten linkervleugel der Boeren; generaal Kitchener (de broeder van den chef van den generalen staf) zou den Spoorwegkop aanvallen, generaal Norcott Inniskillingheuvel, terwijl vijf bataljons infanterie van de hellingen van Hlangwane-berg het vuur der artillerie met hun Lee-Metfords zouden ondersteunen, en Dundonald's cavalerie den Engelschen rechtervleugel zou dekken. De Boeren hadden zich gevleid met de gedachte, dat er niets bijzonders zou gebeuren op dezen dag, maar de Engelsche bevelhebbers - zoowel in het verre westen, waar de leeuw van Afrika door vele honden werd omsingeld, als hier in Natal - schenen door geheimzinnige machten te worden aangedreven, om op dezen dag een dag van roem en eere, maar ook een dag van klimmenden overmoed voor de Boeren, de Afrikaansche glorie in het stof te vertrappen. In den ochtend hoorde men nauwelijks het Engelsche artillerievuur - een ongewoon verschijnsel in de laatste dagen - doch tegen den middag begrepen de Boeren, dat er iets buitengewoons op til was. Tegen twee uur werden de stellingen van Krugersdorp en Standerton gebombardeerd door een vuur, dat snel in hevigheid toenam. De manschappen van generaal Barton gingen nu over tot de bestorming van den Pieters: heuvel; de Schotten voorop. De Boeren hadden aan dezen kant nauwelijks meer op een aanval gerekend, en hun posities waren hier zeer zwak bezet. Twee Boerenstellingen werden genomen; in de loopgraven vond men een jonge gehuwde vrouw, met den bandelier om de borst en doodelijkMevrouw Otto Krantz.
| |
[pagina 545]
| |
gewondGa naar voetnoot1). De derde stelling op Pietersheuvel werd echter door de Boeren zoo hardnekkig verdedigd, dat de aanvallers links zwenkten, waar generaal Kitchener, langs de spoorbaan optrekkend, van uit de vallei, die Pietersheuvel en Spoorwegkop scheiden, laatstgenoemden kop begon te beklimmen. Een doodelijk vuur vlamde hem tegemoet, maar de bezetting van den Spoorwegkop was veel te zwak, en de noodzakelijke versterkingen kwamen niet. De dappere verdedigers van den kop bleven aan hun lot overgelaten, en hun handen werden slap. Er kwam een geest van onrust, van vrees en versaagdheid over de kommando's. Sombere geruchten van een vreeselijk onheil, dat den onoverwinnelijken Cronjé had getroffen, vervulden de lucht, en het spook der paniek hief den kop reeds op. Laten wij er bijvoegen, dat het Engelsche artillerievuur, hetwelk over de Boerenstollingen gierde, vreeselijk was, en dat die helsche bommen, met haar walmende gifdampen, de sterkste zenuwen ten slotte moesten schokken. | |
[pagina 546]
| |
De Engelschen konden thans zien, hoe sommige burgers in grooten angst vluchtten, en hoe een groote Boer - een reus van een man! - vóór hen sprong, en hen naar de verlaten stellingen terugdrong. Twee keeren volbracht hij dat stuk. Dan wendde hij het gelaat naar den vijand in een houding vol doodsverachtenden moed, en viel in het verdelgend vuur der marine-kanonnen als een sterke boom in den storm.... Aan de linkerzijde begon de brigade van generaal Norcott thans den Inniskillingheuvel te bestormen, en tien duizend mannen sprongen thans op tegen den Inniskillingheuvel en den Spoorwegkop, die door geen vierhonderd Boeren meer werden verdedigd, en terwijl de bajonetten glinsterden, vielen de granaten met onbarmhartig geweld in de stellingen der Afrikaanders. Als met een ruk verstomde het artillerievuur; de soldaten waren dicht bij de stellingen der Boeren, en met den kreet: ‘Gedenkt den Amajuba!’ sprongen zij voorwaarts. Een Boerenlazaret (klein Veldhospitaal).
De kleine heldenschaar echter, die boven op de kopjes stond, had dien kreet vernomen, en tweemaal sloeg zij den bajonetaanval af. Doch toen was het gedaan; toen was alles voorbij. Het geweld en het onrecht sloegen zegevierend over de stellingen der Boeren heen, en in de loopgraven lagen de doode en de gewonde Boeren - de martelaren, die God had waardig gekeurd, om te lijden voor het heilig rechtGa naar voetnoot1). Er was een uitbarsting van wilde vreugde bij de Engelschen, en terwijl zij den vijand achtervolgden, sloegen - in de verwarring van het oogenblik - de granaat-kartetsen van hun eigen artillerie in hun gelederen. De Boerenkommando's echter trokken terug. Neen, dat was geen terugtocht - het was een vlucht, een wilde vlucht. De meest dwaze geruchten deden de ronde: de Zoutpansbergers waren vastgekeerd; de | |
[pagina 547]
| |
Middelburgers omsingeld. De storm der paniek dreef de Boeren voort als een willoozen stroom, die over zijn oevers wordt voortgezweept. Eere aan Louis Botha en zijn helden! Op het derde kopje van den Pietersheuvel, daar stond hij, als een sterke rots in de branding, sloeg den stormaanval der Schotten terug met de wanhopige kracht van een in 't nauw gebrachten leeuw, en redde de Boerenkommando's voor een oogenblikkelijken ondergang. De cavalerie, die reeds gereed stond, om er op in te hakken, stopte aan de schipbrug, en de onverwachte zware verliezen der stormende Schotten deden den opperbevelhebber besluiten, om rust te nemen tot den volgenden dag. De Boeren-artilleristen schoven de laatste granaat in den vuurmond die voor Ladysmith was bestemd. Nog eens daverden de heuvelen ten zuiden van Ladysmith van den knal van het Boerenkanon, en toen was het uit.....
De avond kwam, een avond zonder maanlicht; zonder sterren. 't Was immers de Amajuba-dag. Generaal Van Rensburg was met zijn Zoutpansbergers gekomen, en kommandant Buys met zijn Heidelbergers, langs de vluchtende kommando's voorbij, om in het front stelling te nemen. Doch de krijgsraad had besloten, om de republikeinsche krijgsmacht terug te trekken naar de sterke passen van het Biggarsgebergte; Louis Botha gaf het kopje op, dat hij met zooveel kracht had verdedigd, en de weg naar Ladysmith lag voor de Engelschen open. Wel was het een vreeselijke dag. In den morgen had Piet Cronjé zich overgegeven bij Paardeberg; in den avond werd Ladysmith ontzet, en de Amajuba-dag, ingeklemd tusschen de sombere poorten van Paardeberg en Pietersheuvel, werd voor de Afrikaanders een dag van rouw en droefheid. Maar het was Gods bestel. De groote Smelter had zich nedergezet, om het goud te louteren.
De stellingen der Boeren waren nu geheel verlaten. De Pietersvlakte lag open, en de Boeren beefden voor een aanval van de bloeddorstige lanciers. Verspreid over het veld lagen de dooden en de gewonden; de gewonden luisterden met angstige harten naar het rollen der ambulance-wagens, die maar niet wilden komen, en ook niet gekomen zijn, daar de Boerengeneraal om redenen van veiligheid hun den tocht verbood. Zoo vielen al de dooden en vele gewonden in de handen van den vijand, maar de lanciers kwamen niet, en in dezen vreeselijken nacht was het voor de verschrikte Boeren een ware opluchting, dat generaal Buller hen met vrede liet. Hij had, toen hij direct van uit Colenso | |
[pagina 548]
| |
Engelsche troepen signaleeren bij nacht naar Ladysmith.
Ladysmith wilde ontzetten, de kracht der Boeren ònderschat en leed zware verliezen; thans viel hij in de tegenovergestelde fout, door de kracht der Boeren te òverschatten, en de voornaamste vrucht der overwinning ontsnapte hem. Lukas Meijer en Louis Botha lagen den volgenden dag, 28 Februari, nog met 500 vastberaden burgers aan den zuidelijken oever der Kliprivier, aan den noorderkant der Pietersvlakte, om den terugtocht te dekken, terwijl een Engelsche patrouille met twee stukken zich aan den gezichtseinder vertoonde, doch een paar kanonschoten waren voldoende om die patrouille te verjagen. In den avond trok een afdeeling Boeren naar den voet van den Bulwana-kop, en vernachtte hier om er de kanonnen te beschermen. Het was een nacht vol storm, regen en onweer, terwijl het geschut uit Ladysmith, waar men den waren toestand had begrepen, op de Boerenartillerie een vinnig vuur begon te openen, zonder echter belangrijke schade aan te richten. De Long-Toms waren nu met sterke kranen en met schier bovenmenschelijke inspanning, waarbij kapitein Pretorius en luitenant Wolmarans zich bijzonder hadden onderscheiden, uit hun stellingen gebracht, en de overige kanonnen waren bespannen, gereed om naar | |
[pagina 549]
| |
Elandslaagte te vertrekken, maar de uitgeputte artilleristen wierpen zich thans doodop van vermoeienis plat op den grond, en sliepen in slijk en modder. Naast hen legden zich de Boerenruiters neer, die als dekking dienden, den teugel der gezadelde paarden om den arm geslagen. Op korten afstand, in de Pietersvlakte, waren de Engelsche wachtvuren zichtbaar, maar zij doofden sissend uit, één voor één, in den ruischenden regen. Te middernacht reed de Boerenartillerie zwijgend weg van den Bulwana-kop in den stikdonkeren nacht, en te drie uur in den morgen volgde het paarden-kommando. Er lag iets onuitsprekelijk droevigs in dezen terugtocht. Het leek een begrafenisstoet, en het was een begrafenisstoet, want velen lieten de hoop achter zich, op het kerkhof, en moedeloos gloorde de morgen van den nieuwen, regenachtigen dag. De lagers ten westen van Pietersstation vonden intusschen door het talmen van den vijand gelegenheid, het grootste deel hunner wagens, tenten en bagage in veiligheid te brengen; ook de stukken geschut, ten westen van Colenso opgesteld, kregen kans, langs een omweg de Kliprivier te bereiken, terwijl de geheele strijdmacht, op geringe uitzonderingen na, in de richting van Modderspruit ontkwam. Doch alle verband was verbroken; er heerschte een schromelijke wanorde; ieder dacht slechts aan zichzelf. Het is dan ook schier onbegrijpelijk, hoe alles nog zoo goed afliep. Slechts één kommando, dat ten westen van Ladysmith gekampeerd lag, en voor een omsingeling bevreesd was, vluchtte met zoo'n haast, dat velen hun paarden, zelfs hun vuurwapens, in den steek lieten. De ambulances bleven onbekend met den waren toestand, totdat zij bij het zien van dien eindeloozen stroom van ossewagens, welker bespanningen holderdebolder door de hoog gestegen spruiten werden voortgezweept, zoodat de ossen bijwijlen zwemmend den overkant moesten bereiken, begrepen, dat er een groote ramp had plaats gehad. De brug over de Kliprivier bewees bij den terugtocht onwaardeerbare diensten. Immers, de zware regens der laatste dagen hadden de rivier doen zwellen; de drift was totaal onpasseerbaar geworden; en zonder die brug zou de Kliprivier voor een groot deel der Boerenkrijgsmacht een tweede Beresina zijn geworden. Doch het schouwspel aan den overkant der rivier droeg het stempel der verwarring, der verbijstering, der nederlaag. Ga naar voetnoot1) ‘In wanorde stond hier alles opeengehoopt; de artillerie, die thans al hare 12 stukken aan deze zijde van de rivier in veiligheid had, afwachtende | |
[pagina 550]
| |
de orders van den generaal; reis-, vracht- en ambulance-wagens, niet voorwaarts kunnende wegens de opstoppingen, door het opbreken der verderop gelegen lagers veroorzaakt; langs het pad hier en daar groepjes Boeren, die, met flegmatische kalmte zich schikkende in het onvermijdelijke van het lange wachten, rustig hun koffie kookten; de Kafferjongens, in hun havelooze plunjes schreeuwende en vloekende op de trekossen, die zich telkens in elkanders span verwarden, - en tusschen dit alles door een voortdurende stroom van Boeren te paard, wegtrekkende in de richting van Modderspruit, of de rivier weder overgaande om generaal Botha te versterken, die met eenige honderden manschappen nog achter was, om den terugtocht van den legertrein te dekken. Maar de vijand, blijkbaar voldaan met het succes, dat hem den weg naar Ladysmith had geopend, deed geen enkele poging, om onzen aftocht te bemoeilijken, en zoo bewoog zij zich langzaam, langzaam voort, de onafzienbare rij wagens, over den zonnigen, heuvelachtigen weg, die naar Modderspruit voert; zóó braken zij op, de lagers, die daar maandenlang aan den voet van den Bulwana en Lombardskop hadden gelegen; zóó eindigde het beleg van Ladysmith, met zooveel energie begonnen, met zoo onvergeeflijke laksheid voortgezet’Ga naar voetnoot1). Generaal Botha ontruimde thans, nu de kommando's de Kliprivier waren gepasseerd, zijn stellingen aan den zuidelijken oever der Kliprivier, terwijl de artillerie van generaal White eenige onschadelijke granaten wierp; eerst onder de Pretoria-menschen, en daarna onder de Vrijstaters. Donderdagavond 1 Maart nam Botha stelling in de heuvelen ten noordoosten van Ladysmith, en verraste met een zijner patrouilles, bestaande uit burgers van Bethal, een afdeeling Engelsche cavalerie, waarvan verscheidenen werden neergeschoten en een aantal paarden buitgemaakt. | |
[pagina 551]
| |
De spoortrein stond nu te Modderspruit onder stoom, om de laatste troepen voetvolk, benevens de gewonden en de zware kanonnen, te vervoeren. Daarna volgde de laatste trein met het werkvolk, dat onder leiding van ingenieur Westerberg al de spoorbruggen en duikers tot aan Waschbank vernielde. Onderwijl hadden De Roos, Slegtkamp en Hurton de kolenmijnen bij Elandslaagte in brand gestoken, en in het schijnsel van haar rossige vlammen kronkelde de eindelooze sleep van ossewagens en paarderuiters langzaam tegen de heuvels op, om te verdwijnen in de duisternis van den nacht. Ladysmith en de Kliprivier.
Louis Botha dekte den aftocht. Dat was het einde van het beleg van Ladysmith, dat vier maanden had geduurd.
Woensdagnamiddag 28 Februari om vier uur ontdekten de Natalsche karabiniers, die de voorhoede vormden van Dundonald's brigade, dat de heuvels, achter welke Ladysmith wegschuilde, door den vijand verlaten waren, en Dundonald haastte zich, om met zijn cavalerie: Natalsche karabiniers en Lichte ruiterij, de eerste te zijn in de zoo lang belegerde stad. In snellen galop ging het voort: heuvel op, heuvel af, door struik- | |
[pagina 552]
| |
Versterkingen der Engelschen om Ladysmith.
| |
[pagina 553]
| |
De voorposten van het ontzettingsleger binnen Ladysmith.
gewas en slooten, totdat de flikkeringen van het Engelsche geschut op den Wagenheuvel zichtbaar werden. In de schemering van den vallenden avond werd het geroep van den schildwacht gehoord: ‘Halt - werda?’ Maar toen het antwoord werd vernomen: ‘Het ontzettingsleger voor Ladysmith,’ ging er gejuich op. In het halfdonker konden de overwinnaars de bleeke en vermagerde gelaatstrekken der voorposten onderscheiden, doch dezen haastten zich, om hun bevrijders in triomf naar de stad te brengen, waar de bevelhebber van Ladysmith, generaal White, alsmede generaal Hunter en kolonel Jan Hamilton, hen opwachtten. Te zes uur reed Dundonald met zijn ruiters de stad binnen, en het blijde nieuws verspreidde zich met de snelheid van een prairiebrand door de stad. Alles liep uit, om de bevrijders te begroeten: soldaten, burgers; vrouwen, met zuigelingen op den arm; gewonden, die kruipend uit de tenten te voorschijn kwamen. Handdrukken en gejuich wisselden af, maar toen de troepen het kamp binnengingen, kende de geestdrift geen perken meer. Bij het postkantoor hield generaal White de volgende aanspraak tot het volk: ‘Burgers van Ladysmith! Ik dank u allen voor de heldhaftige en geduldige wijze, waarop gij mij gedurende het beleg ter zijde hebt gestaan. Uit den grond van mijn hart dank ik u. Het viel mij zeer | |
[pagina 554]
| |
zwaar, genoodzaakt te zijn, uw rantsoen te verminderen, maar - Gode zij dank! - onze vlag is blijven wapperen.’ De generaal was diep bewogen, en we kunnen dat verstaan. Toen hij geëindigd had, hieven alle omstanders het Engelsche volkslied aan, en in de schemering van den avond vormden de grijsaard met zijn stafofficieren, allen blootshoofds in het midden van een ontroerd volk, een onvergetelijk schouwspel.
De correspondent van de ‘Standard’ seinde uit Ladysmith het volgende aan zijn blad: ‘Het garnizoen is nog slechts een schaduw van de strijdkracht, die voor de Boeren terugtrekken moest na den grooten uitval op 30 October (Nicholson's nek en Lombardskop). Er is geen man, die niet de sporen draagt van lichamelijk lijden en geesteskwelling. Sedert de insluiting zijn in gevechten 16 officieren en 162 man gesneuveld; het bombardement doodde 35 officieren en manschappen, en kwetste 20 der eerstgenoemden en 168 man. 47 officieren en 360 man werden in gevechten gewond; 94 van dezen zijn gestorven; door ziekte werden nog 476 naar het graf gesleept. Typhus en dysenterie hebben de gelederen gedund. 8424 man werden in de hospitalen verpleegd en dagelijks waren 1500 tot 2000 onder doktershanden. Er waren 1710 gevallen van typhus alleen. Na den mislukten aanval op Colenso werden de rantsoenen verminderd; na Spionkop werden zij nog kleiner. Drie-kwart pond ossevleesch werd veranderd in een half pond paardevleesch. Vele regimenten hebben nog slechts een vierde van de oorspronkelijke sterkte; de eens zoo kranige cavalerie-brigade bestaat niet langer.’ Slechts duizend man waren nog geschikt om te vechten toen Dundonald aankwam. Den 3den Maart hield generaal Buller aan het hoofd van 22,000 soldaten zijn schitterenden intocht. Zij waren verzengd door de zon, bespat met modder en bloedvlekken, haveloos als straatjongens, en trokken - de stoet was drie uren lang - met de helmen zwaaiend generaal White voorbij. Het garnizoen had op voorstel van generaal Hunter, die verklaarde er dezen keer netjes te willen uitzien, zijn beste plunje aangeschoten: heldere khaki, terwijl de helmen glommen en de knoopen blonken. Doch dat was slechts uiterlijke praal. De ingevallen wangen en de glazige oogen getuigden van lijden en ontberingen, en spraken een nog duidelijker taal dan de verwoeste daken en de aan stukken geschoten stadhuistoren. Door de straten wandelend, kreeg men een gevoel, alsof men door de gangen van een hospitaal vol koortslijders liep. De ontmoeting tusschen Buller en White was opmerkelijk eenvoudig. Ze had voor een toevallige ontmoeting bij een veldoefening | |
[pagina 555]
| |
kunnen doorgaan. Er was geen gejuich, geen demonstratie; het bleef bij de voorgeschreven koele militaire begroeting. Aan den correspondent van de ‘Morning Post’ heeft generaal White later verklaard, dat hij het nog uiterlijk tot den 2den April in Ladysmith had kunnen uithouden. ‘En,’ voegde hij er ernstig bij, ‘het is niet goed, al de verliezen aan menschenlevens, die deze pogingen tot ontzet hebben gekost, aan mij te wijten.’ En deze verliezen waren toch verschrikkelijk. Bij de laatste poging tot ontzet van Ladysmith waren twee generaals, Barton en Wynne, gewond, zeven kolonels gedood of gewond, terwijl bijna 2000 man buiten gevecht waren gesteldGa naar voetnoot1). De Dublin Fuseliers hadden 100 man verloren in de laatste gevechten, en vormden slechts een treurig overschot van het eens zoo kranige bataljon; van het bataljon Connaughts, ongeveer 800 man sterk, waren er 150 gedood of gewond; de East-Surreys hadden even zwaar geleden, terwijl het bataljon Inniskillings, dat 600 man sterk den Spoorwegkop bestormde, tot een troepje van 286 man was gesmolten. Zonder twijfel beliepen de verliezen der Engelschen, bij hun pogingen tot ontzet van Ladysmith geleden, geteld bij de verliezen, die het garnizoen van Ladysmith tijdens het beleg onderging, een hooger cijfer dan het geheele garnizoen van generaal White bedroeg, doch dit nam niet weg, dat men in Londen wilde feestvieren, en het dan ook heeft gedaan op een buitengewone manier. De 1ste Maart, de dag, waarop het ontzet van Ladysmith werd bekend, werd meteen in een feestdag herschapen, en naarmate de middag vorderde, werden de volksoptochten in de hoofdstraten talrijker en rumoeriger. De zaken stonden bijna geheel stil. De voornaamste openbare scholen en ook de bijzondere gaven aan de kinderen vrijaf. Vele winkels sloten; bij de meesten werd de vlag uitgestoken. Op de effectenbeurs weergalmden vaderlandsche liederen; en de graanbeurs sloot om één uur, daar het onmogelijk was om zaken te doen. De menschen werden dronken van den Jingo-wijn; wildvreemden vielen elkander juichend in de armen, roepend: ‘Leve Buller!’ Op den buitenlander maakte het den indruk, alsof de Boeren Londen hadden belegerd en in de schaduw van zijne grijze muren waren verslagen. De feestvreugde ontaardde in drinkgelagen en slemppartijen; oude heeren met grijze haren waggelden dronken langs de openbare straat, hun eigen waardigheid met voeten tredend. | |
[pagina 556]
| |
Doch waarvoor diende dan toch die verheerlijking en bewierooking van het Engelsche legerbestuur in Natal? Was die verheerlijking inderdaad verdiend? Gunnen wij, terwijl wij met de Boeren den omtrek van Ladysmith verlaten, het woord aan een Engelschen officier, die onder generaal Buller den veldtocht medemaakte, en in een der Londensche weekbladen een beschrijving leverde van de gevechten aan de Tugela. Hij schrijft dan: ‘Ladysmith is ten slotte ontzet geworden. Wij hebben op goed geluk langs de heuvelketen, die den noordelijken oever van de Tugela vormt, heen en weer gemarcheerd, hebben getracht op alle onmogelijke punten de rivier over te trekken en hebben bij deze pogingen zware verliezen geleden. Dat is de nauwkeurige beschrijving van den tienweekschen veldtocht aan de Tugela. Niemand kende het terrein, of gaf zich moeite, het te leeren kennen. Als voorbeeld moge dienen, dat generaal Buller in de verte niet vermoedde, dat de Hlangwane-berg op den zuidelijken oever van de Tugela ligt, voor hij driemaal teruggeslagen was. En toch hield hij zich wekenlang op binnen een afstand van drie of vier mijlen van den genoemden heuvel, en in den slag van Colenso strekte zich de rechtervleugel van zijn leger zelfs tot den voet daarvan uit. Wat de strategie betreft, deze schitterde door afwezigheid. De troepen marcheerden rond, en vertoonde zich een heuvel of loopgraaf, dan werd bevel tot den aanval gegeven. Soms hadden de aanvallen resultaat, soms ook niet; en dikwijls, als de aanval na zware verliezen gelukt was, gebeurde het, dat de veroverde stelling waardeloos bevonden en weer ontruimd werd. Wij werden aangevoerd door de blinde zotheid, en dat wij ten slotte succes hadden, is meer te danken aan het goed geluk dan aan het goede kommando. Want had niet de overwinning, door lord Roberts behaald, een groot gedeelte van de Boeren bewogen, tot verdediging van hun eigen land het beleg op te breken, dan zouden wij nooit eenig succes behaald hebben, en Ladysmith ware gevallen. De Boeren hebben niet genoeg troepen om eene defensieve stelling te bezetten, en zoo vielen ons hunne sterke posities de een na de andere in handen.’ Bijzonder heftig valt de officier generaal Hart aan, van wien hij schrijft: ‘Op den 25sten Febr. kreeg generaal Hart bevel, de Connaughts, Inniskillings en Dubliners aan den spoorweg vooruit te schuiven, en de vleugels aan te vallen, die bezet waren, waar de rivier zich naar het oosten wendt. Deze manoeuvre was moeilijk en gevaarlijk. Onder vreeselijke verliezen trok de Iersche brigade over de spoorwegbrug. Iedereen kon zien, dat een aanval op de positie dollemanswerk was. Maar was het aanvals- | |
[pagina 557]
| |
Het terrein ten zuiden van Ladysmith, dat geen enkelen Engelschen officier bekend was.
| |
[pagina 558]
| |
plan al dwaasheid, nog dwazer was de uitvoering. Generaal Hart ging met een verrekijker en een hoornblazer op een naburigen heuvel staan; hij hield volstrekt geen contact met den aanval, en kon niet weten, wanneer die gestaakt moest worden, noch wanneer die met goed gevolg voortgezet kon worden. Hierover kunnen slechts officieren in de gevechtslinie oordeelen, en het is volstrekt noodzakelijk, hun de vrije hand te laten. Maar daarEen der manieren, waarop de Boeren van de gesteldheid van den bodem weten partij te trekken om zich te verschansen.
(Dit plaatje geeft de schans van achteren te zien; de vijand die het van voren nadert, ziet niets ander dan een heel gewoon kopje.) stond generaal Hart en liet bij tusschenpoozen de signalen: ‘oprukken’, ‘versterken’ en ‘vuur’ blazen. Ging de aanval naar zijn zin niet snel genoeg, dan liet de hoorn zijn gebiedende stem klinken. Intusschen bombardeerde onze artillerie de loopgraven op den top van den berg, en hield het vijandelijke geschut in bedwang, zoodat onze infanterie tot op honderd schreden van het punt kwam, dat zij voor den bergtop aanzag. Hier werd een oogenblik halt gehouden, om krachten voor | |
[pagina 559]
| |
de bestorming te verzamelen. Toen blies de hoornblazer van den generaal het signaal voor den stormaanval. De bajonet werd op het geweer gezet, en met een hoera! stormden de troepen vooruit. De vijand vuurde geen enkel schot af, en de plek scheen verlaten. De bergkam was bereikt, en onze triomf scheen volkomen. Maar, helaas! deze bergkam was een valsche. Daarachter helde het terrein over een korte uitgestrektheid, liep dan weer op, en aan het eind van deze tweede bodemverheffing verhief zich de werkelijke top. Toen onze manschappen zichtbaar werden, stonden de Boeren in hun loopgraven op, en openden op vijftig passen afstands een moorddadig snelvuur. De uitwerking was te verschrikkelijk, om te beschrijven. De stormaanval werd tot staan gebracht. Onze manschappen wierpen zich op den grond, en de geringste beweging had een kogelhagel ten gevolge, zoodat eenige soldaten in den letterlijken zin met gaten doorboord werden. Deze ongelukkige aanval had plaats om vijf uur 's namiddags, en de ongelukkige soldaten lagen op den grond, niet in staat zich te bewegen, of zelfs zonder rond te durven zien. Het steunen en kermen der gewonden was vreeselijk om aan te hooren; eenigen riepen om hulp; anderen om water. Ik zal niet beproeven, de gevoelens te beschrijven, die in deze oogenblikken de manschappen beheerschten.’ Na een uitvoerige beschrijving van dien terugtocht zegt de schrijver verder: ‘Ik kom thans tot het treurigste gedeelte van de geschiedenis. De arme gewonden, die tijdens het stormloopen gevallen waren, bleven niet alleen den geheelen nacht van Vrijdag op Zaterdag, maar ook den geheelen dag daarop, tot Zondag, op de plaats waar zij lagen. Niet één druppel water bevochtigde hun lippen; geen voedsel, geen hulp werd gebracht, en hulpeloos waren zij aan de verzengende stralen van de tropische zon prijsgegeven. De meesten stierven; een zeer oud officier, wiens naam ik niet noemen wil, leed zoo vreeselijk, dat hij den om hem liggenden bad, hem van zijn lijden te verlossen. Hij stierf in den loop van den dag, daar geen hulp kwam opdagen. Generaal Hart was den geheelen Zaterdag aanwezig, en het schijnt mij toe, dat er om een wapenstilstand gevraagd had moeten worden, om den gewonden hulp te brengen. De Boeren hebben een dergelijk verzoek nooit geweigerd, maar zich steeds in dergelijke gevallen buitengewoon vriendelijk getoond. Er kunnen overwegende bezwaren daartegen hebben bestaan, maar in elk geval is geen poging gedaan, om een wapenstilstand te verkrijgen, en hiervan mag wel eens de reden gevraagd worden. Zondag werd eindelijk een wapenstilstand aangevraagd en verkregen, maar toen was die meer noodig voor het begraven der dooden dan voor het helpen der gewonden.’ |
|