De oorlog in Zuid-Afrika. De strijd tusschen Engeland en de verbonden Boeren-republieken Transvaal en Oranje-Vrijstaat in zijn verloop geschetst. Deel 2
(1901)–Louwrens Penning– Auteursrecht onbekendVervolg der Krijgsbedrijven in de Kaapkolonie.Generaal Brabant, die de beste ruiters van het Engelsche leger, Afrikaansche Vrijwilligers, onder zijn bevelen had, rukte Vrijdagochtend 15 December op naar Dordrecht, waar de vlag der Republikeinen wapperde. De Boeren hadden op anderhalve mijl afstands van het dorp een heuvelrug bezet, doch trokken voor de vijandelijke overmacht langzaam terug, zich tusschen de rotsen en klippen nestelend. Intusschen liet generaal Brabant versterking aanrukken, terwijl zijn Vrijwilligers zich uitspreidden. Doch zij hadden weinig dekking en boden een goed mikpunt voor de scherpschutters onder de Boeren. Het gevecht duurde tot diep in den nacht en werd den volgenden morgen krachtig hervat. De Boeren namen thans stellingen in vlak bij het dorp, en na | |
[pagina 431]
| |
het tweede schot uit de Engelsche zevenponders openden de burgers het vuur uit een zwaar kanon, dat de Engelschen naar hun vorige stellingen terugjoeg, terwijl zij 7 dooden (waaronder een kapitein en een luitenant) en 8 gewonden hadden. Het verlies der burgers was van geen beteekenis. Doch de Boeren vreesden omgetrokken te worden en ontruimden in den daaropvolgenden nacht hun stellingen, en Zondagmorgen 17 December hield generaal Brabant zijn intocht in Dordrecht. De Republikeinen echter waren niet vanzins, hem daar ongemoeid te laten, en Zaterdag 30 December stootte generaal Brabant een uur gaans ten noorden van Dordrecht op een gemengd kommando Boeren, bestaande uit Vrijstaters en Kapenaars. De Engelschen beschikten over 1300 bereden manschappen met 4 kanonnen; de Boeren telden 1000 man met 2 kanonnen. Een deel der vijandelijke macht verschool zich achter een hoogen kliprand, waar het uitnemende dekking vond, en er ontstond een vinnig gevecht, dat van 's middags twaalf tot 's avonds acht uur duurde. De Boeren hadden 1 doode en 1 zwaar gewonde; het verlies der Engelschen, die in den nacht hun dooden en gewonden achterwaarts brachten, was ongelijk veel zwaarder, terwijl 39 Engelsche paarden werden doodgeschoten. Den volgenden morgen naderde generaal Brabant met zijn artillerie de Boerenstellingen tot op 2000 meter afstands en opende plotseling een hevig vuur. Doch de Boeren speelden ook niet op suf, gaven hem de volle laag, en dreven den vijand met een krachtigen stoot voor zich uit, het zuiden in. Zij maakten daarbij 8 krijgsgevangenen, zonder zelf een schram op te loopen. De Engelschen namen de wijk door Dordrecht, braken de tenten van hun kampen op, en vluchtten naar het zuiden: een deel in de richting van Indwe, een ander deel in de richting van Sterkstroom. De Boeren, die aan den strijd hadden deelgenomen, waren dertig uur in het open veld geweest, zonder voedsel en geteisterd door zware regenvlagen. Zij heschen opnieuw de republikeinsche vlag te Dordrecht, waar de mannen van generaal Brabant in de huizen der Afrikaanders op ergerlijke wijze hadden huisgehouden, en werden door hun stamgenooten met blijdschap verwelkomd. Den daarop volgenden Donderdag 4 Januari maakte een BoerenkommandoGa naar voetnoot1), sterk 1000 man met 2 kanonnen, van Stormberg in de richting van Sterkstroom een verkenning. Voorbij Molteno gekomen, waar zich nog een Engelsch kamp bevond, zond de vijand hun een gepantserden trein te gemoet, die echter na het tweede schot der Boerenartillerie terugstoomde, waarna de Boeren stelling namen op den Looperberg niet ver van Cijfergat. | |
[pagina 432]
| |
Opnieuw naderde de gepantserde trein, het vuur uit zijn Maxims openend, doch met het tweede schot uit het Boerenkanon werd hij opnieuw gekeerd, terwijl de bereden Kaapsche politie, die een heftig, doch onschadelijk vuur gaf, met granaten werd bestookt. Zoo naderden de Republikeinen Boesmanshoek, dat sterk verschanst bleek te zijn, waarna de Boeren terugkeerden. De geheele verkenning had hun slechts één gewond paard gekost. Den 23sten Februari had nogmaals een treffen plaats bij de Stormbergen, in de nabijheid van Molteno, op Schoeman's plaats, tusschen Olivier, die met 800 man en 3 kanonnen de randjes had bezet, en de Engelschen, die, 3000 à 4000 man sterk, met 8 kanonnen, een pantsertrein en een muziekkorps den aanval waagden. De strijd duurde van 's morgens tien tot 's avonds zes uur, terwijl het geknal van het geweer- en kanonvuur zich vermengde met den luiden donder van een zwaar onweer. Het werd noodweer; de lucht werd zoo donker, dat de omtrek in duisternis werd gehuld, en de vechtenden werden geteisterd door regen, hagel en storm. Juist in den hevigsten storm joegen 25 Boeren over het open veld storm op een kopje, waar 70 schutters onder den beroemden lord Monmorency schuiling hadden gezocht. De burgers naderden den vijand tot op 30 pas, terwijl het paard van den voorsten burger onder hem werd doodgeschoten. Hier werd zwaar en vinnig gevochten, en het kostte lord Monmorency en velen van zijn manschappen het leven. Een Boer, een scherpschutter, schoot hier zeven Engelschen dood. Tegen den avond keerden de Engelschen met volle muziek naar Molteno terug. Maar de muziek was een schrale troost, want hun aanval was nadrukkelijk afgeslagen, terwijl hun verlies, volgens raming der Boeren, 140 man aan dooden en gewonden bedroeg. De Boeren hadden 3 dooden en 7 gewondenGa naar voetnoot1).
Ernstiger echter zou de strijd in den omtrek van Colesberg ontbranden, waar de Boeren tegen den dapperen en voortvarenden cavaleriegeneraal French kwamen te staan. Den 22sten November trok deze generaal, van wien wordt gezegd, dat hij met den laatsten doorloopenden trein vóór de omsingeling in vrouwenkleeren uit Ladysmith wist te ontsnappen, met 3000 man van de AarGa naar voetnoot2) op naar Hannover, in de richting van Nauwpoort. Den volgenden dag stoomde hij met een gepantserden trein en 100 manschappen oostwaarts, om de stellingen der Boeren te verkennen, die hij te Arundel | |
[pagina 433]
| |
vond. Reeds den 7den December was hij in staat, Arundel te bezetten, en den volgenden dag rukte hij op naar Rensburg. De Aar was nu voldoende beveiligd, en daarmede het belangrijkste punt in lord Methuen's verbindingslijn met het zuiden verzekerd. Door de aankomende versterkingstroepen uit het moederland groeide de krijgsmacht van generaal French nu dagelijks aan, en hij bezette denColesberg Road Br. = Colesbergsche wagenbrug; To = naar; From = van; Flat = Vlakte.
13den December na zwakken tegenstand den Vaalkop, een hoogen heuvelrug vlak ten westen van Rensburg. Doch generaal Schoeman nam hiermede toch geen genoegen, en zond op Zaterdag 16 December, 's morgens te halfzeven, veldkornet De Wet met een kanon uit, om den Vaalkop van den noordoostelijken kant, | |
[pagina 434]
| |
en een andere afdeeling burgers met een tweede kanon uit, om den kop van den oostelijken kant te bombardeeren. De bevelen werden uitstekend uitgevoerd, en de blijkbaar verraste Engelschen namen, zonder een schot te lossen, met hun twee kanonnen de vlucht, terwijl zij het geheele kamp in den steek lieten. Om halfacht waren de Boeren reeds in het bezit van den Vaalkop, zonder dat het hun één druppel bloed had gekost. De Boeren hadden echter nog meer op hun hart, en toen generaal French twee dagen later met de pas aangekomen Nieuw-Zeelanders een verkenning maakte ten oosten van Rensburg, ontving hij een zeer gevoelige les. De Boerenkommandant had namelijk te Taaiboschlaagte een zwaar kanon in stelling gebracht, van waar hij French op een afstand van 6000 meter onder vuur liet nemen. De Engelschen namen hals over kop de vlucht, wat heel verstandig van hen was. French' onrustige geest had er nu voorloopig genoeg van, en hij bleef in zijn kampementen, totdat de versche troepen, die in een onophoudelijken stroom in de zeehavens aankwamen, hem in staat stelden, aanvallenderwijs op te treden. In de laatste dagen van December voelde hij zich sterk genoeg, om een grooten slag te wagen, en hij vormde het plan, om Colesberg te omsingelen en van zijn verbindingslijnen met den Vrijstaat af te snijden. Maar zijn plan leed schipbreuk op de waakzaamheid der Boerenkommandanten en op de taaiheid der Boeren. Zij zagen het onweer groeien, gaven hun stellingen in den omtrek van Rensburg prijs en concentreerden hun kommando's in den vorm van een hoefijzer, dat in het noorden open was, om Colesberg. Zij hadden nu volop goed water, dat in den dorren omtrek van Rensburg zeer schaarsch was, en wachtten den vijand af. Deze talmde niet. Met zijn bekende voortvarendheid rukte generaal French Zaterdag 30 December voorwaarts, bezette Portersheuvel, een kopje ten zuiden en op 2000 meter afstand van het dichtstbijzijnde punt in de kromming van het hoefijzer, en bracht er eenige twaalfponders der rijdende artillerie in stelling. Tegelijkertijd werd het Engelsche kamp vooruitgebracht van Arundel naar Rensburg. Het telegram van generaal Schoeman aan president Steyn te Bloemfontein van Colesberg 30 Dec. 7 uur 55 min. nam., dat op deze bewegingen betrekking had, luidde als volgt: ‘De vijand komt nu in grooten getale, ook met wagens; ík schat hem zoover op 3000 sterk. Zij hebben reeds 6 kanonnen in positie gebracht en treinen zijn reeds bij Rensburg-siding aangekomen, zoodat ik elk oogenblik een aanval verwacht.’ Te middernacht, op de scheiding tusschen het oude en nieuwe jaar, | |
[pagina 435]
| |
‘De Engelschen namen hals over kop de vlucht, wat heel verstandig van hen was.’
| |
[pagina 436]
| |
Grassy Hill = Grasheuvel; Boer Gun = Boerenkanon; Seized by the Boers = Genomen door de Boeren; Bridge = Brug; Plain = Vlakte; de rechthoekjes () met twee zwarte vakjes en een wit vakje in het midden, geven de stellingen der Boeren aan; de andere (met een kruisje er door) die der Engelschen.
werd Maeders-Farm, een hoeve ten zuiden van den 800 voet hoogen Coleskop, bezet, terwijl eenige uren later, onder de persoonlijke leiding van generaal French, een sterk kopje ten noordoosten van Coleskop met groote onstuimigheid werd bestormd. De voorposten der Boeren werden bij den nachtelijken aanval volkomen verrast en verstoven als kaf voor den wind. Het daglicht brak nu door, en de huzaren galoppeerden, terwijl de Engelsche artillerie een nadrukkelijk, hevig vuur opende op den westelijken arm van het hoefijzer, naar het noordelijkste punt er van, om een kopje, den zoogenaamden Grasheuvel, te bezetten, waardoor de terugtocht der Boeren ernstig zou zijn bedreigd. Maar de Boeren waren nu goed wakker, en de Nieuwjaarsmorgen werd ingeluid door den donder van het wederzijdsche geschut. Intusschen trachtte kolonel Porter van Portersheuvel een stelling te forceeren in de kromming van het hoefijzer; het gevecht strekte zich uit over een lengte van bijna zeven uren gaans, en de Boeren waren | |
[pagina 437]
| |
tegenover den veel talrijker vijand verplicht, van het ééne bedreigde punt naar het andere te snellen, om hun hoefijzerstelling te handhaven. Te vijf uur in den morgen was het vijandelijke vuur het hevigst; eenige Engelsche bommen kwamen tot op het marktplein van Colesberg terecht. Honderden bommen barstten boven de stellingen der Boeren, doch merkwaardig genoeg kregen zij geen dooden: slechts 9 gewonden, en zij streden met leeuwenmoed. De pogingen der huzaren, om het begeerde kopje te bezetten, leden jammerlijk schipbreuk, en de Nieuw-Zeelanders onder kolonel Porter werden met bebloede koppen teruggeslagen. Allengs verflauwde de aanval van den vijand, en te vier uur in den namiddag verstomde het vuur. Het verlies der Engelschen moet ernstig zijn geweest; dat der Boeren was gering. Doch bij de Boeren bracht iedere gesneuvelde huisvader een gaping, die niet meer aangevuld kon worden, terwijl Engeland slechts het bloed van betaalde huurlingen waagde. Generaal French had er nu de eerste drie dagen genoeg van. Hij versterkte zich in zijn stellingen, terwijl tegenover den Grasheuvel, dien deEen kijkje op Colesberg; de Coleskop in de verte.
| |
[pagina 438]
| |
huzaren hadden gefaald om te nemen, 400 man infanterie (Suffolks) zich verschansten. De generaal was nog altijd niet los van dat begeerlijk kopje, doch die begeerlijkheid is hem duur te staan gekomen. Reeds in den nacht van den 1sten op den 2den Januari trot hem een eigenaardig ongeluk, doordien de rem van een grooten, 28 wagens tellenden proviandtrein, die te Rensburg op een hellende vlakte stond, losliet en de trein er van door gingGa naar voetnoot1). Halverwege Colesberg (bij Plewmansplaats) bleef de trein in een kleine duikerbrug steken, waarvan de burgers de onderliggers hadden weggenomen. 3 wagens bereikten den overkant, een paar duikelden naar beneden in de instortende brug, en de rest bleef op de lijn staan. De brandwachten der Boeren hoorden wel het gedreun van den trein, doch begrepen de toedracht der zaak eerst den volgenden morgen, toen zij den grooten buit in veiligheid trachtten te brengen. De Engelschen echter misgunden hun den buit, en de burgers waren verplicht, er met den vijand, die met cavalerie en infanterie kwam aanzetten, vooraf om te vechten. Enfin, ten slotte poetste hij de plaat, en de Boeren konden nu ongestoord hun nuttigen arbeid voortzetten, terwijl de geledigde wagens later in brand werden gestoken. Generaal French had het zich intusschen in het hoofd gezet, om Colesberg te nemen, en aan dit idee hield hij vast met den taaien wil van den Engelschman. Hij verzocht om nieuwe troepen, verklaarde in staat te zijn, met een kleine versterking den vijand te overwinnen, en verkreeg, daar hij (alleszins verdiend) bij het legerbestuur hoog stond aangeschreven, meer dan hij vraagde. De Boeren meenden niet beter te kunnen doen dan generaal French voor te komen, en in den nacht van Donderdag 4 Januari deden zij een krachtige poging, om ten westen der Engelsche stellingen te komen. Zij werden niet opgemerkt door de Engelsche cavalerie, en maakten zich meester van een kopje in den rug der Suffolks. Het waren Vrijstaters: burgers van Heilbron en Bethlehem, en bij zonsopgang rukten de huzaren met 2 kanonnen op in hun rug, terwijl de lanciers met de 4 overige kanonnen der batterij hen in het front zouden aantasten. De Boeren kwamen onder een heet vuur, doch zij weerden zich als mannen, krachtig ondersteund door het vuur van een Kruppkanon en van een Maxim, terwijl de huzaren met bloedige verliezen werden teruggeslagen. De lanciers brachten het er nog slechter af. Kolonel Fisher liet de lanciers afstijgen, om de met klipjes bedekte kopjes met een stormloop te nemen. De grijze majoor Harvey voerde zijn eskadron aan. ‘Kom, eskadron,’ zeide hij, ‘ginds zitten een paar Boeren juist om den hoek.’ | |
[pagina 439]
| |
Hij kreeg een schot door den mond, en stamelde: ‘'t Geeft niemendal.’ Daarop werd hij getroffen door twee kogels en was dood. De lanciers werden bijna geheel vernietigd - het was de straf voor Elandslaagte! De Boerenkopjes werden nu onder een zwaar artillerievuur genomen, waarna de bereden infanterie bevel ontving, den terugtocht der Vrijstaters af te snijden. Doch dat beviel dezen niet, en zij trokken terug, waarbij echter - jammer genoeg! - 21 Vrijstaters, die zich niet gauw genoeg uit de voeten wisten te maken, in de handen van den vijand vielen. Een andere afdeeling Boeren was eenige uren op een afzonderlijk kopje ingesloten geweest, doch dreef den vijand ten slotte terug. De verliezen der Boeren waren overigens zeer gering: 3 dooden en 10 gewonden. Dienzelfden dag werden binnen Colesberg 2 Engelsche burgers en 7 Kaffers wegens spionnage gevangengenomen. Den volgenden dag, Vrijdag, werden de Boerenstellingen zwaar beschoten, terwijl generaal French een voorzichtige verkenning liet uitvoeren in de richting van Grasheuvel, dien de cavalerie op Nieuwjaar had gefaald te nemen. Watson, kolonel der Suffolks-infanterie, maakte zich sterk, den heuvel door een nachtelijke overrompeling te kunnen nemen, en generaal French, die de oogen maar niet van dien heuvel kon af houden, en wel wist, hoe deze heuvel de wegen van Colesberg naar de Oranjerivier, en zelfs een groot gedeelte van Colesberg zelf, bestreek, gaf gaarne zijn toestemming tot de bestorming. De voorbereidende maatregelen werden dan ook met alle behoedzaamheid genomen, en even na middernacht, Zaterdag 6 Januari, marcheerden 800 man Suffolks op vilten pantoffels, die den stap onhoorbaar maakten, uit, om den Grasheuvel te nemen. Zij marcheerden in noordoostelijke richting, over een oneffen terrein; er was geen maan, en het was donker. Tegen twee uur in den morgen stonden zij aan den voet van den Grasheuvel, die twee mijlen ten noordwesten van Colesberg ligt, en begonnen als katten tegen de helling op te kruipen. De kop was bezet door Heilbronners en een afdeeling Johannesburgsche politie onder de luitenants Oosthuizen en Maré. Zij waren nog juist bijtijds gewaarschuwd, en lagen, met den vinger aan den trekker van het geweer, achter de klippen. De Engelschen waren nu tot op 30 pas genaderd, en sprongen met de bajonet op het geweer, onder luid hoera-geroep vooruit. Maar zij werden door een overweldigend vuur ontvangen en moesten terug. Tot driemaal toe werd de aanval herhaald, doch den laatsten keer stortte kolonel Watson, door drie kogels gewond, doodelijk getroffen neer. Toen ontstond er een paniek onder de Engelschen, en zij vluchtten, door de Boeren overvleugeld en door de Mauserkogels onbarmhartig achtervolgd, den heuvel af, | |
[pagina 440]
| |
Het ophijschen van ammunitie der Engelschen tegen den Coleskop.
| |
[pagina 441]
| |
hun officieren, die standhielden, lafhartig in den steek latende. 4 Engelsche officieren vonden den dood; 7 officieren vielen in de handen der Boeren. 43 man waren (volgens de Engelsche opgaaf) gedood of gewondGa naar voetnoot1), terwijl bovendien ruim 100 man (gewonden en ongewonden) door de Boeren werden gevangen genomen. Het verlies der Boeren bedroeg 5 dooden en 7 gewonden. Onder de zwaar gewonden was luitenant Maré, die bij het hooren der eerste schoten met 14 man moedig vooruit was gesneld. Generaal French had, terwijl dit voorviel, het geheele leger onder de wapens laten komen, doch hij waagde geen aanval. Den volgenden dag deed hij met 70 man cavalerie een verkenning van Taaiboschlaagte in de richting van Slingersfontein, doch kommandant Du Toit en veldkornet Prinsloo keerden hem met 100 Boeren op, doodden 4 Engelschen en namen 5 Engelschen, waaronder een kapitein, krijgsgevangen, waarop generaal French terugtrok. Twee dagen later, den 9den Januari, bezette kolonel Porter met 600 man en 4 kanonnen Slingersfontein, terwijl majoor Butcher er den 11den Januari in slaagde, om 2 vijftienponders op den 800 voet hoogen Coleskop te brengen. Het was een lastig ding, om proviand en ammunitie naar boven te sjorren, doch de ingenieurs wisten er raad op, en lieten het voor de bezetting van den kop benoodigde door groote, over katrollen loopende bakken naar boven hijschen. Dienzelfden dag deed generaal French een krachtige poging, om met zijn cavalerie van Slingersfontein in de richting van Achtertang de spoorlijn te bereiken, deze op te breken en de verbindingslijn der Boeren met den Vrijstaat af te snijden. Doch de Boeren ontvingen een rapport, dat er ten oosten van hun kamp vijandelijke troepen werden gezien, en zadelden - 70 man sterk - onmiddellijk op. Zij dwongen generaal French in spijt van zijn hevig artillerievuurGa naar voetnoot2) en zijn grootere getalsterkte tot den terugtocht, en schoten vele van zijn paarden dood. Den 15den Januari kwam het tot een schermutseling bij Slingersfontein, aan den uitersten rechtervleugel der Engelschen, waar de Boeren zich gedurende den nacht in een rij kopjes hadden genesteld. Zij richtten het vuur van hun kanon op een klipmuurtje, waarachter de Engelschen zich hadden verscholen, en dwongen dezen, om andere dekking te zoeken. Intusschen kropen eenige vastberaden kerels zonder een schot te lossen tot vlak aan den klipmuur, en plotseling oprijzende, gaven zij een salvo op de Engelschen. Zij legden er zes neer, waaronder een officier en een sergeant-majoor (van de Yorkshires). Het verlies der Engelschen bedroeg | |
[pagina 442]
| |
De Coleskop.
| |
[pagina 443]
| |
volgens hun eigen opgaaf 8 dooden en 5 gewonden, terwijl het verlies der Boeren zich bepaalde tot een paar gewonden. Den volgenden dag vielen 25 Australiërs in een hinderlaag en werden, daar zij ernstigen tegenstand boden, bijna allen gedood of gewond. Slechts 3 man ontsnapten. De Boeren leden geen verliezen. Intusschen hadden de Boeren in de Colesberger-stellingen het zeer zwaar. Zij telden, nadat zij versterkingen hadden ontvangen, toch nog maar hoogstens 5000 man met een zwakke artillerie, terwijl generaal French allengs over 30,000 man met een overmachtige artillerie kon beschikken. Ten einde niet omsingeld of overvleugeld te worden, waren de Boeren verplicht, een lijn van 24 mijlenGa naar voetnoot1) bezet te houden, en toen de vijand de lijn nog 15 mijlen langer trok, waren de Boeren verplicht, om hunne stellingen eveneens met 15 mijlen te verlengen. De vijand speurde met zijn luchtballon voortdurend naar de zwakste stellingen der Boeren, die hij dan onverwacht met kracht aanviel, terwijl de burgers, die hier stonden, het dan moesten uithouden, totdat er hulp kwam. Een correspondent van ‘De Volksstem’ schreef over den toestand in Colesberg in Januari als volgt: ‘Het is een onderneming, die ik niemand kan aanraden, om met een slecht paard van Jacobsdal naar Colesberg te rijden, een afstand van minstens 20 uur te paard. Ik wil niet al de ellende schetsen, die ik ondervonden heb met mijn edel strijdros. Voldoende zij het te melden, dat ik te Colesberg ben aangekomen, zij het dan met een paard, waarvan de zijden bloedden door het veelvuldig gebruik mijner sporen, en dat ik een deel van het pad heb afgelegd in een ossenwagen, waaraan mijn volbloed was vastgebonden. Ik was te Colesberg, maar er onder dak te komen, was bijna een even groote onderneming als er heen te rijden. De houder van het Free State Hotel weigerde beslist mij op te nemen. De menschen in de stad waren op rantsoen gesteld; om mij te voeden, zou dus gelijkstaan met een ander van zijn wettig deel te berooven. De heer Otto Mentzel echter, de assistent-magistraat en de vraagbaak en hulp van ieder, was mijn voorspraak, en stelde bereidwillig voor, zijn rantsoen met mij te deelen. Nadat ik mijn hongerige maag tot zwijgen had gebracht, ging ik naar mijn slaapkamer, om mijn moeden leden rust te gunnen. Het vertrek was ruim, terwijl de vijand voor de ventilatie had gezorgd door twee Lee-Metford-kogels door den muur te jagen. Al heel spoedig was ik in rust, doch nòg was ik niet aan het einde van mijn lijden. Plotseling word ik wakker, en zie in mijn slaapdronkenheid twee mannen voor mijn bed staan, van wie er één een brandende kaars in de hand houdt. Ik spring op, en begin vreeselijk te razen over deze rustverstoring. De beide | |
[pagina 444]
| |
personen blijken de landdrost en een detectief te zijn, die mijn papieren willen zien. Mijn komst in het dorp had eenig opzien gebaard, en men hield mij, onschuldig doodvermoeid mensen, voor een spion. Verder ging de nacht rustig voorbij, en den volgenden morgen ging ik naar het Vrijstaatsche lager. Ook die tocht was niet erg aangenaam. De Engelschen beschoten mij met een maxim en kleine geweren, en over den heelen afstand floten en sisten de kogels om mijn hoofd. Een dag te voren was nog een der manschappen van de Johannesburger politie op die plaats door zijn vinger geschoten. Ik kwam evenwel ongeschonden in het lager aan. Maar welk een aanblik! Onze menschen loopen met gescheurde kleederen, zonder schoenen of met een voetbekleeding, die wel luchtig, doch niet waterproef is. Kost is er zeer schaarsch, en het is geen gastvrijheid, maar barmhartigheid, als men een beetje kost aan een vreemde afstaat. Elke bete, op die wijze gegeven, is met recht uit eigen mond gespaard. En toch zijn de klagers uiterst gering in aantal. Dit wil niet zeggen, dat men het niet liever beter zou willen hebben, doch men hoopt, dat de tijd verbetering zal brengen. In het dorp zelf is de toestand al niet veel beter. Men betaalt er een shilling voor een pond mielies, en 2 shillings voor een streepzakje met kaf. Vrachten, voor het dorp bestemd, worden gewoonlijk lang vóór zij ter plaatse aankomen door den een of anderen veldkornet gekommandeerd. Op het veld groeit geen spiertje gras voor de paarden; elk dier is een loopend geraamte, dat klaar is, elke minuut om te vallen. De inwoners in het dorp zijn allen krijgsgevangenen, en mogen zich niet buiten het dorp begeven. In den tronk zijn een achttal notabelen van Colesberg in verzekerde bewaring. Zij hadden, nadat het dorp tot Vrijstaatsch gebied geproclameerd was, de tegenproclamatie van Sir Alfred Milner verspreid, en worden thans als gijzelaars vastgehouden voor de Boeren in de kolonie, die in handen der Engelschen zijn. Trouwens, de menschen, die nu nog in Colesberg verblijven, zijn volbloed Jingo's, die zich niet ontzien, onder het oog onzer burgers den krijgsgevangen soldaten, die naar Pretoria worden opgezonden, bij hun vertrek een ware ovatie te brengen, waaraan zelfs dames deelnemen. Veilig is het in Colesberg nu juist niet. De Engelsche kanonnen bestrijken de straten geheel, en de vijand schiet zelfs met klein geweer in het dorp. Op het Kerkplein is een Kaffermeid doodgeschoten door een Lee-Metford-kogel. Een Engelsch meisje van zeven jaar werd op een andere wijze ernstig in het been gewond. Zulke grappen laten onze burgers zich echter niet welgevallen, en een kanon is dan ook op een plek geplaatst, om de Engelschen tot een beetje minder onverschillig schieten aan te manen - zooals onze Boeren zeggen. De beide groote kerken en het station zijn ingericht tot hospitalen | |
[pagina 445]
| |
onder de dokters Daly en Mangold van Johannesburg. Tot dusver hebben onze geneesheeren gelukkig slechts zeer weinig republikeinsche krijgers te verplegen gehad. Onze Burgermacht wordt thans aangevoerd door niet minder dan drie generaals: generaal Schoeman, generaal Piet de Wet (voor de Vrijstaters,Ga naar voetnoot1) en generaal De la Ret.Ga naar voetnoot2) Onze gevechtslinie is trouwens zeer uitgebreid en eischt dus een groot aantal bevelvoerders. Evenals in den Vrijstaat langs de Rietrivier plunderen en rooven de Engelschen in het Colesberg-district alle plaatsen af, en de paden naar onze lagers zijn vol trekboeren, die met het weinigje, dat zij nog hebben kunnen redden, bescherming gaan zoeken bij hun mede-Afrikaanders.’ Intusschen verdroegen de burgers de groote ongemakken met prijzenswaardig geduld, hielden het groote doel voor oogen, waarvoor zij streden, en vochten met groote dapperheid. Vooral de Kapenaren hebben zich daarbij onderscheiden. Koos de la Rey en Piet de Wet, die thans het bevel voerden, meenden dan ook, dat het tijd was, om aanvallenderwijs te werk te gaan, en tastten den 9den Februari Bastaardsnek (ten westen van Colesberg) aan, namen hem en brachten er een Long-Tom in stelling, waarmede zij den Coleskop bedreigden. De Boerenpatrouilles begonnen in alle richtingen uit te zwermen, en de slappe Boerenhoeden werden weer gezien tusschen Slingersfontein en Rensburg. Generaal Clements, die generaal French had vervangen, kon zich slechts met moeite staande houden, en toen de Boeren den 12den Februari op beide vleugels een krachtige voorwaartsche beweging maakten, was de vijand genoodzaakt, om in grooten haast Coleskop te ontruimen, waarbij hij zeer gevoelige verliezen leed. Terzelfder tijd deden de Boeren een vastberaden aanval op de oostelijke stellingen der Engelschen bij Slingersfontein, en namen ze. De Engelschen geraakten daarbij in een vernielend kruisvuur en leden zwaar. Alleen het bataljon der Worcesters telde (volgens Engelsche opgaaf) 15 dooden en 29 gewonden. Onder de bescherming der duisternis trok de vijand terug op Rensburg, maar de Boeren brachten hun artillerie in de genomen posities van Slingersfontein in stelling, en begonnen den volgenden dag het Engelsche kamp bij Rensburg onder vuur te nemen. Opnieuw moesten de Engelschen terug, en zij vluchtten in zoo'n haast naar Arundel, dat eenige compagnieën infanterie (Wiltshires) geheel vergeten werden. Deze afdeeling was van Nauwpoort gekomen, om de Engelschen te versterken, doch vond bij aankomst te Rensburg slechts een ontruimde | |
[pagina 446]
| |
kampplaats. De soldaten besloten, den nacht door te brengen in de verlaten vlakte bij het station, en den volgenden morgen terug te keeren. De Boeren wisten toen nog niet, dat de Engelsche hoofdmacht Rensburg had ontruimd, en maakten zich dien morgen. Woensdagmorgen 14 Februari, gereed, om den vijand aan te tasten. Het was nog donker, toen de ruiters op pad gingen, en zij trokken langs een grooten omweg met hun kanonnen over bergwegen, die nauwelijks op den dag passeerbaar zijn, zonder ongevallen op Rensburg af. Tegen halfvijf werd de vijand ontdekt, die, het gevaar bemerkende, in de richting van Rietfontein trachtte te ontsnappen. Maar het was te laat. Onze Boeren hadden er nu eens een echt goeden zin in, en als een wervelwind joegen zij, gevolgd door het geschut, bij het eerste morgengloren over de klipperige hellingen naar de vlakte, den vijand achterna. Toen de vijanden dit echter bemerkten, hielden zij stand, en trachtten de Boeren te stuiten. Doch het was een machtelooze poging, en nu werden zij door een onweerstaanbare paniek aangegrepen. Zij wierpen hun geweren en hun bagage weg, om de randjes in den omtrek der spoorbaan te bereiken, doch slechts weinigen gelukte het, en ademloos uitgeput stortte de ééne Engelsen man na den anderen met of zonder wonden neer, in den ongelijken wedloop met de over alle hindernissen heen jagende Boeren. Sommige kleine groepen Engelschen keerden zich om, staken hun handen omhoog en gaven zich over. Zij riepen daarbij: ‘Hoera!’ dat in deze omstandigheden al een heel vreemden indruk maakte. Doch de Boeren lachten, zetten met geestdrift de andere vluchtelingen na, en namen 130 man gevangen. Van de overigen bleven 57 man aan dooden en gewonden op het gevechtsterrein achter. Het verlies der Boeren bedroeg 2 dooden en 4 gewonden, en de overwinnaars trokken op hun trappelende poney's de verlaten kampen der Engelschen in. Rechts van de spoorbaan lagen de huizenhooge stapels paardenvoer en wagenladingen brandhout, voor welker aanvoer een bijzonder zijspoor was aangelegd. Voor de ontlading van paarden en geschut waren lange platformen gebouwd. Witgekalkte klippen gaven nog de omtrekken aan der verschillende Engelsche kampen, terwijl een aantal in den steek gelaten slachtbeesten de Boeren aankeken met groote, verwonderde oogen. Overal lagen de ledige ammunitie kisten der Engelsche artillerie in het rond; zij lagen er bij honderden, en de Boeren verbaasden zich over de alle perken te buiten gaande dwaze ammunitie-verspilling, waaraan de Engelsche artillerie zich had schuldig gemaakt. Hier en daar in de nabijheid der lagers waren houten kruisen opgericht; zij stonden bij de graven der aan ziekten overleden soldaten. Verderop verrezen de grafheuvels der in de verschillende gevechten ge- | |
[pagina 447]
| |
sneuvelde Engelschen, terwijl halfweg tusschen Rensburg en Colesberg op de spoorlijn de verkoolde puinhoopen lagen der 28 spoorwagens, die indertijd boven een duikerbrug waren ontspoord. Zoo schakelde zich, van Nauwpoort af tot Norvalspont toe, een schrikwekkende keten van verwoestingen. Doch de Boeren waren vol moed, en er was reden voor. Twee maanden lang waren de Engelschen bezig geweest, om Colesberg te veroveren, en in drie dagen tijds hadden de Boeren, onder de bewonderenswaardige leiding van Koos de la Rey en Piet de Wet, den vijand uit alle stellingen gedrongen, die hij in die twee maanden had bemachtigd. Generaal French was in gebreke gebleven, om zijn belofte, Colesberg te nemen, gestand te doen, en voor den tweeden keer scheen in dezen oorlog de kans te komen, om in de Kaapkolonie een grooten slag te slaan. Helaas, die kans is niet meer gekomen. Reeds werden in den, rug der Boeren de donderkoppen zichtbaar van het onweer, dat het leger van den dapperen Piet Cronjé zou vernietigen! |
|