De oorlog in Zuid-Afrika. De strijd tusschen Engeland en de verbonden Boeren-republieken Transvaal en Oranje-Vrijstaat in zijn verloop geschetst. Deel 2
(1901)–Louwrens Penning– Auteursrecht onbekendDe Expeditie naar Prieska, Kenhart en Upington.TOCH zou de ramp van Paardeberg in haar gevolgen minder ernstig zijn geweest, ja er was kans geweest, dat de opstand zich toch nog zou hebben voortgeplant tot aan het strand van de Tafelbaai, indien het nieuwe plan, dat L.P. Steenkamp had ontworpen, met kracht ware doorgezet. Dit plan bedoelde de proclameering en bezetting van de voornaamste plaatsen in het Westen der Kaapkolonie, en de opstand begon reeds voor Engeland een dreigend karakter aan te nemen, toen gebrekkige samenwerking en grove fouten, die al herhaalde malen in dezen oorlog de schoonste verwachtingen hadden vernietigd, ook dit plan in zijn uitvoering dwarsboomden en braken. Ten noorden der Westelijke Kaapkolonie, in Griqualand West, opereerde generaal Jacob Breytenbach (van Gatsrand, Transvaal) met 200 burgers. Reeds den 17den November was Griquastad door de burgers bezet; Douglas werd eveneens genomen. Op Nieuwjaarsdag echter werd een klein kamp zorgelooze Griqualanders bij Rooipan door den vijand overrompeld, en kolonel Pilcher maakte 40 krijgsgevangenen. Den volgenden | |
[pagina 448]
| |
Aanvoerders der Boeren.
| |
[pagina 449]
| |
Bovenste rij: Dickson; Swanepoel; Steenkamp; Ferreira; Fick; Potgieter; Wessels; Du Toit; Van der Merwe;
Middenrij: Majoor Albrecht; Du Plessis; Nel; President Steyn; Olivier; Prinsloo; De Villiers; Onderste rij: Prinsloo; Van Zyl; Du Plooy; Lubbe; Naudi. | |
[pagina 450]
| |
dag bezette hij Douglas, maar ontruimde het bij de nadering van een Boerenkommando in den morgen van den 3den Januari, na er op ergerlijke wijze te hebben huisgehouden. Nu was het Steenkamp's bedoeling, van uit Griqualand een inval te doen in de Westelijke Kaapkolonie, en hij vond zoowel bij President Steyn als bij President Kruger voor zijn plannen krachtigen steun. Hem werden 200 burgers en f 24,000 voor de eerste expeditie toegezegd. De manschappen zouden worden genomen van de Boerenkommando's bij Magersfontein, en den 28sten Januari ontving SteenkampGa naar voetnoot1) zijn aanstelling als Assistent-hoofdkommandantGa naar voetnoot2) voor de Westelijke Provincie der Kaapkolonie. Reeds den volgenden dag trok Steenkamp aan het hoofd van 32 burgers naar het zuiden, terwijl generaal Piet LiebenbergGa naar voetnoot3), die Steenkamp in rang opvolgde, met 200 man, 2 kanonnen (een Kruppkanon en een Nordenfelt-Maxim) en 26 ossenwagens was vooruitgetrokken. In de nabijheid van Douglas haalden Steenkamp's ruiters den generaal in, terwijl de burgers den 4den Februari te Douglas vernamen, dat 400 Engelschen met 4 kanonnen waren gezien te Rooiberg, tusschen Belmont en Douglas. Zij waren blijkbaar van plan, de Boeren te overrompelen, doch dezen trokken hun bedaard te gemoet, waarop de vijand het hazenpad koos. Den volgenden morgen trokken de Boeren over de Vaalrivier, doch ten gevolge van de ontzettende hitte in de woestenij, waardoor zij waren heengetrokken, hadden de ijzeren wielbanden der wagens losgelaten. Koos Jooste wist er echter wel raad op, en Andries de Wet verstond de kunst van paarden beslaan uitstekend. Zoo werd er heel vlug een smederij geïmproviseerd, waar het er vroolijk genoeg naar toe ging, en terwijl Koos Jooste den hamer zwaaide, dat de vonken stoven, zong hij - want hij was meteen oorlogsdichter: ‘Die Rooies eet meest bully bief,
Maar ons eet milliepap;
Dus voel hull' altoos slecht en stijf,
En ons voel lekker slap;
Ons kan dus gauw op perdjes spring,
Om die positie in te neem.’
Vier dagen later werd Griquastad bereikt en een krijgsraad door den hoofdkommandant belegd, waarvan het resultaat was, dat hoofdkommandant Steenkamp met kommandant B.J. Schutte (uit Kroonstad) | |
[pagina 451]
| |
onverwijld met 25 uitgelezen manschappen zouden uittrekken, om bezit te nemen van de gewichtige pont te Zwemkuil aan de Oranjerivier, op ongeveer 66 mijlen van Griquastad. In den nacht van den 12den Februari om 3 uur kwamen de wakkere ruiters te Zwemkuil aan; zij waren doodop en vielen slaapdronken neer langs den zanderigen oever. De hoofdkommandant liet hen anderhalf uur slapen, doch de eerste lichtstrepen van den dageraad werden nu zichtbaar boven de bergen, en het was tijd, om de drift te bezetten. De pont echter was niet te bereiken; zij was door den vijand reeds maanden vroeger naar den anderen, den zuidelijken oever op het droge gesleept, terwijl de kabels onbruikbaar waren gemaakt. Zoo werd er dan van eenige losse planken een zwak vlot gemaakt, waarop kommandant Schutte met de wapens plaats nam, terwijl tien rappe Afrikaanders al zwemmend het vlot naar den anderen oever stuwden. Er ging een sterke stroom, de rivier was op deze plek 250 meter (yards) breed en Schutte stond op het vlot tot aan de knieën in het water. De Afrikaanders deden een kranig stuk werk; het vlot ploegde als een roeiboot het waterGa naar voetnoot1). Op dezelfde manier werd de hoofdkommandant over de rivier gebracht, en zonder dat de Afrikaanders tijd hadden, om zich te kleeden, moesten zij de aan den zuidelijken oever staande huizen van verdachte Engelschen omsingelen, om dezen gevangen te nemen, en het verzenden van berichten naar Engelsche militaire kampen te verhinderen. Twee uur lang hebben die dappere kerels ongekleed in den omtrek naar de Engelschen gezocht, terwijl hun naakte voeten werden opengescheurd op de korte, scherpe doornen, die het land bedekten. Doch het doel werd bereikt: geen rapport voor de Engelschen kwam er door. Zoo stonden dan de hoeven der vlugge Boerenpaarden op het gebied van de westelijke provincie der Kaapkolonie. Het is het reusachtige gebied, dat ingesloten wordt ten westen door den Atlantischen Oceaan, ten noorden door de Oranjerivier, en ten zuiden en oosten door de spoorbaan, die over de Aar naar de Oranjerivierbrug loopt; en zoo de Kalahari en de Karoe niet de woestijnen van Zuid-Afrika werden genoemd, zou men een groot deel van dit gebied dien naam kunnen geven. Het land is bedekt met verspreide Karoe-bosjesGa naar voetnoot2), d.w.z. kleine grasbundels, die, al verdorren zij, toch voedzaam zijn. Vooral voor de schapen leveren zij een uitstekend voedsel. | |
[pagina 452]
| |
Vreeselijk kunnen deze streken worden geteisterd door droogten, doch één flinke regenbui kan de woestijnen opnieuw doen bloeien, en de dorre vlakten herscheppen in malsche grasvelden. 't Behoeft geen betoog, dat de bevolking er schaarsch is. De boerenplaatsen zijn enorm groot; hoeven van 30,000 morgen met 200 paarden, 2000 beesten en 10,000 schapen zijn geen zeldzaamheid. De verkeerswegen bestaan slechts uit eenige wagensporen, en goed water is er alleen te vinden in de onmiddellijke nabijheid van de boerenplaatsen: in putten, door de Boeren ‘fonteinen’ genoemd. Het land is rijk aan minerale bronnen met prachtig lijkend water, doch dit is bitter, zout en ongenietbaar. Er woont in dit gebied een flink slag menschen: echte Afrikaanders met een warm kloppend hart voor een vereenigd Zuid-Afrika, die naar het oogenblik verlangden, dat zij de banen zouden zien wapperen der republikeinsche vlaggen. De Engelsche vlag was hun wel bekend. Pas den 3den Januari 's morgens te vier uur waren plotseling ongeveer 150 Engelschen (Australiërs en anderen) Prieska binnengereden, waarvan een afdeeling zich spoedde naar de PontdriftGa naar voetnoot1). Aan de overzijde dezer drift bevond zich een kleine wacht van Griqualanders, terwijl twee jongens, die aan de Griqualanders eten hadden gebracht, bezig waren om te baden, en hun vischhaken, die zij den vorigen avond in de rivier hadden gelegd, na te kijken. Zij waren natuurlijk ongewapend, en werden zeer onaangenaam verrast, toen zij het mikpunt moesten vormen voor de Engelsche scherpschutterskunst. Er werden minstens 200 schoten op hen gelost, doch zij wisten te ontkomen in de bosschen, terwijl de zes schildwachten der Griqualanders, die kalm lagen te slapen, door het geweervuur werden gewekt en nog bijtijds wisten te ontsnappen in het gebergte. Doch Jasman, een Hottentot van 80 jaar, kon niet zoo gauw uit de voeten komen, en het arme, voortstrompelende oudje bood een prachtig mikpunt. Hij kreeg drie schoten, maar het liep wondergoed af: het waren slechts vleeschwonden, en de oude Jasman was heel gauw hersteld. Toen liep er nog een varken, dat door de Engelschen voor een Boer werd aangezien en onder een vernielend snelvuur werd genomen. Het varken werd inderdaad geraakt, doch ook met dezen viervoeter is het naar wensch afgeloopen. Hij herstelde even vlug als Jasman.
Hoofdkommandant Steenkamp gaf intusschen met het oog op de beteekenis der genomen drift order aan den Griqualandschen Jooste, die met een klein kommando in den omtrek van Griquastad stond, om met | |
[pagina 453]
| |
zijn manschappen over te komen en Zwemkuil te versterken. Jooste gaf er met bekwamen spoed gevolg aan, zoodat in den loop van den 13den en den 14den Februari 200 Griqualanders kwamen in afwachting van generaal Liebenberg, terwijl in den nacht van den 15den op den 16den Februari de hoofdkommandant met Schutte, Koos Jooste en 60 man naar Prieska trokken. Het was een zware, geforceerde marsch door den mullen, stuivenden zandweg: het doel was, Prieska te verrassen. De burgers gedroegen zich op den rit in spijt van hun groote vermoeidheid bewonderenswaardig; sommigen konden zich nauwelijks meer in het zadel houden, en toch werd geen klacht geuit. Te vijf uur in den morgen van den 16den Februari zag men van een kopje Prieska liggen. De hoofdkommandant zond nu Schutte, Koos Jooste, Andries de Wet en nog twee man Prieska in. Jooste en een zekere Nel zouden de politie-agenten gevangennemen; de anderen zouden zich van de publieke kantoren verzekeren. Jooste en zijn medestander hadden de moeilijkste en gevaarlijkste taak; zij wisten niet eens het aantal hunner vijanden. Als katten slopen zij door den tuin tot voor de deur van het politiebureau, en op hun kloppen deed een klein meisje hun open, dat hun op hun vragen de slaapkamer der politie-agenten wees. De agenten stonden met wijdopgesperde oogen te kijken, toen zij twee geweerloopen, en daarna twee Boeren met gevulde bandelieren zagen binnenkomen, maar Jooste zeide bedaard: ‘Jelui staat veel te laat op, om een Boer naar behooren te ontvangen.’ Toen wreef zich de bevelvoerende sergeant de oogen uit en gaf zich over. ‘Daar zijn de Boeren!’ riepen de ingezetenen met groote verbazing, toen zij de Boeren zagen. Zij wisten niet eens, dat Zwemkuil bezet was - zoo goed waren de maatregelen genomen. Intusschen was bezit genomen van de sleutels der publieke kantoren, en 's morgens te negen uur reed Steenkamp aan de spits der hoofdmacht Prieska binnen. De stoet vereenigde zich voor de publieke kantoren en zong het Transvaalsche volkslied. Daarna hield de hoofdkommandant een duidelijke toespraak tot het publiek; zijn secretaris Valter las de proclamatie voor, waarbij het district Prieska werd geproclameerd tot republikeinsch grondgebied, en de Transvaalsche en Vrijstaatsche vlaggen werden geheschen. Zoover liep nu alles vlot genoeg van stapel, doch voor het burgerlijk gezag van Prieska kwam het hinkende paard achteraan. Immers, er was een resolutie aangenomen door het publiek, waarbij men zich loyaal had genoemd, en deze resolutie was opgezonden naar den heer Milner, in Kaapstad. De klerk van den Engelschen civielen commissaris wendde zich dan ook tot den vrederechter, Frans de Villiers Smeer, en zeide: ‘'t Wordt nu tijd voor u, om te spreken.’ | |
[pagina 454]
| |
Zoo dacht er de vrederechter dan ook over, en vraagde aan den hoofdkommandant het woord. Deze zeide: ‘Om twee uur; nu niet.’ Doch de vrederechter herkende Steenkamp van vroeger, en kreeg ten slotte het woord. Door de rede van den vrederechter konden echter de proclamatie en de occupatie niet worden vernietigd; op dit oogenblik was Prieska republikeinsch grondgebied, terwijl iedere persoon, die zich aan de vlag niet wilde onderwerpen, acht dagen tijd ontving, om met een behoorlijken verlofbrief over de geproclameerde grenslinie te trekken. Nu eerst begon het zware werk van den hoofdkommandant. De burgers moesten worden opgekommandeerd; kommandanten, veldcornetten en andere officieren gekozen en aangesteld. De burgers, die nooit hadden gevochten, moesten de eerste beginselen der krijgskunde nog leeren; vele veldcornetten hadden geen begrip van hun bijzondere taak in den oorlog; de vrouwen, wier mannen op kommando gingen, vraagden om brood en voedsel voor hun bloeden van kinderen - voor alles moest de hoofdkommandant zorg dragen. Alles komt immers op hem aan. Hij zal twintig opgekommandeerde burgers op brandwacht zetten; één voor één zal hij hun aan het verstand moeten brengen, wat de bedoeling is van brandwachten; hij zal er een paar onder die burgers treffen, die met den besten wil hem niet kunnen begrijpen, en hij zal twee uren lang zich stomp moeten praten op hun stompe hersens, terwijl hij tegelijkertijd de binnenkomende rapporten moet beantwoorden. Steenkamp had het intusschen zoo ver klaar, dat Maandag 19 Februari een groote volksvergadering kon doorgaan. Van heinde en ver waren de inwoners opgeroepen, en daar de zaal te klein was, werd er een openlucht-vergadering gehouden op het plein voor het kerkgebouw der Nederduitsche Gereformeerde Gemeente, dat op het hoogste punt van het dorp staat. De vrederechter, F. de Villiers Smeer, werd tot voorzitter gekozen der vergadering, en maakte het doel der bijeenkomst bekend, namelijk om het gevoelen van het publiek te vernemen omtrent onderwerping aan de Republikeinsche vlag, die sedert verleden Vrijdag van de publieke kantoren wapperde. Er werden tal van bezwaren ingebracht tegen de onderwerping, doch daar het duidelijk bleek, dat de Republikeinsche krijgswetten moesten en zouden worden uitgevoerd in het geproclameerde gebied, besloot de vergadering met een tegenstemming van slechts 17 personen tot de onderwerping. Vervolgens werd medegedeeld, dat generaal Liebenberg met 200 Transvaalsche burgers en 2 kanonnen te ZwemkuilGa naar voetnoot1) zou komen, welkekrijgsmacht de kern zou vormen van de op te kommandeeren burgermacht in deze streken. | |
[pagina 455]
| |
Op dienzelfden gedenkwaardigen dag, des avonds te acht uur, had er een tweede vergadering plaats, waarop een krijgscommissie, bestaande uit 5 leden, werd gekozen. Voorzitter dezer Commissie werd F. de Villiers Smeer, die tevens als landdrost werd gekozen, en secretaris G.W.C. van der Merwé. De andere leden der Commissie waren W. Maritz, J. Maritz, W. Marais en D. de Hart. Steenkamp ondervond intusschen bij zijn taak, om op de snelste wijze een burgermacht te mobiliseeren, van de ingezetenen hartelijke medewerking; veldcornetten en gewone burgers doorkruisten den grooten en schaars bevolkten omtrek, en de wakkere Piet van der Westhuizen reed reeds den 23sten Februari aan het hoofd van 60 burgers Prieska binnen, om in den avond van den volgenden dag op te rukken naar Omdraaivlei. Omdraaivlei, gelegen ten zuidoosten van Prieska, was reeds den 17den Februari door Schutte met 25 man bezet, het postkantoor in beslag genomen, en eenige fourage, voor de Engelschen bestemd, buitgemaakt. Piet van der Westhuizen versterkte thans Schutte's kleine macht. Intusschen kwamen
Andries de Wet en Koos Jooste;
de laatste (met uitgestrekten arm) was toen nog rapportganger. er te Prieska voortdurend nieuwe burgers aan, - de eerste opkommandeering leverde in 't geheel 323 manschappen - die door Steenkamp in verschillende richtingen werden uitgezonden tot bescherming der vele wegen, die op Prieska uitloopen. Doch de beweging, die tot nog toe zoo gelukkig was geslaagd, mocht zich natuurlijk niet tot Prieska beperken, en de hoofdkommandant zond Koos Jooste als kommandant en Andries de Wet als assistent-kommandant met 114 man naar Kenhart, een afstand van meer dan honderd mijlen, om het dorp en het district te proclameeren. De kleine expeditie | |
[pagina 456]
| |
nam een ammunitiewagen, gevuld met geweren en patronen voor de op te kommandeeren burgers, en bespannen door muildieren, mede, doch liet den wagen wegens vermoeidheid der muildieren op vijf uur afstands van Kenhart staan. Het kleine kommando trok in den avond intusschen voort door het dorre, woeste veld, totdat des nachts te halfvier een bult werd bereikt. Hier werd halt gehouden; men was nu niet meer zoo ver van Kenhart verwijderd. Koos Jooste ging voor in het gebed, en bad om Gods genadige hulp bij de hachelijke onderneming. Kommandant Koos Jooste zit op den stoel; vóór hem staat de jonge Hendrik de Kock; de twee anderen zijn kaffers.
Zij wàs hachelijk; veel hachelijker dan de Boeren meenden. Achter de klippen, in hun nabijheid, lagen de Bastaards, die de Engelschman Garsten, de burgemeester van KenhartGa naar voetnoot1), had afgezonden, om de Boeren te vermoorden. Zij zagen hoe de Boeren hun wachtvuren aanlegden en hun pijpen stopten; zij konden hun gesprekken hooren. | |
[pagina 457]
| |
De meeste Bastaards echter, een 40-tal, lagen aan beide zijden van den hollen weg, aan den voet van den bult, in hinderlaag. Een der burgers stelde voor, zich in dien hollen weg te legeren; de grond was er minder hard. Zoo gebeurde het dan ook. De ruiters sloegen den paardeteugel om den arm en klommen den bult af, de paarden naast hen. Zij bereikten zonder den minsten argwaan den hollen weg, toen plotseling, op geen vijf pas afstands, een vreeselijk snelvuur op hen werd afgegeven. Het was een ontzettend oogenblik. Kommandant Jooste wilde op zijn schimmel springen, doch het verschrikte paard stond al heel gauw op zijn achterpooten, steil in de lucht. Van zijn makkers zag hij in de verschrikkelijke verwarring niemand meer; trouwens, het was een donkere nacht, en de vuurstralen der vijandelijke geweren teekenden scherp en dreigend af tegen den witten kalkgrond. Zoo dacht hij dan zijn leven duur te verkoopen, en gaf drie keeren vuur. Tot zijn verwondering was hij echter nog nergens geraakt, en thans had hij gelegenheid, om in het zadel te springen en te vluchten. Doch de Bastaards bleven doorschieten, en Koos Jooste hoorde een ruiter achter zich aan galoppeeren. Hij hield dien ruiter voor een Bastaard, en zich half omkeerende, gaf hij vuur. De kogel ging door het zadel van den ruiter heen, doch zonder dezen te raken, en dat was heel gelukkig, want die ruiter was eveneens een vluchtende BoerGa naar voetnoot1). De andere Boeren waren gedeeltelijk in de bosschen gevlucht, doch ten slotte vond men elkander. Twee man waren vermist, doch het bleek later, dat dezen naar hun woningen waren gevlucht, blijkbaar ongezind, om zulke avonturen nog meer bij te wonen. 't Klinkt schier ongelooflijk, en toch is het waar, dat slechts één paard ernstig werd gekwetst, terwijl van de Boeren de zwaarst gewonde slechts een schram had opgeloopen aan zijn grooten rechterteen. De kogel had de laars op de punt doorboord, en even den teen geraakt. Het zag er intusschen voor kommandant Jooste niet zoo heel mooi uit. Hij was nu met slechts 13 manschappen, waarvan de helft bij den nachtelijken overval paarden en hoeden had verloren, op een terrein, waar hem de ernstigste verrassingen konden treffen. Maar hij was moedig bij het vermetele af en dacht niet aan terugtrekken. De hoofdkommandant had hem de orders gegeven, om Kenhart te nemen, en hij zou het nemen. De zon kwam nu op aan de oosterkimmen; achter hooge zandduinen, voor het oog der Boeren verborgen, lag Kenhart; en op de duinen werd een vijandelijke krijgsmacht van Bastaards zichtbaar. Koos Jooste begreep, dat hij slechts door een hoogen toon aan te | |
[pagina 458]
| |
slaan en door krijgslisten zijn doel zou kunnen bereiken. Om den vijand den indruk te geven, dat hij over een machtig kommando had te beschikken, breidde hij zijn manschappen uit over een afstand van 20 minuten gaans, ofschoon de helft, met zakdoeken in plaats van hoeden bedekt, er eerder uitzag als roovers dan als krijgslieden. Toen schreef hij een ultimatum, waarin de onvoorwaardelijke overgave van Kenhart binnen een tijdsverloop van twee uren werd geëischt. In het onverhoopte geval van weigering werd den vrouwen en kinderen verzocht, bomvrije dekking te zoeken, daar klokslag negen uur het bombardement zou beginnen. Hendrik de KockGa naar voetnoot1) nam vrijwillig de taak op zich, om over de door den vijand bezette duinen heen het ultimatum aan het hoofd van Kenhart over te brengen. Slechts stelde hij als voorwaarde, dat hem, mocht hij vallen, en zoo het eenigszins doenlijk was, een Christelijke begrafenis zou worden gegeven. Het werd hem door al zijn makkers plechtig beloofd, maar de Heere waakte er voor, dat dit jonge heldenleven hier nog niet zijn einde vond. Vier kogels floten hem voorbij; toen was hij in veiligheid en reed Kenhart in. Hij reikte het ultimatum over aan burgemeester Garsten en zijn schrandere Afrikaansche oogen staarden vol spanning in het schele, gramstorige gelaat van den Engelschman. De burgemeester zwichtte voor den aandrang van het publiek, dat onderhandelingen wenschte aan te knoopen, en hij reed met Kockie terug naar de Boeren. Kockie liet hem echter op zekeren afstand van het kommando staan, opdat hij de ware sterkte der Boeren niet zou ontdekken, en kommandant Jooste reed hun te gemoet. De burgemeester verklaarde, voor de overmacht te bukken, en de kommandant zeide tot Kockie: ‘Laat dadelijk 12 man van mijn kommando als patrouille Kenhart binnenrukken, doch het overige kommando moet achterblijven als reserve.’ Kommandant Jooste en burgemeester Garsten reden nu te zamen naar Kenhart. De kommandant hield den burgemeester dicht naast zich. ‘Als de Bastaards één schot lossen,’ zeide hij, ‘dan zijt gij, burgemeester Garsten, een lijk - begrepen?’ De burgemeester begreep het, maar hij keek scheler dan ooitGa naar voetnoot2). Zoo trok men Kenhart binnen. De proclamatie werd voorgelezen, het volkslied gezongen, de vlag geheschen. Jooste hield daarna nog een korte rede, waarin hij liet uitkomen, dat hij hier zelf door den burgemeester was ingeleid, en dat de zaak daarom gezond was. | |
[pagina 459]
| |
Doch gezond was de zaak volstrekt niet; dat wist kommandant Jooste ook wel, en het werd hem nog duidelijker bij een vertrouwelijke mededeeling, dat hij den volgenden nacht door een groote overmacht van Bastaards zou worden aangevallen. Hij kon daar tegenover stellen een macht van volle zeven manGa naar voetnoot1). Zijn eerste werk was, burgemeester Garsten met zijn klerken en ambtenaren, te zamen elf man, op te sluiten in een tuinkamer, die uitkwam op een kleinen ommuurden tuin, terwijl hij zich met zijn zeven man in dezen tuin verschanste. Zoo ging men den nacht in. De Mausergeweren waren dreigend op de tuinkamer gericht; Jooste gaf aan den burgemeester de plechtige verzekering, dat bij heteerste schot der Bastaards al de elf Engelschen onmiddellijk zouden worden doodgeschotenGa naar voetnoot2), en deze bedreiging heeft misschien het leven der Boeren gered. Garsten liet den Bastaards den dringenden last overbrengen, de Boeren niet aan te vallen, en de nacht ging rustig voorbij. Kenhart werd geproclameerd den 28sten Februari, en de burgers werden opgekommandeerd. Zij waren volkomen bereid om op te komen, doch onder voorwaarde, dat Upington zou meedoen. Upington namelijk was een rijke voorraadschuur, en deed Upington mee, dan had men geen vrees meer voor de Bastaards, die ginds zoo talrijk waren. Zoo trok kommandant Jooste dan den 8sten Maart met 60 man, meest opgekommandeerde burgers, naar Upington, een afstand van 72 mijlen, en stelde zich in verbinding met den dapperen veldcornet Slabbert uit Griqualand, die met 30 Griqualanders voorttrok langs den noordelijken oever der Oranjerivier. Zes mijlen boven het dorp Upington liet Jooste, met achterlating der paarden, zijn 60 manschappen midden in den nacht over de rivier zetten en vereenigde zich met het kleine kommando van Slabbert, waarna in den morgen van den 10den Maart Kockie met een ultimatum werd vooruitgezonden. De burgemeester van Upington was echter zoo mak als een schaap, en gaf de sleutels over, terwijl de vrouwen en meisjes gereed stonden, om de naderende Boeren met bloemen en watermeloenen te ontvangen. Er heerschte een buitengewone geestdrift, en de tocht der Boeren door het dorp was een ware triomftocht. Kommandant Jooste ging intusschen met beleid en voorzichtigheid te werk tegenover de Bastaards. De armen onder hen werden ontwapend, doch de grondbezitters mochten hun geweren behouden. Zoo kreeg hij de | |
[pagina 460]
| |
invloedrijken onder hen op zijn hand, terwijl dezen het mindere volk weer in toom hielden. Intusschen was generaal Liebenberg met zijn kommando den 27sten Februari te Zwemkuil aangekomen, terwijl Steenkamp hem gelastte, met de helft van zijn manschappen en 2 kanonnen onmiddellijk op te rukken naar Omdraaivlei. Liebenberg had er veel bezwaar in; hij meende, dat zijn paarden te uitgeput waren, doch ten slotte gaf hij toe en bereikte met zijn menschen den 4den Maart Omdraaivlei, terwijl er een rapport binnenkwam, dat een aanzienlijke vijandelijke macht in den omtrek was gezien. In den avond van den 4den Maart kwam Steenkamp te Omdraaivlei, waar onmiddellijk krijgsraad werd gehouden ter behandeling van een rapport van kommandant Jooste, waarin werd verzocht om de directe overkomst van den hoofdkommandant, ter regeling der zaken. Er werd door den krijgsraad volgens dat verzoek besloten, dat hoofdkommandant Steenkamp onmiddellijk naar Kenhart zou gaan, terwijl generaal Liebenberg met zijn kommando de kolonisten zou blijven steunen. Liebenberg trok intusschen met zijn manschappen naar Houwater, een bebouwde waterrijke plaats, waar hij voer kon vinden, terwijl hij in den morgen van den 6den Maart van zijn verkenners bericht ontving, dat 400 Engelschen met 6 kanonnen aan het komen waren uit de richting van Britstown. De vijandelijke macht was reeds tot op een afstand van 6 mijlen genaderd, en de burgers meenden, dat het vechten zou worden. Het was zoo. Nauwelijks hadden de verkenners hun rapport gedaan, of nieuwe rapportgangers brachten de tijding, dat de vijand reeds op hen had gevuurd. Liebenberg liet onmiddellijk opzadelen, om gunstige stellingen te zoeken. Doch dat was niet zoo gemakkelijk. De vijand had zich vastgezet in den rand, leidende van Karreeboschpoort naar Houwater, terwijl de Boeren verplicht waren over een open, kale vlakte, die 4 mijlen breed en zoo vlak als een vloer was, onder een hagelbui van granaatkartetsen en lyddietbommen heen te jagen. Er viel een zware regen, en de Boeren konden weinig uitrichten, totdat het tegen drie uur in den namiddag aan hun artillerie gelukte een prachtige stelling in te nemen, van waar de Engelsche batterij onmiddellijk onder vuur werd genomen. Het gevecht kreeg nu een beslissende wending, en de Engelschen sloegen op de vlucht, door de Prieska-burgers op de nadrukkelijkste wijze achtervolgd. Eerst de duisternis maakte aan de vervolging een einde, en kolonel Adje, de Engelsche bevelhebber, had er voorloopig genoeg van. Hij trok terug naar Britstown, en ook daar zich niet meer veilig wanende, naar de Aar. | |
[pagina 461]
| |
De Engelschen hadden ontzettende verliezen geleden: 97 doodenGa naar voetnoot1) behalve de gewonden en 7 gevangenen; het verlies der Boeren bedroeg 2 dooden (waaronder een artillerist) en 3 gewonden. Slechts 90 burgers hadden aan het gevecht deelgenomen; de jonge veldcornet Jan van der Westhuizen had zich met roem onderscheiden. De gevangenen verkeerden in grooten angst, en één hunner viel tot de grootste verbazing der Boeren voor generaal Liebenberg op de knieën, hem om lijfsbehoud smeekend. De generaal reikte hem lachend de veldflesch, en de dankbaarheid van den armen jongen kende geen grenzen. Hij schaarde de ossen bij elkander, paste op de paarden, spande de wagens in - Liebenberg had nooit een trouwer knecht gehad. De burgers van Prieska hadden met groote dapperheid gestreden, en hun houding in het gevecht gaf aanleiding tot de schoonste verwachtingen. Doch nog dienzelfden avond kwam de tijding van de zware ramp bij Paardeberg, en zij viel op die verwachtingen als de nachtvorst op de lentebloesems.
Hoofdkommandant Steenkamp had de noodlottige tijding ontvangen te Prieska, en ze onverwijld doorgezonden naar generaal Liebenberg. De tijding ging vergezeld van een order van generaal Du Toit van Veertienstroomen, dat Liebenberg met zijn Transvalers en zijn 2 kanonnen, om niet afgesneden te worden, onmiddellijk op Veertienstroomen terug zou trekken. De reden van deze order was een rapport van generaal Breitenbach, waarin deze verklaarde, dat Griqualand-West van alle zijden door vijandelijke machten werd overstroomd. Doch generaal Breitenbach was afgegaan op inlichtingen, die later bleken onbetrouwbaar te zijn, en de noodlottige order zou niet gegeven zijn, zoo er juiste rapporten waren verstrektGa naar voetnoot2). Steenkamp kon zich echter met die order niet vereenigen. Hij beriep zich op het krijgsraadsbesluit van den 4den Maart, beval Liebenberg om te Houwater te blijven, en vermaande hem, te staanen te vallen met de Kolonisten. Generaal Liebenberg beloofde het. Nadat dit in orde was gebracht, spoedde Steenkamp zich naar Kenhart, waar hij in den avond van den 9den Maart aankwam. Intusschen had het bericht van de harde nederlaaag, die Cronjé had geleden, Calvinia reeds bereikt, en een gezantschap uit dit dorp verzocht den hoofdkom- | |
[pagina 462]
| |
mandant hun dorp niet te proclameeren, hetgeen hij onder de gegeven omstandigheden goedkeurde. De zaak van burgemeester Garsten werd naar behooren geregeld; zijn medeplichtigheid aan den nachtelijken aanval der Bastaards bewezen, terwijl hij geboeid werd opgezonden naar Pretoria. Overigens was er veel opgewektheid te Kenhart. 193 Kenhart-burgers trokken naar Omdraaivlei, om zich te vereenigen met Liebenberg; en 120 anderen legerden zich aan de Latrivier (tusschen Kenhart en Vanwijksvlei), om de Engelsche troepen, die uit Carnavon naderden, tegen te houden. Reeds den 14den Maart reed de hoofdkommandant naar Upington, dat door kommandant Jooste was geproclameerd, en kwam er den volgenden dag, des avonds te acht uur, ziek en moede aan, waar hem den 17den Maart de noodlottige tijding bereikte, dat generaal Liebenberg, na een derde bevel van generaal Du Toit om onmiddellijk terug te trekken op Veertienstroomen, bij Prieska over de Oranjerivier was gegaan, en daar voorloopig zijn lager had opgeslagen. Steenkamp berichtte onmiddellijk terug, dat Kenhart-burgers onderweg waren naar Prieska, terwijl hij den volgenden Maandag met Upingtonburgers zou volgen. Hij beriep zich uitdrukkelijk op het krijgsraadsbesluit van den 4den Maart, en gaf aan generaal Liebenberg order, terug te keeren naar den zuidelijken oever der rivier. Dienzelfden dag kwamen reeds 150 Kenhart-burgers te Prieska aan, terwijl veldcornet Tobias de Klerk uit Kenhart zich naar den overkant der rivier spoedde, naar generaal Liebenberg. Er had een betreurenswaardige vergissing plaats. Op de vraag van den generaal, of de hoofdkommandant spoedig kwam, antwoordde de veldcornet ontkennend, en Liebenberg durfde thans niet langer talmen. De wagens werden ingespannen, de paarden gezadeld, en de generaal riep: ‘Trek!’ Andries de Wet was als assistent-kommandant te Kenhart en trachtte op telegraphische order van den hoofdkommandant generaal Liebenberg te bewegen nog te blijven, doch toen hij Prieska bereikte, was de generaal reeds lang vertrokken, ja, hij moest zichzelf haasten, om den snel aanrukkenden Engelschen niet in handen te vallen. Hij zwom met zijn paard door de Oranje-rivier en ontkwam. Intusschen verkeerden hoofdkommandant Steenkamp, kommandant Jooste en de anderen te Upington nog altijd in de meening, dat Liebenberg zou blijven, totdat hen in den nacht van den 20sten Maart de noodlottige tijding bereikte, dat 800 Engelschen onder lord Kitchener te Prieska waren aangekomen en de Kenhart-burgers in schromelijke wanorde waren teruggetrokken naar hun district. Het was een recht treurige nacht; 's morgens te vijf uur werd een krijgsraad belegd, en op voorstel van den hoofdkommandant werd tot de ontbinding der burgermacht van Upington besloten. Het geschiedde tot | |
[pagina 463]
| |
bestwil der burgers, en het was in de gegeven omstandigheden een daad der barmhartigheid. De landdrost van Prieska, F. de Villiers Smeer, was bij de nadering van den vijand niet gebleven. Hij vluchtte met zijn vrouw en zijn zoon, alles prijsgevend voor de zaak van vrijheid en recht, generaal Liebenberg achterna. Zijn zoon heeft zich later in den slag bij Veertienstroomen met eere onderscheiden, waar de dappere jongeling met twee andere Vrijwilligers onder het vijandelijk vuur een achtergelaten Boerenkanon in veiligheid bracht. Voor hoofdkommandant Steenkamp, kommandant Jooste en de andere Boeren was het nu, wilden zij niet in de handen van lord Kitchener vallen, eveneens tijd geworden om te vluchten. Zij trokken door Griqualand en bereikten na vele wederwaardigheden ten slotte Pretoria. De opgekommandeerde burgers wierpen intusschen bij Liebenberg's vertrek hun geweren weg en verstrooiden zich. Het vuur, dat zoo krachtig had opgevlamd, doofde plotseling uit, en de geheele beweging liep dood als een rivier, die doodloopt in het woestijnzand. |
|