De oorlog in Zuid-Afrika. De strijd tusschen Engeland en de verbonden Boeren-republieken Transvaal en Oranje-Vrijstaat in zijn verloop geschetst. Deel 2
(1901)–Louwrens Penning– Auteursrecht onbekendDe tweede Poging tot Ontzet van Ladysmith.
| |
[pagina 464-465]
| |
‘Een groep Boeren hief de Hollandsche psalmen aan’,...
| |
[pagina 466]
| |
Reuzen-automobielen aan het werk.
doen, eveneens zeer welkom waren. Zij voldeden uitstekend, liepen tegen de glooiingen op, worstelden door de driften heen en trokken den inhoud van 40 gewone ossenwagens. Zoo maakte generaal Buller zich dan gereed, om zijn tweede poging tot ontzet van Ladysmith te wagen. Hij verklaarde plechtig aan zijn soldaten, dat er dezen keer van retireeren geen sprake kon zijn; hij zou hen zegevierend Ladysmith binnen leiden. Dat was zoo zijn manier van spreken. Op den zwaren stortregen van den 9den Januari volgde een snikheete dag. De morgenuren werden besteed om de druipende soldatenjassen te drogen, en in den namiddag, toen de brandende hitte temperde, werd de marsch tot ontzet van Ladysmith begonnen. Bataljon volgde op bataljon, brigade op brigade, - 20,000 man met 64 kanonnenGa naar voetnoot1); 650 volgepakte ossenwagens, voor welker bespanning ongeveer 8000 ossen noodig waren; karren, ambulance-wagens ratelden er achter aan - het scheen een eindelooze trein. | |
[pagina 467]
| |
De soldaten waren vol moed en hoop; zij twijfelden niet aan de overwinning. De troep avanceerde maar langzaam; de enorme bagage belemmerde den marsch onophoudelijk. Enfin, die zucht der Engelsche bevelhebbers, om zoo'n reusachtige bagage mee te nemen, bestond reeds honderd jaar geleden, en de eerste Napoleon beweerde, dat geen leger ter wereld meer bagage meesleept dan het EngelscheGa naar voetnoot1). De wegen waren door de menigvuldige regens in een ellendigen toestand. Het waren geen wegen; het waren modderpoelen. Daarbij waren de spruiten vol water, en de rivier was gerezen. Het was een ellende, om door die spruiten te komen. De karren sloegen om, de wielen braken, de muildieren verwarden zich in hun tuigen. De ossen bogen den sterken kop tot in het water, om den zwaren wagen voort te krijgen; de kanonnen bleven steken in de modder; een automobiel liep met het ééne wiel muurvast in het slijk en moest door twee andere automobielen naar boven worden gesjord. 80 ossen probeerden hun kracht op een buitensporig beladen wagen, doch zij lieten het steken; een automobiel echter bracht hem vooruit. Zoo is het niet te verwonderen, dat de infanterie een uur noodig had over een mijl, die een gewoon voetganger in 20 minuten aflegt. De eerste stopplaats der vijfde divisie onder generaal Warren was Springfield, doch dit punt werd door vele manschappen eerst lang na middernacht bereikt. Zij vonden hier echter geen rust. Een zware donderstorm veegde over de heuvels en doorweekte de vermoeide soldaten tot op de huid. Den 11den Januari werd de marsch voortgezet; een schier eindelooze stroom van khaki-uniformen bewoog zich westwaarts, terwijl de cavalerie onder lord Dundonald vooruitzwermde, om de brug bij Springfield, een lang houten getimmerte, dat de kleine Tugela overbrugt, te bezetten. Er was geen spoor van de Boeren te zien; zelfs geen vijandelijke verkenner werd ontdekt. Behoedzaam trok de cavalerie voort door het gebroken terrein; rustig en vredig lag in de verte de Springfieldsche brug. 't Scheen onverklaarbaar, en toch was het zoo. Ja, sterker nog, de Natalsche bereden infanterie, die den omtrek had verkend, berichtte, dat de brug volkomen onbeschadigd was, dat er geen bout, geen schroef aan gemist werd, en dat tot aan Potgietersdrift geen Boer te vinden was, al wilde men hem tegen goud opwegen. Dundonald keek bij deze mededeeling verrast op, en ofschoon hij buiten zijn orders ging, wilde hij deze kostelijke gelegenheid, om zich van | |
[pagina 468]
| |
Potgietersdrift meester te maken, niet ongebruikt voorbij laten gaan. Hij bezette met 300 man en 2 kanonnen de Springfieldsche brug en trok met 700 ruiters en 4 kanonnen snel op naar Spearmansheuvel, die Potgietersdrift, de drift over de Boven-Tugela, bestrijkt. 't Was zeker een waagstuk, en waren de Boeren hier maar eenigszins op hun hoede geweest, dan hadden zij een mooien slag kunnen slaan. Doch de Boeren waren er niet - ja toch, zes Boeren waren bezig, een bad te nemen in de rivier, toen de Engelsche cavalerie in zicht kwam. Zij maakten wijselijk, dat ze uit de voeten kwamen, en te zes uur in den avond waren Spearmansheuvel en Potgietersdrift zonder dat er één Mauserkogel had gefloten in handen der Engelschen. De weg naar Spearmansheuvel.
B Winkel van Springfield, tevens postkantoor enz. Het bleek, dat de Boeren den heuvel hadden versterkt door schansen en borstweringen - jammer, dat zij er zelven niet waren! Hoe kwam dat toch? De Boeren hadden over het algemeen een uitstekenden verkenningsdienst - vermoedden zij dan niet, dat generaal Buller van plan was, om hun rechtervleugel bij den Spionkop om te trekken? Hadden zij dan niets gezien van dien reusachtigen trein, die zich al maar westwaarts bewoog? Natuurlijk hadden zij dien trein gezien, doch de opperbevelhebber | |
[pagina 469]
| |
Piet Joubert verkeerde in de meening, dat net slechts een schijnbeweging was, en de echte aanval opnieuw in net front, in het zuiden bij Colenso, of in dien omtrek zou plaats hebben. Daarom wilde hij ook zijn grootste macht in het zuiden houden. Ten anderen achtte generaal Andries Cronjé (broeder van Piet Cronjé), die met een zwak kommando Vrijstaters in de buurt van Spearmansheuvel en Zwartkop had gestaan, zich hier, met een snel stroomende rivier in den rug, en in een stelling, die aan de zuidzijde weinig dekking bood, niet veilig en achtte hij den ten noorden der Boven-Tugela zich uitstrekkenden bergrug een betere stelling. Hij meende in de halvemaan-stelling, die deze bergrug beschreef, den vijand, die over een kale vlakte moest avanceeren, met succes te kunnen weerstaan, en hem te vernietigen voordat hij de Boerenstellingen had bereikt. ‘Dat was heel mooi overlegd,’ schrijft een strijder uit die dagen aan het ‘Handelsblad’; ‘Cronjé trekt zich terug van den boschrand (Zwartkop) in die halvemaan-koppen. De Engelschman trekt echter dadelijk op, en zet boven op den boschrand, die hooger is dan bijna al onze posities, een paar geduchte scheepskanonnen, en juist toen ik na een uur of drie rijden bij die halvemaan-posities kwam, waren ze aan het bombardeeren, dat het kraakte.’ Gezicht van Potgietersdrift op de Tugela.
(‘een der prachtigste landschappen van geheel Afrika.’) Zoo was dan Dundonald te Potgietersdrift, en zond onmiddellijk ordonnansen terug om versterkingen. Want op zijn gemak was hij niet; hij ging den nacht met groote ongerustheid te gemoet en vreesde nog altijd voor een valstrik. Doch de nacht ging zonder stoornis voorbij; slechts een groote vogel in de bosschen sloeg slaapdronken zijn vleugels uit, en toen de morgen aanlichtte, rustten de oogen der soldaten met welbehagen op een der | |
[pagina 470]
| |
prachtigste landschappen van geheel Afrika. Tusschen rotsige oevers, door valleien van wonderbare pracht stuwde de Boven-Tugela haar met schuim bedekte wateren voort; hier en daar tusschen de lage heuvelen vertoonde zich de nok van een bescheiden boerenhuis, en in de groene weiden, tusschen het sappige gras, blonken de bedauwde veldbloemen als diamanten. Doch in het noorden verhief zich, hoog en dreigend als een reuzenschildwacht, de top van den Spionkop. Pontveer aan de Tugela.
Vlak ten noorden van Spearmansheuvel, doch aan den overkant der rivier, lag de pont; de touwen waren niet eens doorgesneden. Zeven cavaleristen sprongen te water en haalden haar. Nu eerst werden eenige geweerschoten gehoord; een luitenant werd licht gewond - dat was alles. De Engelsche officieren waren er zoo zeker van, dat Ladysmith binnen één week zou worden ontzet, dat zij er weddenschappen op aangingen. De zware marine-kanonnen werden bij Potgietersdrift opgesteld en generaal Buller verplaatste zijn hoofdkwartier naar Spearmanskamp, tusschen Springfield en Spearmansheuvel. Gedurende den ganschen nacht van den 16den op den 17den Januari trok de brigade van generaal Lyttelton bij Potgietersdrift over de Tugela: zij waadde er door heen, of trok in de veerpont of op de pontons er over. Vóór den dageraad waren zes zware houwitsers de infanterie gevolgd, stelling nemende op den Eenboomkop, het meest vooruitgeschoven punt, dat de Engelschen hadden bezet. Terzelfder tijd was generaal Hildyard met de tweede brigade oostwaarts getrokken, in de richting van Schietdrift, den schijn aannemende, alsof hij daar de rivier wilde overtrekken. Doch dit was slechts een krijgslist; toen het nacht werd, liet hij omkeeren en | |
[pagina 471]
| |
trok naar Trichardsdrift, waarheen de geheele divisie van generaal Warren reeds op marsch was. Zoo concentreerden zich hier voor den overtocht drie brigades infanterie, bijna de geheele cavalerie en bereden infanterie, met 36 kanonnen. Door den stortregen werden de bewegingen zeer bemoeilijkt, doch de pontonniers hadden onder de leiding van bekwame ingenieurs de schipbrug toch binnen een paar uren gereed, waarna een begin werd gemaakt met den bouw van een brug op schragen. Den 17den Januari, 's morgens te acht uur, begon de overtocht. Een patrouille der lichte ruiterij ging voorop; de infanterie volgde; de veldbatterijen namen aan den zuidelijken oever stelling, gereed om vuur te geven, en rechts drong door de morgenlucht reeds de donder der zes houwitsers en der twee zware marine-kanonnen, opgesteld bij Potgietersdrift. De echo van het kanongebulder klonk honderdvoudig terug tusschen het heuvelachtig terrein, wegstervend in de verte, in het hooge gebergte. Een zware mist bedekte de heuveltoppen en gaf aan het landschap een tint van ernst en geheimzinnigheid, doch tegen den middag trok de nevel op en blonk de zon aan den blauwen hemel. Van den overkant, den noordelijken kant, vielen enkele geweerschoten, waarop de veldbatterijen een regen van granaatkartetsen slingerden. Doch de Mausers verstomden, en ook de Engelsche kanonnade stierf langzaam weg. De cavalerie en de bereden infanterie zou aan de Wagendrift een mijl beneden Trichardsdrift, de Tugela te paard doortrekken. Het was een gevaarlijk werk; verscheiden huzaren werden door den stroom medegesleept en slechts met moeite gered: één huzaar verdronk. Inmiddels passeerde de wagentros de schipbrug: 500 ossen- en muilwagens, de artillerie en de ambulance, een uiterst langzaam transport, dat de soldaten van ongeduld deed stampvoeten. Zij vreesden, dat de Boeren het gevaar, dat hen bedreigde, zouden gaan begrijpen, en hun maatregelen nemen. Die vrees was niet ongegrond; de Boeren wisten thans, hoe laat het was. Hun voorposten ontdekten door hun verrekijkers die lange linies infanterie aan den overkant der Boven-Tugela; zij zagen, hoe de troepen werden uitgespreid en dan weder saamgetrokken, om compagniesgewijs over de rivier te trekken; hoe de cavaleristen hun paarden aan elkander koppelden, waar het minste gevaar voor artillerievuur was, en hoe de soldaten zich gereed maakten, om gedurende den nacht aan den noordelijken oever te kampeeren. Toen werd het nacht, en bij het licht der bliksemstralen, die het terrein verlichtten, konden de Boeren de soldatenkampen zien. Maar de donderwolken verdwenen en het maanlicht, dat zich uitbreidde boven de zacht ruischende bosschen, gaf aan het landschapeen tint van diepen, wonderbaren vrede. | |
[pagina 472]
| |
Troepen onder Generaal Warren trekken over de Tugela.
| |
[pagina 473]
| |
Een Engelsche Marine-divisie in actie bij de Potgietersdrift.
Engelsche cavalerie de Tugela overtrekkende.
| |
[pagina 474]
| |
Een groep Boeren hief de Hollandsche Psalmen aan, en het gezang plantte zich voort van kopje tot kopje. Zij stonden hier, op Spionkop, op historischen bodem. Hier immers hadden de voeten hunner vaderen, der dappere Voortrekkers, gerust, en van hier hadden zij de oogen vol verrukking laten weiden over dat land van dalen en beken en duizend heuvelen: dat schoone Natalsche land. Dat land hadden hun vaderen gekocht met hun bloed en hun tranen, doch de groote roover was gekomen van over de zee, en had het hun afgekaapt. De geest der vaderen werd vaardig over de kinderen, en terwijl president Steyn van den Vrijstaat, die de lagers bezocht, hen met kernachtige taal aanvuurde tot den heiligen strijd voor vrijheid en recht, besloten zij, hier te staan of te vallen. Uit den omtrek van Ladysmith kwamen nu ook versterkingen: generaal Christiaan Fourie, veldcornetten Vercueil, Joubert en Bethal met hun manschappen en anderen. Van Colenso tot Spionkop breidde zich allengs een gevechtslinie uit van meer dan tien uren gaans, die echter uit den aard der zaak, door hare enorme uitgestrektheid, slechts zwak bezet kon worden. De geheele linie werd echter telegrafisch verbonden, zoodat de burgermacht, die overigens zoowel in aantal als in artillerie in schreeuwende wanverhouding bleef tot de sterkte van den vijand, op de meest bedreigde punten snel geconcentreerd kon worden. De veldtelegraaf was echter nauwelijks in werking gesteld, of zij werd verstoord. De telegrafist begreep er niets van, maar bij onderzoek bleek, dat een jonge Boer er de schuld van was. Hij kwam met een stapel brandhout sleepen van den berg, toen hij dien mooien, blanken draad in de gaten kreeg. Hij vijlde er gauw een grooten reep uit, waarmede hij zijn hout vastbond, en trok welgemoed verder. Zijn verbazing was later groot, toen hij werd gewaarschuwd, om zulke dwaasheden niet meer uit te halen. Op Donderdag den 18den Januari trof den Boeren een ernstig ongeluk. Vermoedend, dat de vijand hun rechtervleugel wilde omtrekken, breidden zij namelijk hun stellingen al verder westwaarts uit. Zoo kwam het, dat veldcornet Opperman van den Witwatersrand in de buurt van Acton Homes (eene boerenhoeve) een kopje zou bezetten, doch hij viel met zijn honderd burgers in een leelijke hinderlaag van Natalsche Karabiniers. Niemand had er erg in: de veldcornet had nog vooraf een verkenner uitgezonden, die rapporteerde, dat alles veilig was, en er zou misschien geen Boer zijn ontkomen, indien een Nataller niet te vroeg had geschoten. De Boeren kregen een moorddadig salvo en stoven uiteen: de grootste afdeeling het naakte veld over naar de Boerenstellingen, een kleine afdeeling naar het naaste kopje. De grootste afdeeling ontkwam, ofschoon | |
[pagina 475]
| |
er eenigen gewond werden, doch de kleinste afdeeling op het kopje werd omsingeld door den vijand, die 350 man sterk was. Er was geen ontsnappen meer mogelijk, doch de Boeren verdedigden zich met grooten moed, en vielen als mannen. Veldcornet Menz (uit Heilbron, Vrijstaat) werd zwaar gewond, doch wilde zich niet overgeven. Hij streed als een held, en vuurde totdat hij was doodgebloed. De Engelschen deden een bajonetaanval, doch werden met bebloede koppen teruggewezen, en de Boeren gaven zich eerst over, toen de laatste patroon was verschoten. Zij hadden 10 dooden en 8 zwaargewonden; behalve dezen maakten de Engelschen 24 krijgsgevangenen. De burgers waren intusschen in spijt van deze ramp later in staat, hun stellingen verder uit te breiden tot aan het Drakengebergte en een omtrekking onmogelijk te maken.
Het langzame avanceeren van den vijand heeft de Boerenstellingen gered. Hadden de Engelschen den 18den Januari onmiddellijk den doorgang over Spionkop geforceerd, dan zouden zij hoogst waarschijnlijk zijn geslaagd. Dat deden de Engelschen echter niet. Piet Joubert had in de dwaling verkeerd, dat de vijand zijn hoofdaanval in de buurt van Colenso zou doen, en generaal Buller tastte mis, toen hij meende, dat de Boeren zijn hoofdaanval in de buurt van Spionkop verwachtten. Louis Botha, Tobias Smuts, (die zich bij de Spionkopgevechten bijzonder heeft onderscheiden), en andere Boerengeneraals zagen echter spoedig genoeg de vergissing van hun opperbevelhebber in en herstelden de fout, zoodat generaal Buller geen kans kreeg, om van die vergissing partij te trekken. Zijn bedoeling was, om de gevechtslijn al maar uit te rekken in de hoop, de Boeren om te trekken of hun stellingen door te breken. De toestand der burgers, 2000 man tegenover 25,000 vijanden met een overmachtige artillerie, was intusschen moeilijk genoeg. Acht dagen lang hebben zij de ontzettend lange gevechtslijn moeten bezetten, doch zij hebben hun zware taak met evenveel beleid als kordaatheid ten uitvoer gebracht, en de gevechtsweek van den 18den tot den 25sten Januari vormt een schitterende bladzijde in dezen oorlog. Het vuur der Engelsche artillerie was gedurende die dagen - van den 18den tot den 25sten Januari - in één woord vreeselijk. Het gras verzengde; de klippen scheurden; van de bergen werden de randen weggeschoten en de aanval, den 18den Januari begonnen, werd de volgende dagen met groote hevigheid voortgezet. In den nacht van den 19den tot den 20sten Januari werd een voorwaartsche beweging gemaakt; generaal Woodgate drong vooruit en nam Drieboomenkop, een noordwestelijken uitlooper van Spionkop. De genomen heuvel was het middelpunt van een groot, langzaam | |
[pagina 476]
| |
▬ Boeren;
◪ Engelschen. Marschrichting der Boeren. Marschrichting der Engelschen. oploopend terrein, dat van alle zijden door Boerenschansen werd ingesloten, doch de Engelschen vonden hier een uitstekend punt voor hun artillerie, en plaatsten er 18 veldkanonnen. Toen de morgen van den 20sten Januari aanbrak, openden deze veldkanonnen hun vuur, terwijl de houwitsers van Potgietersdrift en de zware marinekanonnen van den Zwartkop de Boerenstellingen op Spionkop van de andere zijde bombardeerden. Den ganschen dag daverde de omtrek van net kanonvuur. Het leek, dat het geluid uit de verte kwam, van het hooge gebergte, terwijl de heuvels in de nabijheid schenen te slapen, te dommelen, en een vreemdeling zou hebben gevraagd, waarvoor toch dat helsche geloei moest dienen: de donder van dat geschut, het geknetter van die geweren en het geratel van die Maxims... De Boeren konden de Engelschen langzaam, langzaam zien naderen - eerst kleine, verspreide klompjes, die als de voelhorens van het leger voorzichtig vooruittrokken; dan de meer aaneengesloten rijen, die als mieren tegen het opstijgend terrein opkropen. De brigade van generaal Hildyard stond op de linkerflank; die van generaal Hart in het centrum; Woodgate's brigade rechts; op de uiterste linkerflank bewoog zich de cavalerie en bereden infanterie. Thans lag Bastionheuvel aan de beurt, die, evenals Drieboomenkop, een uitlooper is van een der bergruggen van Spionkop. | |
[pagina 477]
| |
De Boeren hadden Bastionheuvel opgegeven, en zij hadden er wijs aan gedaan. Op bevel van lord Dundonald werd de Lichte ruiterij onder majoor Childe uitgezonden, om den heuvel te verkennen, en zoo hij niet sterk bezet was, te nemen. De ruiterij spreidde zich uit en beklom den kop. Een gewoon soldaat was de eerste op den top; zijn kameraden verwachtten elk oogenblik, dat hij zou vallen, maar er gebeurde niets bijzonders. Een brandwacht der Boeren maakte zich haastig uit de voeten, en den helm op zijn geweer balanceerende, wenkte de soldaat zijn makkers. Zoo werd de heuvel genomen; hij had weinig bloed gekost. De Engelschen vermoedden niet, dat de bloedprijs nog betaald moest worden. Achter den heuvel rees een sikkelvormige kliprand op; beneden hadden de Engelschen hem nauwelijks gezien; nu echter zagen zij hem, en zij begrepen meteen, dat hij Bastionheuvel bestreek. Daarbij kwam, dat deze heuvel weinig dekking bood, terwijl de Boeren van dien dreigenden kliprand reeds een moorddadig vuur op den vijand openden: kartets- en geweervuur. Één kartetsbom velde zeven manschappen; majoor Childe was er één van. Reeds dagen te voren had deze man een krachtig voorgevoel gehad van zijn naderend einde, en den voorgaanden nacht had hij aan een vriend verzocht, op zijn graf deze Bijbelwoorden te plaatsen: ‘Is het wel met uw kind? En zij zeide: Het is wel.’ (2 Koningen 4: 26). Zijn wensch is vervuld. De reiziger, die later aan den voet van Bastionheuvel komt, zal er een kleinen grafheuvel vinden met een eenvoudig kruis. Op dat kruis staat de tekst; daar ligt majoor Childe, en om hem heen, in hun graven, liggen zijn manschappen, die op dien verschrikkelijken Bastionheuvel hun leven lieten. De Iersche brigade onder generaal Hart vocht met haar bekende dapperheid, maar terwijl zij de stellingen der Boeren bestormde, moest zij het volle vuur der bij Colenso door de Boeren buitgemaakte kanonnen doorstaan. Hier viel de algemeen beminde kapitein Hensley. Tegen den namiddag werden de uiterste krachten ingespannen, om de zoo taai zich verdedigende Boeren uit hun stellingen te slaan; de Engelsche batterijen openden een vuur, alsof hemel en aarde zouden scheuren; het gras langs het amphitheater der heuvelen vloog in brand, en groote rookwolken dreven weg in de richting der Boerenscherpschutters. Henri J. Slegtkamp, H. de Roos en Jack Hindon, de beide eerstgenoemden Nederlanders, de laatste een Schot, verrichtten op dezen dag een daad, die aan de vergetelheid behoort ontrukt te worden. Het zware vuur der Engelschen had de burgers gedwongen, een kopje prijs te geven, van welks belangrijkheid deze mannen overtuigd waren. Zij verzamelden eenige vrijwilligers om het kopje te hernemen, doch toen het er op | |
[pagina 478]
| |
aankwam, deinsden de vrijwilligers terug. Zoo waagden het deze drie dapperen dan alleen voor de zaak van vrijheid en recht. Zij moesten dwars door de kogels heen; zoo bereikten zij den gewenschten kop. De afstand van den vijand bedroeg nu niet meer dan 800 meter, en om de aandacht des vijands van de benarde Boeren af te trekken, bonden zij de Vierkleur aan een Engelsch geweer en plantten‘Fluks gedaan, jongens!’....
haar als een standaard op den kop. Tegelijkertijd gaven zij een snelvuur, om den vijand in den waan te brengen, dat hier een talrijk kommando aanwezig was. Zij bereikten hun doel. Alles om hen heen scheen te scheuren en te barsten; de grond begon te schudden van de lyddietbommen en er waren oogenblikken, dat zij bedolven werden onder de zandwolken, die door de vijandelijke granaten werden opgeworpen. | |
[pagina 479]
| |
Maar de drie helden braveerden het vuur en behielden het kopje, zoodat generaal Fourie in staat werd gesteld, een voorwaartsche beweging te maken, en den vijand in deze richting terug te dringen. Louis Botha's heldere oogen schitterden, toen hij deze daad vernam. ‘Fluks gedaan, jongens!’ zeide hij, en hij prees hen. Het was verdiend.
Zoo stonden de Boeren dan als vastgeworteld op den historischen grond der oude Voortrekkers; de Engelsche officieren knersten van toorn en spijt op hun tanden, en een der Engelsche generaals plaatste zich aan het hoofd van twee regimenten infanterie, om de Boerenstellingen met de bajonet te nemen. 't Was een dwaze, onzinnige daad - de Boeren waren op bijna 1500 pas afstands en schoten de Engelschen bij hoopen neer. Alles heeft zijn grenzen, ook de Engelsche dapperheid; en de regimenten waren tot geen bajonetaanval meer te bewegen. In den namiddag van den 20sten Januari deed generaal Lyttelton tegelijkertijd een krachtigen aanval in de richting van Brakfontein, die door de Boeren echter met grooten nadruk werd afgeslagen. Bij het aanbreken van den 21sten Januari werd het bloedige werk opnieuw hervat, en de Ieren van generaal Hart kregen weer het leeuwenaandeel van den roem en - de ellende. Plotseling liep het gerucht, dat lord Dundonald met de cavalerie om Acton Homes heen Ladysmith was binnengedrongen: een tijding, die de wanhopig worstelende regimenten electriseerde. Maar het was een dwaas gerucht. De cavalerie was, om te Acton Homes niet omsingeld te worden, teruggetrokken - hoe zou zij dan in staat zijn geweest, om door de Boerenstellingen heen te breken! Trouwens, al was dit onmogelijke gebeurd, dan gaf het nog niets. Generaal White had er een paar cavalerie-eskadrons bij gekregen, die voor hem geen waarde hadden, en de Boeren zouden achter lord Dundonald de deur wel weer hebben dichtgeworpen! Maar de Boeren kregen het toch zwaar in de vuurlijn. De vijand wierp den 21sten Januari op 1000 meter afstands schansen en borstweringen op, en de afgebeulde burgers, die nu dagen achtereen het heftige vuur hadden moeten trotseeren, nauwelijks te eten kregen en geteisterd werden door koude en regen, werden moedeloos. Eenige afdeelingen kwamen uit haar loopgraven te voorschijn, toen het vuur al te vreeselijk werd, sprongen te paard en joegen terug. Doch nauwelijks verzwakte het vijandelijke artillerievuur, of zij betrokken opnieuw hun stellingen, ja noodzaakten ten slotte den vijand, om Bastionheuvel te ontruimen. Den volgenden dag, den 22sten Januari, openden de Engelschen opnieuw het vuur, heviger nog dan te voren. Vier houwitsers hadden hun artillerie versterkt; de Spionkop stond in vuur en vlammen, en het was | |
[pagina 480-481]
| |
Engelsche versterkingstroepen trekken naar den Spioenkop op.
| |
[pagina 482]
| |
één onophoudelijk suizen, ruischen, knallen en donderen. De bommen der marinekanonnen maakten openingen van 3 meter diepte in den grond, en groote rookwolken, vermengd met stukken ijzer, steen en gruis, stegen omhoog. Twintig Boeren lagen naast elkander in een loopgraaf. Een granaat vloog over hun hoofden heen en barstte op 40 meter afstand, terwijl een bomscherf, achteruitspattend, een burger letterlijk het hoofd afsneed. Zijn beide zonen zaten naast hem, doch bleven, evenals de andere burgers, ongedeerd. Schuin over de hoofden der verdedigers heen opende nu een zwaar kanon der Boeren zijn bronzen muil. Het was een slag als van een inslaanden bliksem, en het kanon werd voortreffelijk bediend. Doch hetEen loopgraaf, in doorsnede gezien.
vijandelijk vuur werd den Boeren weer te machtig; zij weken terug, moedeloos en totaal uitgeput. Beneden op een kop stonden de generaals Louis Botha en Christiaan Fourie. Louis Botha was aangewezen als opperbevelhebber over de geheele gevechtslinie; Christiaan Fourie was aanvoerder op de bestormde stelling. Zij kommandeerden de burgers om terug te keeren; zij smèèkten, doch te vergeefs. ‘Wij zijn zonder bedekking; wij willen ons niet laten plat bombardeeren’, was het antwoord. Een omstanderGa naar voetnoot1) vroeg aan generaal Fourie: ‘Hoe is het nu? Is | |
[pagina 483]
| |
DE HELD VAN COLENSO EN SPIOENKOP.
Generaal Louis Botha. Ladysmith vanmiddag ontzet of niet?’ ‘Neen,’ antwoordde de aanvoerder; ‘wacht maar; het is nog niet verloren.’ Met de grootste moeite kreeg hij een partij pikken en schoppen; hij liet dien nacht twee loopgraven maken en een goed zichtbare lange schans. De burgers legden zich in die loopgraven en waren er tamelijk veilig, terwijl de lange, ledige schans aan het heftigste vuur der Engelschen was blootgesteld. Een Boer zat in zijn eentje op een bijzonder sterk punt en telkens als er een bom over zijn hoofd was heengeraasd, kwam hij te voorschijn, om met een zwarte vlag sarrend te zwaaien. Het was, om de Engelschen razend te maken, en het hagelde bommen. Maar het gaf alles niets, en ten slotte staakte de vijandelijke artillerie haar vuur op den vermetelen Boer. Zoo tornden de Engelschen dan tegen de Boerenstellingen op, zonder een duim te vorderen, en de klippen werden glibberig van bloed.
Op den avond van den 22sten Januari werd krijgsraad gehouden en tot de bestorming van Spionkop besloten, terwijl er een week, waarin | |
[pagina 484]
| |
het bloed der soldaten was verspild als water, was noodig geweest, om tot dit besluit te komen. Generaal Coke, die met zijn geheele brigade het leger van generaal Warren had versterkt, werd belast met de bestorming, doch hij kwam er heftig tegen op. Hij opperde de ernstigste bezwaren tegen het aanvallen eener stelling, die hij nog niet kende, en hij herinnerde aan Colenso, Stormberg en Magersfontein. Hij had gelijk; ook generaal Warren voelde het, en de bestorming werd één nacht uitgesteld. In den morgen van Dinsdag den 23sten Januari werd een nieuwe krijgsraad belegd. 't Was geen goed teeken. Von Moltke bereikte zijn doel met den Boheemschen veldtocht van 1866 zonder krijgsraad, en den Franschen veldtocht van vier jaar later op dezelfde manier. Een krijgsraad wordt gemeenlijk als de laatste toevlucht beschouwd van generaals, die geen vaste meening hebben en de verantwoordelijkheid gaarne met anderen deelenGa naar voetnoot1). De opperbevelhebber, generaal Buller, toonde aan, dat generaal Warren zijn manschappen gedurende vier dagen voortdurend had blootgesteld aan kanon- en geweervuur, aan den voet van steile heuvelruggen; dat de stelling geen tweede linie toestond, dat de proviand en de ammunitie zich dicht achter de vuurlijn in onverdedigbare posities bevonden, en dat het te gevaarlijk was, om dezen toestand te doen voortduren. De opperbevelhebber gaf echter geen bevelen; hij zeide alleen, dat Warren moest aanvallen of terugtrekken, terwijl hij de verantwoordelijkheid der beslissing gaarne aan anderen overliet. Zoolang mogelijk had hij vastgehouden aan een omtrekkende beweging door het westen, doch hij zag er ten laatste de onmogelijkheid van in, en gaf zijn toestemming tot de bestorming van Spionkop, ofschoon hij generaal Woodgate beter geschikt achtte voor dit werk dan generaal Coke. Laatstgenoemde had namelijk zijn been gebroken en liep nog kreupel. De noodige stappen tot voorbereiding van den aanval werden nu gemaakt en zorgvuldige verkenningen gedaan, terwijl generaal Warren nieuwe versterkingen tot zich trok, waaronder twee bataljons van Chievely. Te Chievely hadden de Engelschen den 19den en den 23sten Januari schijnbewegingen gemaakt tegen de Boerenstellingen, doch overigens had er weinig van beteekenis plaats gehad. Den 19den Januari was een Engelsche patrouille ten westen van Colenso in een hinderlaag der Boeren gevallen en gedeeltelijk krijgsgevangen gemaakt, terwijl de Boeren den 23sten Januari bij Hlangwane-heuvel de kans hadden waargenomen, om de ramp van Acton Homes weer goed te maken. | |
[pagina 485]
| |
De Engelschen hadden namelijk in de meening verkeerd, dat de gewichtige Hlangwane-heuvel door de Boeren zoo goed als verlaten was, en kolonel Blagrove was met huzaren, Lichte ruiterij, Bereden infanterie en 2 kanonnen in die richting uitgetrokken. Toen men in het gezicht der Boerenloopgraven kwam, liet de Bereden infanterie de paarden achter, en rukte in schermutselorde voort, doch werd evenals de Lichte ruiterij en de huzaren onverhoeds door een krachtig geweervuur begroet. Kapitein Rougemont, van de Lichte ruiterij, kreeg een kogel door het hoofd, en kapitein Dalton een kogel door de maag. De vijanden namen de vlucht en verloren een niet onaanzienlijk aantal dooden, terwijl van de Bereden infanterie, wier paarden op hol waren geslagen, 15 man werden gevangengenomen. De Boeren hadden slechts vier gewonden.
Te zes uur Dinsdagavond den 23sten Januari werd de stormcolonne voor Spionkop opgesteld. Zij telde 2000 uitgelezen manschappenGa naar voetnoot1). De officieren droegen geweren; generaal Woodgate, de bevelhebber, eveneens. De orders waren de bekende voor een nachtelijken aanval - niet schieten, doch aanvallen met de bajonet. De nacht was voor de uitvoering van het plan zeer gunstig; er viel een fijne motregen en het was leerdonker. Dat echter de duisternis aan den anderen kant de beklimming van den steilen berg bemoeilijkte, is te verstaan. Te tien uur had de colonne den voet van Spionkop bereikt, en de soldaten staarden omhoog naar de vage en geheimzinnige omtrekken van den reusachtigen berg. Zij konden den nachtwind hooren ruischen over zijn top; het klonk als het geruisch van een graflied. De manschappen klommen nu zwijgend naar boven; er werd niet gesproken, slechts gefluisterd; elke voorzorg werd genomen, om zich niet aan de Boeren te verraden. Overal heerschte rust; slechts eenige geweerschoten, ver links, werden gehoord; zij werden gewisseld tusschen een paar onrustige schildwachten. Ook het kanon op Drieboomenkop zweeg, doch de seinlichten van lantaarns gingen er omhoog - teekens voor generaal Woodgate, dat alles in orde was. De kampen en de stellingen der beide legers lagen in volkomen duisternis. Er werd even halt gehouden; daarna werd de tocht met de grootste behoedzaamheid voortgezet. De helling was bedekt met klippen en kreupel- | |
[pagina 486]
| |
hout; soms werd de weg zoo nauw als een gemzenpad. Generaal Woodgate en kolonel Blomfield gingen met de gidsen voorop. Uit de verte naderde nu een witte keeshond; de soldaten vreesden, dat hij zou aanslaan, en hun aanwezigheid verraden. Wonderlijk genoeg echter deed hij niets. De hond kwam bedaard aanloopen en werd door een soldaat naar de achterhoede gebracht. Zoo werd de geheimzinnige top van SpionkopGa naar voetnoot1) bereikt. Kolonel Thorneycroft ontplooide zijn Vrijwilligers links; generaal Woodgate de Lancashire Fusiliers rechts. Het was nu halfvier in den morgen; de kop was gehuld in een zwaren, grijzen mist. Het werd eerder vermoed dan gezien, dat de bergrug uitliep op een plateau, dat gestadig noordwaarts opliep, doch hoe ver zich dit plateau uitstrekte, was niemand bekend.
Boeren; Engelschen; Bridge = Brug; Drift = doorwaadbare plaats; Pontoon = Schipbrug (door Engelsche troepen over de rivier geslagen).
Er werd geen spoor van de Boeren gezien; geen schildwacht ontmoet. Het eenig levensteeken kwam, als de nevelvlagen wat optrokken, van Drieboomenkop, waar de geheimzinnige lantaarnseinen blonken in de duisternis. Doch plotseling drong door den mist de alarmkreet van een Boeren-schildwacht: ‘Halt - wie gaat daar?’ Onmiddellijk antwoordde generaal Woodgate: ‘Waterloo!’ het parool voor dezen nacht, en de Lancashire Fusiliers wierpen zich met den kreet: ‘Denkt aan den Amajuba!’ op de Boeren. Het leek wel, dat zij tegenover vele duizenden Boeren stonden, zoo woest en onstuimig was de aanval, en toch waren het slechts 15 Boeren. De | |
[pagina 487]
| |
‘Avenge Majuba!’ (Wreekt Amajuba).
| |
[pagina 488]
| |
schildwacht werd aan de bajonet geregen; zes anderen, na een dapperen tegenstand, krijgsgevangen gemaakt; de overigen ontkwamenGa naar voetnoot1).
Het bericht, dat Spionkop was genomen, verwekte bij de Boeren een groote en verklaarbare opschudding. Immers, langs den noordelijken voet van dezen kop strekte zich een glooiende, ruim twee mijlen breede hoogvlakte uit, die uitliep op den door generaal White bezetten en aan Ladysmith grenzenden Platrand. Bleven de Engelschen maar 24 uren in het bezit van Spionkop, dan was de toestand voor de Boeren hopeloos. Louis Botha begreep den vollen ernst van den toestand, en aarzelde geen oogenblik. Hij stelde zich aan de spits van een afdeeling Carolina-burgers, en begon de bestorming. Er waren in het begin niet meer dan 40 Carolina burgers bijeen - eere aan deze dapperen! Voor het oog der bestormers had Spionkop veel weg van den Amajuba; deze waarneming sterkte hun moed, en als een ondoordringbaar kleed golfden de nevelwolken over het gevechtsterrein en verborgen hun bewegingen voor den vijand. De stormcolonne der Boeren werd gaandeweg sterker; er voegden zich aanhoudend burgers bij van Carolina, Vrijheid, Lijdenburg en andere districten. De heldengeest der vaderen werd vaardig over deze zonen der wildernis, en zij klemden de geweren vaster in hun gespierde handen - voor vrijheid en recht! In den nacht, als alles slaapt, waren de Engelschen als dieven den Spionkop opgeklommen, en op den vollen dag zou een schaar ongedrilde herders er hen weer afslaan! Om halfacht in den morgen begon de strijd, en de burgers rukten, achter klippen en in spleten schuilend, langzaam, maar onweerstaanbaar voorwaarts, als water in den vloedtijd.... Vlak bij het Vrijheidslager werd een Nordenfeld-Maxim in stelling gebracht door majoor Wolmarans, terwijl een dergelijk kanon uit het Lijdenburg-lager, gedekt door een Vrijstaatsch Kruppkanon, den vijand tot op 1600 meter naderde. Op dit oogenblik opende de vijand uit het zuiden een zware kanonnade, die den Boeren wel ernstige verliezen toebracht, maar hen in hun onweerstaanbaren aanval toch niet kon stuiten. Zij waren nu 400 man sterk en kwamen in den omtrek van de slecht aangelegde vijandelijke loopgraven op den Spionkop. Het oorlogsvuur doortintelde hun harten en zij stormden voorwaarts, alle dekking ver- | |
[pagina 489]
| |
De herovering van den Spioenkop door de Boeren.
smadend, tot op 50, tot op 10 pas van die loopgraven. Zij keken over de borstweringen heen en schoten de Engelschen in hun haastig opgeworpen schansen dood. Zij keerden hun Mausers om en beukten er met de kolven op. Tot tweemalen toe sprongen de Lancashires met gevelde bajonet voorwaarts, maar zij verstoven voor het vuur der Boeren als dorre herfstbladeren voor den stormwind. Intusschen was ook aan den anderen kant de strijd ontbrand, en onder de afdeelingen Boeren, die hier den berg bestormden, waren 70 burgers van wijk Kliprivier, Heidelberg-kommando. Zij waren een dag te voren, den 23sten Januari 's morgens te halfzes onder den waarnemenden veldcornet Sarel Marais uit het lager bij Lombardskop, ten noordoosten van Ladysmith, weggereden, en na een vermoeienden tocht en tweemaal afgezadeld te hebben, des namiddags te drie uur in de nabijheid van het Carolina-lager aangekomen. Toen het donker werd, zetten zij voorposten uit in de loopgraven, die in den omtrek van Spionkop waren gegraven, maar niemand sliep; de paarden bleven, om niet overrompeld te worden, gezadeld, en het was nog nacht, toen de Heidelbergers opnieuw te paard sprongen. Na een half uur rijdens kwam het bericht, | |
[pagina 490]
| |
dat Spionkop door den vijand genomen was, en de veldcornet gaf onmiddellijk bevel om te stormen. Door den mist voor den vijand gedekt, werd een hooge kop genomen. De Heidelbergers waren hier op 500 meter afstands van de vijandelijke stelling, doch door een diepe kloof van hen gescheiden. Het was zes uur, toen de mist optrok, en zij hun eerste schoten losten. Sarel Marais gaf een lofwaardig voorbeeld van moed en dapperheid, doch moest den strijd staken, toen een kogel zijn arm had verbrijzeld. Jacob van der Westhuizen was zijn waardige plaatsvervanger, die eerst toen zijn been werd stukgeschoten, het bevel nederlegde. De dappere Willem Derporte volgde hem op. Tegen tien uur in den morgen werd het Engelsche artillerievuur op dezen kop gericht, en de kop dreunde en daverde van de vreeselijke granaten. Zes lyddietbommen barstten tusschen de Heidelbergers in, en een granaatscherf doodde den algemeen beminden korporaal David van Staden. Het begon er voor de Heidelbergers nu hachelijk genoeg uit te zien, maar zij bewaarden hun kalmte, en zagen, hoe vrijwilligers van andere kommando's met ware doodsverachting den vijand op het lijf vielen. Het was een grootsch en hartverheffend gezicht: de broeder waagde zonder te aarzelen zijn leven, om dat van den broeder te redden, en de van bloed dampende hoogten van den Spionkop boden op dit oogenblik een schouwspel, waardig, om door engelen gezien te worden.
Voor sommige groepen Boeren werd echter het vuur, dat hen tegenbliksemde van den Spionkop, te machtig, en zij begonnen te weifelen, toen Pretoria-menschen hun ter hulpe snelden, hun toeroepend, om moed te houden. Jan S. Cilliers schreef over deze episode en over het hijschen der witte vlag het volgende: ‘Omstreeks 8 uur in den morgen kwam er een verzoek van kommandant Opperman aan veldcornet Zeederberg, om den heuvel op te komen met versterkingen. Toen wij den heuvel bereikten, lieten wij onze paarden aan den voet en begonnen te klimmen. Ik zag, dat onze mannen op den top in eenige gevallen reeds begonnen te weifelen, en dat anderen begonnen waren te retireeren. Wij riepen hun toe vol te houden, en dit gaf hun nieuwen moed. Op weg tegen den heuvel op zag ik, dat Kriege, zwager van den staatsprocureur, in den schouder gewond was. Later bereikte ik de plek, waar Lutting, Van Zulleken en Malherbe lagen, en ik hoorde daar, dat Reineke gesneuveld was. Van dit punt ging ik twintig pas voorwaarts, waar twee onzer mannen dood lagen, en begon te vuren. Wij schoten bij beurten, maar het duurde niet lang, of ik zag, dat Jan Malherbe in het | |
[pagina 491]
| |
hoofd getroffen was, waaraan hij spoedig stierf. Een Engelsch soldaat, die ernstig gewond was, kwam uit en stak de handen op en vroeg om water. Ik zeide tegen hem in het Engelsch, dat hij niet behoefde te vreezen, maar nader moest komen, en wij zouden hem water geven. Hij kwam naar ons over, en ik gaf hem water, en ried hem aan, verder achterwaarts te gaan, waar minder gevaar was, maar hij was bijna niet in staat zich te bewegen en vroeg weder om water, hetgeen ik hem gaf, toen hij zeide, terwijl zijn groote blauwe oogen wijd open gingen: ‘God zegene u.’ De arme man stierf bijna dadelijk daarna. Daarna bemerkte ik, dat uit de Engelsche loopgraven herhaaldelijk handen opgestoken werden, en dat zakdoeken gewuifd werden. Ik hoorde order geven: ‘Moet niet meer schieten; de witte vlag is opgestoken!’ Wij riepen hun toe: ‘Komt uit!’ maar de Engelschen bleven schieten, en zij wondden eenigen onzer mannen. Wij begonnen toen weder te vuren. Handen en zakdoeken werden weder opgestoken, en ik wierp mijn geweer neder, sprong over de loopgraven van den vijand, en vroeg hun: ‘Wie is jullie bevelvoerende officier?’ Een soldaat nam mij bij den arm, en leidde mij naar een officier, die juist was aangekomen met versterkingen. Ik vroeg, of zij zich zouden overgeven, maar hij antwoordde: ‘Vuur, jongens!’ Ik riep: ‘Geeft je over, jongens; het baat niet, voor niets neergeschoten te worden!’ en sprong tusschen de soldaten, die uitkwamen, om zich over te geven. Sommigen der manschappen, die juist aangekomen waren, volgden het voorbeeld van hunne makkers; zij behoorden tot een ander regiment. Het gevecht begon opnieuw aan den kant der pas aangekomen troepen, terwijl de gevangenen naar den voet van den heuvel geleid werden. Ik keerde naar mijn oude positie terug, en begon weder te schieten. Kommandant Opperman en de zoon van generaal Joubert bevalen mij op te houden met schieten, maar ik antwoordde, dat er verraad was.’ Tegenover het zuidoostelijk deel van den Spionkop bevindt zich een spitse kop, die dat zuidoostelijk deel bestrijkt. Hij werd door de Vrijstaters bezet, die daardoor gelegenheid kregen om den toevoer van versche troepen voor de Engelschen te belemmeren. Ook bij dit woedende gevecht hebben zich de Nederlanders door groote dapperheid onderscheiden. Henri Slegtkamp, reeds bekend uit zijn vlaggevecht van 20 Januari, schreef aan zijn ouders te IJmuiden het volgendeGa naar voetnoot1):..... ‘Mijn maat en ik kwamen boven, en toen springt een Engelsch officier juist van achter een klip, om mijn maat te schieten, en ik schiet hem op 5 pas afstands gelukkig direct in zijn kop, en toen begon het gevecht pas op | |
[pagina 492]
| |
het verschrikkelijkst. Het was geen vechten meer, doch moorden. Het verste was 50 pas afstands staande schieten, en een oogenblik waren wij handgemeen door elkaar; dus u kunt nagaan, welk een slag. Met drie maats ging ik op den berg en alleen kwam ik er af..... Eerst valt er één gewond neer; toen probeeren we met ons tweeën hem te redden, doch krijgt mijn andere vriend een kogel in de borst. Hem heb ik direct naar 't Roode Kruis gedragen. Daarna ga ik weer terug, en vraag een ander, mij te helpen, doch die werd doodelijk in het hoofd getroffen. Toen moest ik het opgeven, en is de man aan bloedverlies gestorven. U kan begrijpen, wat een gevoel men krijgt; men is als een wild beest. Geen pardon, alles dood! 173 Engelschen kwamen met handen in de hoogte en de wanhoop op het gelaat naar ons toeloopen; die hebben we dan ook gevangengenomen. Den eersten keer, dat de Engelschen de witte vlag opstaken, schoten hulle nog een van onze menschen, die er naar toe ging, dood, en toen werden wij zoo razend, dat, terwijl zij nog 5-maal de witte vlag opstaken, wij er niet om gaven, doch alles maar doodmaakten, wat we zagen. Och, 't was zoo verschrikkelijk!’
Generaal Buller begreep, dat de balans thans schudde in den evenaar, en hij liet ten oosten van den Spionkop een aanval doen op de Vrijstaatsche kommando's van Heilbron, Vrede en Senekal. Men kon de grijs-bruine lijnen der in khaki gekleede infanterie zien vooruitschuiven over het mistige groene veld in de richting der klipschansen, waarachter de Boeren lagen. Het geschut der Boeren bleef echter koppig zwijgen, al ploegden de lyddietbommen de hellingen der randjes, dat de rotsen tot scherven sloegen, en de burgers bleven onbeweeglijk in hun loopgraven. Toen staakten de Engelschen hun vuur; de geheele aanval was slechts een schijnbeweging geweest, om de aandacht der Boeren van den Spionkop af te leiden, doch de manoeuvre mislukte volkomen. De strijd op den Spionkop raasde voort. Generaal Woodgate, zelf een scherpschutter, bemerkte, hoe eenige Boerenschutters, in het struikgewas verborgen, zijn manschappen wegschoten als boschduiven. Hij wendde zich naar die plek en legde aan. Doch die schutters waren hem te machtig; hij kreeg een schot door het oog en had genoeg. ‘Laat mij alleen!’ fluisterde hij, terwijl hij werd weggedragen. Staande beneden in het dal, kon men op den top van den Spionkop thans een huiveringwekkend gezicht zien. Men zag een klipschans; de randen kwamen als de tanden van een zaag duidelijk uit tegen den horizon. Binnen ééne minuut vielen drie Boerengranaten binnen deze Engelsche schans; alle drie ontploften, en het bruine, opstuivende stof dreef weg met den witten damp. Opnieuw werd de getande schans door een barstende granaat | |
[pagina 493]
| |
getroffen, en dáár - dáár zag men iets ijzingwekkends! - de schans rees op en bewoog zich snel voort. Doch het was geen gewone schans; de klippen van deze schans bestonden uit menschenlichamen; de tanden der zaag waren soldaten. Zij renden snel vooruit met wijd voorover gebogen lichamen als onder een hevig vuur; zij geleken op een korenveld, dat gezwiept wordt door een hevigen wind. Kolonel Crofton (van de Royal Lancasters), op wien volgens den ouderdom, nadat de opperbevelhebber Woodgate buiten gevecht wasGeneraal Woodgate.
gesteld, het bevel op den Spionkop overging, was vol zorg, en tegen tien uur heliographeerde hij naar het hoofdkwartier: ‘Zend snel versterkingen, of alles verloren... Generaal dood’Ga naar voetnoot1). Generaal Warren gaf onmiddellijk bevel aan generaal Coke, om met 2000 man versche troepen den Spionkop te versterken, terwijl kolonel Crofton de boodschap ontving, tot het uiterste vol te houden. Doch de tijding van kolonel Crofton had generaal Buller, die van | |
[pagina 494]
| |
den Zwartkop den loop van den slag volgde, zeer verontrust, en blijkbaar onbekend met het feit, dat generaal Coke het bevel zou overnemen, telegrapheerde hij aan Warren te Drieboomenkop: ‘Tenzij, dat gij aan een doortastenden, krachtigen man het bevel geeft op den kop, zult gij den berg verliezen. Ik geef u Thorneycroft in overweging.’ Generaal Warren schikte zich naar het voorstel van den opperbevelhebber, en kolonel Thorneycroft ontving het bevelhebberschap met den rang van brigade-generaal. Doch de verwarring werd er natuurlijk te grooter door, want de helft der manschappen op den kop en de meesten van hen, die op weg waren daarheen, waren met deze verandering volkomen onbekend. Er waren feitelijk drie opperbevelhebbers: Crofton, Coke en Thorneycroft, en het was erger dan te Sedan, waar in een paar uren tijds drie Fransche opperbevelhebbers elkander afwisselden. De lijken stapelden zich op; de dood hield een rijken oogst. Veel kostbaar Boerenbloed kleurde den grond van Spionkop rood, doch de verliezen van den vijand waren veel, veel zwaarder. Toch verdedigden zich de Engelschen met groote dapperheid; zij wisten, dat versterkingen in aantocht waren, en zij maakten van hun gesneuvelde kameraden borstweringen, waarachter zij schuiling zochten, totdat de versterkingen kwamen, die den Engelschen moed opnieuw deden ontvlammen. Het was echter tevergeefs; ook de Boeren ontvingen versterkingen. Zij telden thans ongeveer 500 man tegenover de 4000 van den vijand, en zij vulden aan door heldenmoed en beleid, wat zij te kort schoten in getal. De gedachte vatte post in hun hart, dat de Heere der heirscharen hun een groote overwinning zou geven op dezen dag: een tweeden Amajuba, en zij waren niet te weerstaan. Onophoudelijk rolde de donder van het geschut, vermengd met het geknetter van het geweervuur, over het plateau; daartusschen klonk het geroep der kommando's, het gekerm der gewonden, het gesmeek der van dorst versmachtende strijders om water. Om twee uur ging de witte vlag omhoog bij een afdeeling Lancashire Fusiliers onder kapitein Freeth, door de Boeren met een luid, juichend hoera begroet. Ruim 180 man werden krijgsgevangen gemaakt. Kapitein Hicks viel, door een granaat letterlijk in flarden gescheurd. Compagnieën verwarden zich onder andere compagnieën; bataljons onder andere bataljons; de meeste officieren waren dood of gewond, en het was onmogelijk de orde te handhaven. In den namiddag bereikte Schotsche infanterie den top, om de overblijfsels van het Lancashire-regiment bij te staan. Kapitein Murray voerde hen aan; hij werd vier keeren gewond, doch stond opnieuw op. Toen werd hij gedood. Majoor Ellis werd op drie plaatsen gewond; kapitein Petre twee keeren, bleef op zijn post en sneuvelde. | |
[pagina 495]
| |
Generaal Lyttelton zond zijn beste bataljon, het 3de Koninklijke schutters, uit, om twee kopjes ten oosten van Spionkop te bezetten. Dit gelukte, al geschiedde het met ernstig verlies, doch de Engelschen konden de twee kopjes niet houden, daar zij onder het kartetsvuur geraakten hunner eigen artillerie, die op Drieboomenkop stond. Zoo verlieten zij tegen den avond hun ingenomen stellingen, met een verlies van een kleine honderd man. Onder de gesneuvelden was de aanvoerder van het bataljon: kolonel Buchanan Riddel. Hij kreeg den doodelijken kogel op het oogenblik, dat hem de order van generaal Buller gewerd, om terug te trekken. Zoo begon het er in spijt van de krachtige versterkingen al weer hachelijk uit te zien voor de Engelschen op den Spionkop. De heliografen werden verbrijzeld door de granaten; de vlagseinen neergeschoten door de Mausers. Generaal Warren liet vragen, hoe de toestand was, doch ontving geen antwoord, en eerst later kwam een rapport in van generaal Coke, dat de toestand opnieuw kritiek was geworden. Was het nu niet de plicht geweest van generaal Warren, zelf naar boven te gaan en het bevel over te nemen?Ga naar voetnoot1) Hij deed het niet, doch beval aan generaal Coke, om slechts twee bataljons op den kop te laten, met de andere manschappen terug te trekken onder dekking van de zuidelijke hellingen, en zelf nader met Warren te raadplegen. Generaal Coke, die nog altijd in de meening verkeerde, dat hij de bevelhebber was op den kop, wilde aan de order voldoen, en droeg zijn taak op den kop over aan kolonel Hill, daar kolonel Crofton ook reeds gewond was. Maar kolonel Thorneycroft was rechtens de opperbevelhebber, die - het ergste van alles - onkundig bleef van het feit, dat artillerie, genietroepen en zandzakken, om nieuwe borstweringen te maken, thans op de komst waren. (Men zie de plaat op pag. 480 en 481.) De duisternis daalde nu langzaam neer boven de bloedplassen van Spionkop en er was na den zwaren strijd bij beide partijen een groote en verklaarbare afmatting te bespeuren. Ook hadden vele Boeren hun laatste patronen verschoten en moesten zich naar de achterhoede terugtrekken. Doch de andere burgers hielden vol, terwijl de vuurstralen uit de loopgraven hun de richting wezen voor hun kogels. Toen gaf Thorneycroft het op. Hij zag de ellende en den jammer van zijn zwaargeteisterde bataljons, en wist geen uitkomst. Vele soldaten | |
[pagina 496]
| |
waren, door een onweerstaanbare paniek, reeds gevlucht en de dappere man gaf met een bezwaard hart bevel tot de ontruimingGa naar voetnoot1). Hoe verwonderd keken de Boeren den volgenden dag, toen zij den geheelen kop ontruimd vonden! Zij hadden gevreesd, dat het werk op den, 24sten nog slechts half voltooid was, en de tusschenkomst der groote Mogendheden spookte vele Boeren nog zoodanig in het hoofd, dat verscheiden burgers de ontruiming van den Spionkop aan die tusschenkomst toeschreven.
Spioenkop.
Maar het was en bleef een overwinning; een groote overwinning; de glans van den Amajuba verbleekte er bij. De zege was echter niet dan tegen een hoogen prijs gekocht, en er parelden tranen in de oogen der overwinnaars, als zij hier het lijk van een broeder, ginds het lijk van een zoon, een vader, reeds verstijfd in den killen greep des doods, ontdekten. Op één plek werden de lijken van tien, op een andere plaats van twaalf burgers ontdekt: meest allen huisvaders, die weduwen met groote gezinnen onverzorgd achterlieten. | |
[pagina 497]
| |
De Boeren hadden 53 dooden en 120 gewonden; slechts bij de bestorming van den Platrand (6 Januari) was het cijfer aan dooden nog iets hooger geweest. Doch bij den Platrand was de zware prijs voor niets betaald, terwijl deze bestorming met de zegepraal was bekroond. De ware vechters onder de verschillende kommando's hadden met elkander gewedijverd in heldenmoed; met name noemen we de Carolina-burgers, niet om de andere kommando's terug te zetten, doch omdat de Carolina-burgers in verhouding de zwaarste offers moesten brengen: bijna het derde van het geheele verlies der Boeren. De veldcornetten Opperman en Zeederberg van het Pretoria-kommando vochten met onbezweken moed; onder de Nederlanders, die hier hun trouw aan het stamverwante volk met hun bloed bezegelden, behoorde Breedveld, ambtenaar der Zuid-Afrik. Spoorwegmaatsch. Staande, zonder dekking, streed hij urenlang. Een kogel doorboorde zijn hoofd; een andere zijn dappere borst. O.F. Dirks was van den morgen tot des avonds 5 uur als veldtelegrafist met zijn heliograaf op den Spionkop bezig. Hij seinde dien dag, onder het hevigste vuur, 700 woorden naar beneden, zonder één fout te maken. Op zeker oogenblik schoot de Boeren-artillerie twee bommen in de richting van de heliograaf, doch de onverschrokken telegrafist seinde naar beneden, dat hij door de eigen artillerie werd beschoten, waarna het vuur een andere richting verkreeg. De wakkere veldcornet Verceuil van Middelburg werd door een granaatscherf in de borst getroffen, doch hield stand en bleef zijn manschappen aanvuren, totdat de strijd was beslecht. De jonge E. Leroux, van de Swaziland-politie, was met 25 vrijwilligers op een der gevaarlijkste plekken van den Spionkop. Dit klompje werd zesmaal door den vijand bestormd, echter zonder de koene verdedigers een duimbreed te doen wijken. Onder de dooden waren de dappere veldcornet Ernst van Ermeloo, en de gewezen Duitsche officier Von Brusewitz. Laatstgenoemde was wegens een ernstigen misstap uit het Duitsche leger ontslagen en plengde zijn bloed op den Spionkop voor de rechtvaardigste zaak dezer eeuw. De Engelsche verliezen waren in verhouding tot het aantal strijders vreeselijk. Kommandant Pretorius van Heidelberg telde na den slag 600 Engelsche lijken op den Spionkop. ‘Dit aantal sluit echter niet in,’ zegt het officieele Transvaalsche bericht, ‘het gedeelte, door den vijand gedurende den nacht na den slag weggevoerd; ook niet die, welke onder den berg en tegen den Spitskop (Spionkop) gevallen waren.’ Wanneer dit bericht, aan welks waarheid niet behoeft te worden getwijfeld, als maatstaf wordt aangenomen, dan kan het verlies der Engelschen in den slag op den Spionkop op minstens 700 dooden behalve | |
[pagina 498]
| |
Heliografeerende Boeren.
| |
[pagina 499]
| |
de gewonden worden gesteld;Ga naar voetnoot1) buitendien waren er 218 krijgsgevangenen, waaronder 4 officieren. Vooral de Lancashires hadden zwaar geleden. Reeds den 20sten Januari hadden zij 128 man in het gevecht verloren. Zij waren nog 800 man sterk, toen zij den Spionkop beklommen en lieten er 250 man achter. De Bereden Infanterie van Thorneycroft telde 's morgens 200 man; des avonds nog 70 manGa naar voetnoot2). Reginald F. Collins, Roomsch-Katholiek aalmoezenier bij het Engelsche leger, bezocht het slagveld, en nam in zijn rapport, bestemd voor generaal Warren, het volgende op: ‘Ik heb de eer, volgens uw verzoek, het volgende rapport uit te brengen over hetgeen op den Spionkop is gebeurd gedurende de drie dagen (Donderdag 25, Vrijdag 26, Zaterdag 27 Januari), gedurende welke ik bezig was met het vervullen van mijn treurigen plicht, om de dooden te begraven, die daar 's Woensdags gesneuveld waren. Donderdag ging ik bij het aanbreken van den dag naar het tooneel van den strijd van den vorigen dag. Toen ik het plateau van den Spionkop bereikte, vond ik verscheiden officieren van den (Eng.) geneeskundigen dienst bezig met het verzorgen onzer gewonden, en ook een groot aantal Boeren in het bezit van den grond. Een groot aantal andere Boeren kwam van alle kanten toestroomen, en spoedig was er een groote macht Boeren over het geheele plateau. Weldra kwam een officier van den geneeskundigen dienst naar mij toe, en vroeg mij, of ik Duitsch sprak, daar, naar hij meende, een der kommandanten het wegvoeren der gewonden verboden had. Na onderzoek bevond ik, dat dit het geval was, en na den veldcornet uitgelegd te hebben, dat uitstel in het vervoeren van de gewonden iets zeer ernstigs was, en noodzakelijk hun lijden moest vermeerderen; stond hij het wegvoeren van de gewonden in onze onmiddellijke nabijheid toe. Toen ik omstreeks een half uur hiermede bezig was, rondgaande met twee officieren van gezondheid, om herkenningspapieren en brieven, die aan de gesneuvelden behoorden, te verzamelen, kwam een als geestelijke gekleede Boer, die zeide, dat hij de secretaris van generaal Botha was, op ons af. Hij verzocht mij bij den generaal te komen, die op korten afstand te paard zat. In beleefde bewoordingen vroeg de generaal mij, wie toestemming gegeven had voor het weghalen der gewonden. Ik | |
[pagina 500]
| |
Appèl van Engelsche troepen, na den Slag op den Spioenkop.
| |
[pagina 501]
| |
zeide hem, dat men reeds bezwaren had gemaakt tegen het weghalen, maar dat een der veldcornetten er later in toegestemd had. De generaal zeide toen, dat hij het opperbevel voerde, en dat hij geen toestemming gegeven had. “Bovendien,” vervolgde hij, “zijn er verscheiden redenen, waarom ik u niet moest toestaan, uwe gewonden weg te voeren en de dooden begraven. Wij zijn nu meester van het veld. Ik heb geen officieele aanvrage ontvangen om de gewonden weg te halen en de dooden te begraven. Ik heb mij er ook over te beklagen, dat uw oudste officier van gezondheid een brief gezonden heeft, zeggende, dat wij uwe gewonden niet naar uw hospitaal laten brengen. Zulke beschuldigingen moesten niet ingebracht worden. Zij zullen dezen strijd verbitteren. Wij wenschen niets liever dan dat na ieder treffen alles christelijk geschiedt, maar het moet wederkeerig zijn. Wat kunt gij er op antwoorden, dat gij generaal Kock gehouden hebt, totdat hij in uw handen stierf? En hoe is het gedrag geweest van Lord Methuen? Hij nam vier mijner dokters en mijn ambulances gevangen en zond ze naar Kaapstad. De vier dokters heeft hij daarna teruggezonden, maar de ambulances heeft hij gehouden. Is dat een christelijke of een menschelijke manier van handelen? Daar is generaal Kekewich. Hij heeft geweigerd, nog langer het Geneefsche Kruis te erkennen, als het door ons gebruikt wordt. Nog slechts een paar dagen geleden, te Acton Homes, naamt gij 23 of 25 onzer gewonden gevangen. Moet dit alles voortduren? En nu verlangt gij van mij, dat ik al uw gewonden uitlever?”’ De edele Botha gaf echter - behoeft het wel gezegd te worden? - ten slotte toestemming tot het vervoeren der gewonden. Vreeselijk was, toen de zon oprees boven de bergen, het gezicht van het slagveld. De grond was geploegd, gescheurd, opengereten door de bommen. Bij sommige gewonden hadden de kleeren vuur gevat, en zij waren, daar zij geen kracht meer hadden, om de vlam te dooven, jammerlijk verbrand. Zwijgend liepen de Engelsche dragers, twee aan twee, met de baar tusschen zich, rond, om de gesneuvelde soldaten op te laden. Zij droegen de dooden naar den rand: daar was het groote, gulzige, gapende graf. De dragers hadden dat werk zeker meer gedaan, want zij stulpten de baar boven de groeve om, zooals een arbeider zijn kruiwagen omstulpt. Er volgde een doffe dreun, en het lijk lag op of naast zijn kameraden, in dat groote, gulzige graf. Zooals zij neerploften in den kuil, zoo bleven zij liggen. Maar met de bovenste laag was het wat anders, want toen de doodgravers ze hadden bedekt met aarde en klippen, kwam er nog een been te voorschijn, een arm, een menschenhoofd, en dat mocht niet. Zoo duwden dan de doodgravers zoo'n been, zoo'n arm, zoo'n weerbarstig menschenhoofd er met geweld onder, met de spade..... | |
[pagina 502]
| |
Het doodenveld van den Spioenkop.
| |
[pagina 503]
| |
Maar er kwamen doodgravers te kort, en toen de Boeren hun eigen dooden, hun liefste panden met diepbewogen harten aan den schoot der aarde hadden toevertrouwd, hebben zij aan vele Engelschen nog een eerlijke begrafenis gegeven. Schalk Burger stelde er den Engelschen generaal mee in kennis, en deze verzocht - om inzending der begrafeniskosten. Doch het was Sir Charles Warren, en dat verklaart veel. In den vroegen morgen van Donderdag 25 Januari Projectiel, door de Engelschen op den Spioenkop geschoten, doch niet gesprongen en door den vinder President Krüger aangeboden.
staarde een marine-officier in de nabijheid van het Engelsche hoofdkwartier door een telescoop naar den top van den Spionkop, en zag er tot zijn verbazing enkel Boeren en ambulances. Hij haastte zich, om er den opperbevelhebber van in kennis te stellen. Generaal Buller was er zeer door geschokt; hij leek plotseling tien jaar ouder: vermoeid en terneergeslagen. Hij gaf zijn paard de sporen, reed naar generaal Warren, op wien hij verbolgen was, en gaf zijn bevelen voor een onmiddellijken en algemeenen terugtocht. Te zes uur van dienzelfden morgen begon reeds de terugtocht; twee dagen later was hij reeds afgeloopen en bevond zich het leger met den geheelen trein weer aan den zuidelijken oever van de Boven-Tugela, terwijl de overtocht over de snelstroomende rivier, die hier 75meter breed was met 20 voet hooge oevers, door geen enkel ongeval was gestoord. Welke redenen kommandant-generaal Piet Joubert bewogen, om den vijand niet nadrukkelijk te vervolgen? Waarschijnlijk was hij reeds meer dan voldaan, dat de vijand terugtrok en de Boeren weer een poosje rust hadden. In elk geval echter was het leger, dat over de Boven-Tugela terugtrok, een geslagen leger. Voor den eersten keer in dezen oorlog was een krachtige aanval op een door duizenden vijanden bezette stelling gedaan en doorgezet, de achtvoudige overmacht uit haar stellingen gejaagd, en de republikeinsche vlag geplant op de vijandelijke schansen. Louis Botha had zich een onverwelkelijken eerekrans gevlochten op de hoogten van den Spionkop, en de kartets-kogels, die hij na den slag in zijn zakken vond, bewezen, hoe hij midden in het vuur van den vijand was geweest. |
|