De oorlog in Zuid-Afrika. De strijd tusschen Engeland en de verbonden Boeren-republieken Transvaal en Oranje-Vrijstaat in zijn verloop geschetst. Deel 1
(1899)–Louwrens Penning– Auteursrecht onbekendDe Slag bij Magersfontein.
| |
[pagina 383]
| |
kommando's heen seinen te wisselen met Kimberley, en aan den nachtelijken hemel teekenden zich ver in het noorden de lichtseinen uit de belegerde stad. Eiken dag kwamen er nieuwe versterkingen aan uit het zuiden, van de Aar, de bloedige gapingen aanvullend, opgedaan in de vroegere slagen, en lord Methuen had thans weer te beschikken over 13000 man met 30 kanonnen, ongerekend de marine-artillerie. Ook de lyddietbommen waren aangekomen; de Engelschen koesterden er groote verwachtingen van en hielden zich overtuigd, dat vleesch en bloed het bombardement dezer helsche moordtuigen niet zouden kunnen doorstaan. Drie keeren: bij Belmont, Graspan en Modderrivier, hadden de Boeren getracht, den overmachtigen vijand tegen te houden op zijn tocht naar Kimberley, en drie keeren had hij zich over heuvels van lijken een doortocht geforceerd. Telkens waren de door de Boeren bezette kopjes in zijn handen gevallen, doch de Boeren zelven waren hem door de handen gegleden als water, en in de genomen stellingen had hij gewoonlijk niet veel meer gevonden dan een paar versleten kombaarzenGa naar voetnoot1). Te sterker hunkerde lord Methuen naar het oogenblik, om met de Boeren af te rekenen voorgoed, en hij rende voort als een dol geworden stier, om zich de horens af te loopen tegen de harde klippen van Magersfontein.
Vrijdagmiddag 8 December hadden de Boeren, sterk 4500 man, met 3 gewone kanonnen en eenige Maxims onder majoor Albrecht, stelling genomen bij Magersfontein. Cronjé had eigenlijk een andere plek uitgezocht: Scholtznek, dichter bij Kimberley, doch De la Rey had hem overgehaald, Magersfontein te nemen, en de schitterende uitslag heeft de deugdelijkheid der keuze bewezen. De Zaterdag werd besteed met het graven van slooten, die als loopgraven dienst konden doen in het vlakke veld, en vele prikkeldraadversperringen werden aangebracht, terwijl de Boeren den volgenden dag op een vredigen Sabbat hoopten. Doch het kwam anders. Lord Methuen had aan Kimberley bericht, dat de stad elk oogenblik de ontzettroepen kon verwachten, en de treinen stonden reeds gereed, om de vluchtelingen uit de stad te halen. Met hun verrekijkers konden de Boerenkommandanten op Zondag 10 December de artillerie van den vijand zien naderen: Maxims, houwitsers en het zware 4,7 inch marine-kanon, dat met enkel lyddietbommen schoot. Het monster werd voortgesleept door 36 ossen; de bedieningsmanschappen, korte, gezette mariniers, met khakigekleurde stroohoeden liepen er naast. Het werd gebracht op een heuvelrug aan de spoorlijn, drie mijlen ten noorden van het Engelsche kamp aan de Modderrivier, de | |
[pagina 384]
| |
kopjes van Magersfontein volkomen beheerschend. En nu zagen de Boeren door hun veldkijkers het afhaken van het kanon, het richten - het scheen in de verte, of kinderen met hun speelgoed bezig waren - en op een afstand van 7000 meter werd het vuur geopend. Neen, zoo'n Zondagnamiddag hadden de Boeren nog nooit beleefd! Als door de hand van een onbarmhartigen toovenaar werd het vreedzame landschap plotseling in een tooneel van verwoesting herschapen, en men voelde, dat er iets vreeselijks op til was. De godsdienstoefeningen werden beëindigd; onder het laatste psalmgezang mengde zich de donder van het Engelsche geschut, en in de nabijheid eener godsdienstige vergadering kwam een lyddietbom terecht.Ga naar voetnoot1) Groote afdeelingen Boeren sprongen te paard; hun gelaat stond ernstig en vastberaden, en zij reden in snellen galop naar hun verschillende stellingen, terwijl de artillerie van majoor Albrecht met de ammunitiewagens voorbij ratelde. De granaten raasden door de lucht; de lyddietbommen van het zware marinekanon gaven een geluid als een exprestrein in zijn snelste vaart, en waar zij neerkwamen, dwarrelden vuile, gele dampen op, en stoof de grond in zware wolken omhoog. De bommen der veld- en rijdende artillerie onderzochten elken hoek en elke spleet der Magersfonteinkopjes, en de ruiten der eenzame woningen rammelden op vier mijlen afstands in haar sponningen. De Boeren lagen stil in hun onzichtbare loopgraven, en terwijl de kopjes achter hen onbarmhartig werden gebombardeerd, losten zij geen schot. Lord Methuen raakte daardoor in de meening, dat zijn lyddietbommen den Boer hadden weggejaagd uit zijn schans als een haas uit zijn lager, doch den volgenden dag kreeg hij van zijn vijand toch een betere meening. Vier volle uren, van drie tot zeven uur 's namiddags, rolde het Engelsche vuur over het veld, doch toen de zon onderging, staakte de artillerie haar werk, en er kwam rust - stille rust - Sabbatsrust. De Engelschen waren van meening, dat zij minstens duizend Boeren door hun bommen hadden neergelegd, maar - wonderlijk genoeg! - was er niet één man geraakt. Het was een donkere avond, en de lucht was zwaar betrokken; slechts met moeite kwam de maan tusschen de wolken door. De Boeren staken hun wachtvuren aan, die zich in den vorm van een reusachtig hoefijzer, de punten naar de Modderrivier gekeerd, afteekenden tegen den nachtelijken hemel, en warmden zich voor de nijpende koude. Zij vlijden zich neder, de paarden getoomd en gezadeld, het geladen geweer in den arm. Cronjé verwachtte den vijand, en hij vergiste zich niet. | |
[pagina 385]
| |
Het slagveld, dat de Boeren zich hier hadden uitgezocht, was geheel verschillend van dat te Belmont, Graspan en Modderrivier. De kopjes van Magersfontein vormden den achtergrond van een betrekkelijk effen terrein, doorsneden door de lange loopgraven der Boeren en bedekt met struikgewas ‘vaalbossen’: sierlijk gevormde kleine boomen van zes à zeven voet hoogte met dicht, zilverachtig groen gebladerte. De stellingen der Boeren vormden een halven cirkel, de spoorlijn liep door de middenstelling heen; de einden van den halven cirkel bogen in de richting der Modderrivier, terwijl een drift door de Modderrivier (tusschen Magersfontein en Jacobsdal) mede door de Boeren
Generaal Wauchope.
was bezet. De zuidelijke helling der Magersfonteinheuvels wasGa naar voetnoot1) verdiepingsgewijs door loopgraven bedekt en door prikkeldraad versperringen beveiligd, terwijl de loopgraven in het vlakke veld vóór de kopjes zich verscheiden mijlen uitstrekten. Zij beschermden de kopjes, en stelden de Boeren in staat, binnen hun stellingen de wagen-drift naar Jacobsdalover te trekken. De stellingen waren even eenvoudig als practisch uitgevonden, en generaal De la Rey had eer van zijn werk. Te twee uur in den nacht bezetten de Boeren zwijgend de loopgraven.
De Engelsche troepen hadden gekampeerd, waar zij gedurende het bombardement hadden gestaan: de Hooglanders recht ten zuiden van Magersfontein, waar ook het hoofdkwartier was van lord Methuen, de garde rechts van de Hooglanders. Een haastig maal van biscuits en ossevleesch werd verorberd. Er mocht niet worden gesproken, nauwelijks gefluisterd; geen vuur werd aangelegd; geen pijp aangestoken. In de achterhoede der infanterie gaf lord Methuen aan generaal Wauchope zijn laatste orders, en Wauchope riep zijn bataljons-kommandanten, om hun de laatste inlichtingen te verschaffen. De officieren verwonderden zich, toen zij hem aankeken; er lag een bijzondere strakheid op zijn toch al streng gelaat; hij | |
[pagina 386]
| |
scheen een voorgevoel te hebben van zijn naderenden dood. Uit elken veldtocht, dien hij had medegemaakt, had hij lidteekens overgehouden van bekomen wonden, en de soldaten, die dat ernstig gelaat beschouwden, dachten, dat hij dezen keer zijn doodwond zou halen. Ook wist men te vertellen, dat zijn laatste ontmoeting met lord Methuen in een stormachtig, heftig dispuut was ontaard; dat hij hevig had geprotesteerd tegen een nachtelijken aanval, vooral tegen de formatie van gesloten gelederen bij het marcheeren; doch dit alles berustte op onzekere geruchten, want er waren geen getuigen, en slechts lord Methuen, de overlevende, zou het kunnen zeggen. Wèl echter kan als waarheid worden aangenomen, dat Wauchope tegenover een boezemvriend aanmerkingen maakte op de ontvangen instructies. Zij schenen hem te vaag in de aanwijzing der vijandelijke stellingen, en te gebonden in de bepaling der gelederenformatie. Een half uur na middernacht trokken de 4 bataljons HooglandersGa naar voetnoot1) op in een gesloten colonne, achter elkander, schouder aan schouder; 32 rijen van 100 man elk. Zij vormden den linkervleugel van het leger. De reden voor de gesloten formatie was, de moeilijkheid om de manschappen in de duisternis bijeen te houden; de officieren liepen onophoudelijk langs de colonne op en neer, om de orde te handhaven, en er werden zelfs touwen gebruikt om de troepen niet te doen afdwalen. De manschappen, zelfs de compagnie-officieren, wisten wel, dat zij moesten marcheeren en kopjes bestormen, doch meer wisten zij niet. Zonder twijfel waren sommige soldaten, die voor den eersten keer in het vuur gingen, angstig en opgewonden, en daaraan is het waarschijnlijk toe te schrijven, dat twee geweren afgingen, vlak voordat de brigade haar gevaarvollen tocht begon. Doch de orde was spoedig hersteld, en de colonne marcheerde als een geheimzinnig reusachtig spook door de donkerheid van den nacht. De maan ging onder en er heerschte een ondoordringbare duisternis. Het werd koud: er kwam een zware stortregen en een donderstorm teisterde de troepen. Onophoudelijk kliefden de bliksemstralen het luchtruim; zij maakten de twee kompassen onklaar, die majoor Benson, de gids der colonne, droeg, in elke hand één, en de opmarsch werd vertraagd. Bovendien was het oogenschijnlijk vlakke veld vol hindernissen. Elk oogenblik struikelden de manschappen over mierenhoopen en klippen, of liepen zich vast in de struiken. Doorweekt van den regen en rillend van de koude, zetten de Hooglanders hun tocht voort, en de nacht scheen voor de vermoeide soldaten nog donkerder te worden. Het was een onverantwoordelijke daad geweest van lord Methuen, om zijn troepen over een veld te laten marcheeren, | |
[pagina 387]
| |
dat niet voldoende verkend was, en dat de hindernissen telkens den marsch belemmerden en verwarring veroorzaakten, is te verstaan. Om kwart over drieën, juist voor het aanbreken van den dageraad, naderde men de Boerenstellingen. De Black Watch (Zwarte Wacht), een keurtroep, zou rechts, in het oosten opmarcheeren tegen Magersfontein; de Seaforths zouden zich links bij hen aansluiten. De Zwarte Wacht had daarbij eenige moeilijkheden te overwinnen; zij stuitte op een hooge prikkeldraadversperring, die een groot struisvogelkamp omringde, en stootte vervolgens op een strook lastig kreupelhout, dat niet kon worden doorgetrokken zonder de formatie te verbreken. De Seaforths trokken links om hetManschappen van ‘De Zwarte Wacht.’ (Het 73ste regiment Hooglanders).
| |
[pagina 388]
| |
kreupel boschje heen, sloten zich vervolgens weer bij de Zwarte Wacht aan en de gelederen werden hersteld. Het was nu bijna vier uur, en majoor Benson, die onrustig begon te worden, stelde den generaal (Wauchope) voor, de gelederen te laten verspreiden. De generaal hield het eveneens voor dringend noodig, doch hij verkeerde in de meening, dat hij de colonne tot aan den voet der Boerenkopjes in gesloten gelederen moest brengen, en wilde de instructies van zijn opperbevelhebber niet overschrijden. Het waren echter voor den dapperen man pijnigende oogenblikken. ‘'t Is krankzinnigenwerk!’ riep hij meer dan eens - ‘'t is krankzinnigenwerk!’ Op de uiterste rechterzijde kon thans het opflikkeren van een licht worden gezien; niemand begreep er de beteekenis van, doch iedereen begreep, dat het geen Engelsch licht was. Aan de uiterste linkerzijde, ver weg in de Boerenstellingen, werd een ander licht opgemerkt, dat het eerste scheen te beantwoordenGa naar voetnoot1). Het brandde helder en schitterend, en de manschappen staarden er op met gespannen nieuwsgierigheid. Generaal Wauchope kon het niet langer uithouden. Hij gaf bevel om de gesloten gelederen te verspreiden en de troepen in bataille te doen komen. Doch op dit oogenblik en voordat het bevel kon worden uitgevoerd, doofde het schitterend licht aan de linkerzijde uit, en een geweerschot verbrak de stilte. Dat geweerschot was het sein. En daar barstte het los - het vuur der Boeren! Het kwam uit het open veld, uit de loopgraven, waar men geen vijand vermoedde. ‘Het speurlicht der Boeren,’ berichtte de oorlogscorrespondent der ‘Daily News’, ‘viel breed en helder als de middagzon neer op de gelederen der ten doode gedoemde Hooglanders, terwijl dat licht den vijand verborgen hield in de schaduw der donkere heuvelenreeksen achter hem.’ Op geen 300 pas afstands spuwden die onzichtbare loopgraven vuur en vlammen, terwijl een ratelende hagelstorm van kogels in de dichte rijen der Hooglanders insloeg. 't Was vreeselijk, ontzettend, gruwelijk! De sterke Schotten vielen als boomen in den orkaan. De verrassing was volkomen, en zelfs deze Engelsche keurtroepen, waaronder de dappere kerels waren, die de beroemde bestorming der hoogten van Dargai in Engelsch-Indië hadden meegemaakt, waren er niet tegen bestand. Generaal Wauchope riep: ‘Hooglanders, valt mij niet hard; ik ontving mijn orders en moest gehoorzamen’Ga naar voetnoot2), en zakte, door verscheidene kogels doorboord, ineen. Maar stervend trachtte zich deze held nog op handen en voeten op te heffen, en riep zijn mannen ‘Voorwaarts!’ toe. Doch de roep van den stervende ging verloren in de grenzenlooze | |
[pagina 389]
| |
verwarring. Een onophoudelijke stroom van doodelijk lood werd over deze worstelende, verwarde massa uitgegoten, die saamgepakt was als haringen in een ton. Daarbij belette de duisternis, om de officieren van de sergeants te onderscheiden; de manschappen wisten niet, wien zij moesten gehoorzamen, noch waar zij zich moesten vereenigen. Onderwijl kruisten
Prikkeldraadversperringen der Boeren op het slagveld van Magersfontein.
elkander de tegenstrijdigste kommando's: ‘Liggen!’ ‘Verspreiden!’ ‘Zet op bajonet!’ ‘Attaqueeren!’ ‘Neen, retireeren!’ Twee compagnieën sprongen werkelijk vooruit met een kreet, een woesten gil, die den toehoorder het bloed in de aderen zou hebben doen | |
[pagina 390]
| |
stollen, en hoewel er van hen werden neergeschoten door de Boeren in het front en door hun eigen kameraden in den rug, gingen zij nòg voorwaarts. Maar slechts weinig schreden verder woelde het over het veld gespannen prikkeldraad zich om hun beenen, totdat zij er in als gevangen wolven verward zaten. En al dien tijd zongen de Mausergeweren den zang des doods in hun ooren. ‘Retireeren!’ klonk het plotseling, helder en duidelijk uit boven het rumoer - ‘retireeren!’ Ja, wat schoot er anders ook over? Maar het was geen retireeren - het was een wilde, razende vlucht. De soldaten sprongen over de dooden, over de gewonden, over elkander heen, om uit dit vreeselijk gebied des doods te komen. Een kapelaan raakte onder den voet, en de soldaten holden over hem heen. Het scheen, alsof de aarde zich had geopend, om een vuur uit te stooten, dat de Engelsche glorie verteren moest. Een grenadier, die bij den rechtervleugel was en zich dus op eenige mijlen afstands van dit tooneel bevond, zag schuinweg over het veld het stof oprijzen. Hij meende, dat de Boeren uit hun loopgraven te voorschijn kwamen, doch de naast hem staande officier nam zijn verrekijker en stelde den grenadier gerust met de verzekering, dat het de Engelsche cavalerie was, die in galop voorbijtrok, om den Boeren den terugtocht af te snijden. Wat beiden zagen, was de Hooglandersbrigade in volle vlucht. Zij kwam aan als een terugrollende golf, en geen officier kon haar stoppen. Het was een gezicht zoo akelig wanhopig, dat er onder het thans levend geslacht wel geen oog iets dergelijks van een gedisciplineerd leger heeft gezien. Aan de vele particuliere brieven, geschreven door Hooglanders, die den slag bij Magersfontein hebben medegemaakt, en door de Engelsche pers werden gepubliceerd, ontleenen wij het volgende: ‘De laatste woorden van generaal Wauchope waren: “Dit is niet mijn order.” Van wien was dan de order, waaraan hij en zooveel dappere mannen werden opgeofferd - de order, om te marcheeren in gesloten gelederen tot binnen 200 yards der Boerenloopgraven, welker bestaan niet was vermoed noch door zorgvuldige verkenning was ontdekt? Wat konden wij doen? Het was donker. De manschappen wisten niet, waar zij waren. Wij allen werden in de val geleid als lammeren in de slachtplaats. Iemand riep: “Retireeren,” en wij deden het - 't was echter geen retireeren, maar een dolle vlucht; een kleine 4000 man, weghollend als een kudde schapen.....’ Uit andere brieven: ‘Wij meenden juist, dat de Boeren waren teruggetrokken, en waren nog 100 yards van hun loopgraven verwijderd, toen wij met een hagelstorm van kogels werden begroet van duizenden vijanden, en de geheele brigade vluchtte voor haar leven. De harten | |
[pagina 391]
| |
der manschappen waren reeds gebroken bij het begin, en zij waren den ganschen dag als kinderen.’ ‘Toen wij onze gelederen zouden uitbreiden, openden zij het vuur op ons, maar zoo'n hagelstorm van kogels hoop ik nooit weer bij te wonen. Blijkbaar was er een leelijke fout begaan. Wij waren geheel aan hun barmhartigheid overgelaten; wij waren in een verkeerde stelling en moesten terug. Wat een tooneel - duizenden kogels! manschappen vallende rechts en links! Wij verzamelden ons en deden een poging om vooruit te komen, maar het was geen vechten; het was eenvoudig zelfmoord. Manschappen kleefden aan het prikkeldraad als kraaien en werden doorregen met kogels.’ ‘De geheele heuvelhelling,’ zeide een sergeant der Zwarte-Wacht-Hooglanders, ‘werd verlicht door het ontzettendste geweervuur, dat men zich mogelijkerwijze kan voorstellen. Zij schenen in rijen opgesteld tegen de helling op, en stortten hun vreeselijk magazijnvuur over ons uit. Dan kwamen alle soorten van orders: “Neerliggen!” “Valt aan!” “Spreidt uit!” en van de geheele brigade was slechts het front van onze compagnie in staat, om hun geweren te gebruiken, daar al de anderen recht achter hen waren. Wel vielen twee compagnieën in het front aan, doch zij werden tegengehouden door prikkeldraad en andere versperringen vijftien yards vóór de loopgraven, en de meeste manschappen neergeschoten. Anderen trokken rechts of links of retireerden. Hadden wij de zaak goed aangepakt, dan hadden wij de Boeren binnen twee uren verdreven, doch zooals het nu lag, kwamen wij in een slachthuis terecht, en werden daar gelaten.’ Achter de stellingen, waarop de aanval der Hooglanders was gericht, bevond zich een hooge heuvel, door Piet Cronjé als observatiepost in beslag genomen. Hier bevonden zich de generaal met zijn zes adjudanten. Hij was goed wakker en wekte hen. Een afdeeling Hooglanders, die aan het doodelijk vuur der loopgraven was ontsnapt, stormde met bewonderenswaardige dapperheid tegen dezen heuvel op, en werd door het snelvuur der zes adjudanten ontvangen. ‘Schiet hen dood,’ zeide Cronjé bedaard, ‘schiet hen goed dood!’ Een Engelsch officier, die zijn manschappen vooruit stormde, riep: ‘Hoera, jongens, wij zijn er!’ toen hij ineenzeeg. Men vond zijn lijk op 20 pas afstands van den heuvel; het lichaam was door zeven kogels doorboord. Waren de Engelschen hier geslaagd, dan hadden zij den sleutel der Boerenstellingen in handen gehad, doch de wanhopige aanval werd bloedig en zegevierend afgeslagen. Op een uitgestrektheid, niet grooter dan een gewone eetzaal, lagen 80 doode Hooglanders.....
De geteisterde Zwarte Wacht had zich nog het eerste van den schok hersteld, legde zich op 1000 meters afstands van de vijandelijke stellingen neer en opende een wild vuur op de Boeren. Ook de gehavende Seaforth- | |
[pagina 392]
| |
Hooglanders verzamelden zich en avanceerden bij sprongen, de uiterste loopgraven der Boeren naderend. Doch zij leden bij deze pogingen ontzettende verliezen, en werden, zooals een officier, die hun aanvallen leidde, later zeide, ‘omvergekegeld als konijnen.’ Corporaal Mckay, van de Argylls en Sutherlands de ‘bagpipe’ bespelende om zijn vluchtende kamaraden tot staan te brengen.
De twee andere bataljons Hooglanders (de Argylls en de Sutherlands) hadden, daar zij meer in de achterhoede waren, minder geleden, doch waren in de plotselinge paniek meegesleept en kwamen slechts langzaam op hun | |
[pagina 393]
| |
verhaal. Men was onder den sterken indruk, dat de aanval hopeloos mislukt was, en het terrein vóór de teruggeslagen brigade was bedekt met dooden en gewonden, terwijl de laatsten onder het moorddadige en onverzwakte vuur der Boeren gedoemd waren om te sterven. Het was daarom voor de Hooglanders een groote opluchting, toen de eerste lyddietbom van het zware marine-kanon over hun hoofden heen tegen de kopjes van Magersfontein uiteenbarstte, en binnen weinige minuten hadden die kopjes het geweld van meer dan 30 houwitsers en andere kanonnen te doorstaan. De Boeren waren nu verplicht om zich meer schuil te houden, maar zij onderhielden toch een krachtig vuur, en de Engelsche troepen moesten blijven waar zij waren: plat op den grond, achter armoedige dekkingen, onder een brandende zon, zonder water of voedsel, terwijl het veld vóór hen als bezaaid lag met hun gewonde, hulpelooze kameraden, wier jammerkreten akelig klonken tusschen de helsche oorlogsmuziek. Het was zeven uur in den morgen, toen een gepantserde trein, begeleid door een sterke afdeeling Engelsche cavalerie, opstoomde, doch door de Boeren, rechts en links van de spoorbaan geposteerd, en door de goed gerichte granaten van een Maxim-Nordenfeldkanon, opgesteld op een kopje ten oosten der lijn, werd teruggedreven. De Boeren zelve leden geen verliezen, doch hun achter de heuvelruggen vastgebonden paarden kwamen onder het geduchte vuur van den gepantserden trein en werden bij hoopen doodgeschoten. Lord Methuen gaf het nog niet op. Hij liet twee versche bataljons garde oprukken rechts van de Hooglanders; twee andere garde-bataljons werden als versterking gereed gehouden, terwijl de bereden infanterie, twee eskadrons lanciers en een batterij der rijdende artillerie een krachtige poging deden, om in het oosten den linkervleugel der Boeren om te trekken. Onmiddellijk ontbrandde hier een hevige strijd. Het was een tamelijk open terrein met veel struikgewas, doch overigens weinig dekking. Langzaam steeg achter de Engelsche batterijen de groote oorlogsballon omhoog, en de Boeren werden met schrik gewaar, dat het zwakke punt in hun stellingen was ontdekt. Doch Cronjé verloor geen oogenblik zijn tegenwoordigheid van geest; hij zond onmiddellijk een afdeeling Vrijstaters, die ten deele nog niet in den strijd waren geweest, in de vuurlijn, sprong in het zadel, en galoppeerde op zijn vluggen Basutopony langs de gelederen. Hij droeg een groene jas; om den bruinen, breedgeranden vilthoed was een oranjesjerp bevestigd. De laatste dag zijner overwinningen was zijn grootste dag, en hij vermaande zijn burgers in vurige taal, op God te vertrouwen en pal te staan. En zij stonden! Zij nestelden zich achter de weinige terreinverhoogingen - vijf Boeren soms achter één mierenhoop - of verschuilden zich in het struikgewas | |
[pagina 394]
| |
als jagers, die op het wild loeren, en schoten eerst, als zij een vast mikpunt hadden. De Maxims knapten en ratelden; het gefluit der Engelsche salvo's klonk schel door de lucht, overstemd door het scherp gekraak der doodelijke Mausers. Keer op keer stormden de dappere garde-bataljons tegen de stellingen der Boeren, doch elken keer spatten zij als machtelooze golven terug. Onder de republikeinen was dezen keer geen lafaard te bekennen; allen waren helden - allen! Verscheiden burgers ontvingen hier hun vuurdoop. Hun harten bonsden, hun lippen beefden, hun gelaatstrekken verbleekten, maar toch weken zij geen duimbreed - eere aan deze helden, die hun vrees overwonnen! Zij lagen daar achter hun zwakke aarden schansen als voor de poorten des doods, troostten en bemoedigden elkander met woorden der Heilige Schrift en doorstonden het vijandelijk vuur. Vele Boeren hadden hun baadjes uitgetrokken, hun hemdsmouwen opgerold, en zoo stonden zij daar met den Mauser in de hand, waarvan de loop warm was geworden door het veelvuldig schieten, het gelaat naar den vijand gekeerd - met God voor vrijheid en recht! Er was geen wankeling, zelfs geen aarzeling te bespeuren. Nu en dan sprongen kleine klompjes Boeren uit het gevecht, drenkten hun paarden aan de Modderrivier en snelden weer terug naar hun stellingen. De Boeren hadden ook hun gewonden, hun dooden. Langzaam ging de oorlogsballon op en neer, aan de vijandelijke artillerie aanduidend, hoe de loopgraven der Boeren het best onder het vuur der granaatkartetsen konden worden genomen. Ach, 't was een treurige stoet, die den strijdenden Boeren voorbijtrok! Eerst een man met een gebroken arm. Daarop een burger, wien het bloed uit de dij sijpelde. Vervolgens een Boer met weggeschoten been. Hij kreunde zacht van de onduldbare pijn, en zat toch - het was onbegrijpelijk! - nog te paard, en reed naar de ambulance. Dan volgde een woest, ontzettend tooneel: een zwaar gewonde, jonge Afrikaander, liggende op de draagbaar, worstelend met zijn dragers - een kogel had zijn hersens geraakt, en de ongelukkige was totaal krankzinnig geworden. Minder ontzettend, maar toch aangrijpend was het bleek, edel gelaat van dien zestienjarigen knaap, die met een verbrijzeld linkerbeen lang-uit op de draagbaar was uitgestrekt. Over dat vriendelijk gezicht ging het trekken der felle pijn, en toch doorstond hij die pijn met mannenmoed. Hij klaagde slechts: ‘Ik is vreeselijk dorstig.’ 't Was geen wonder - hij had twee volle uren in de brandende Afrikaansche zon hulpeloos in zijn schans gelegen, voordat de hulp hem had bereikt. En daarna volgde een andere stoet, aangrijpender nog, al hadden de burgers, die thans op de zwarte baar werden voorbijgedragen, geen pijn meer en geen dorst. Twee en dertig van die burgers zijn op dien | |
[pagina 395]
| |
dag in 't geheel voorbijgedragen. Zij lagen stil en onbeweeglijk uitgestrekt op de zwarte baar, nadat zij hun bloed hadden geplengd voor de rechtvaardigste zaak dezer stervende eeuw; geen vriendenhand had hun brekend oog gesloten. Er was geen tijd voor geweest, want de lyddietbommen en de granaatkartetsen van Engeland brulden om voedsel. Ook was er geen traan bij hun laatsten snik vergoten - stil maar, de tranen komen later, als de doodenlijst wordt openbaar gemaakt, en de vrouwen vernemen, dat zij weduwen, en de kinderen, dat zij weezen zijn geworden......
De Engelsche veldartillerie opende haar vuur over de stormende garde-bataljons heen op een afstand van 2000 meter, doch haar vuur was in het begin te wild, en daar de garde de Boerenstellingen tot op 100 meter naderde, vielen de onnauwkeurig gerichte granaatkartetsen ten deele met vreeselijke uitwerking in de voorste rijen der garde. De kanonnen rukten intusschen vooruit, en haakten opnieuw af op een afstand van 1200 meter van de loopgraven der Boeren. Zij waren hier blootgesteld aan de Mauserkogels, doch konden zich handhaven, bombardeerden de loopgraven, en gaven door hun hevig vuur aan de geteisterde Hooglanders, bij wie er de schrik van de nachtelijke hinderlaag nog in zat, een sterken zedelijken steun. Cronjé begreep zeer goed, dat de vijand zijn linkervleugel in het oosten wilde omtrekken, en uit den luchtballon konden de Engelsche officieren waarnemen, hoe hij van zijn rechtervleugel troepen nam, om zijn linkervleugel te versterken en de omtrekkende beweging der Engelschen door een eigen omtrekkende beweging schaakmat te zetten. Deze beweging gelukte; hij verzekerde zijn linkervleugel en het doel van lord. Methuen, om zich hier baan te breken, leed schipbreuk op de heldhaftige houding der Boeren. Doch lord Methuen gaf het nog niet op. Zijn hoofdofficieren keken hem aan met een bezorgd gelaat, maar hij verkeerde in den noodlottigen waan, dat geen Boerenslagorde stand kon houden tegen den harden stoot van zijn bataljons, en zijn hersens vonden het een grove ongerijmdheid, dat eenige ongedrilde Boeren-kommando's in staat zouden zijn een ijzeren slagboom te laten vallen tusschen hem en Kimberley. Zoo beproefde hij het dan nog eens, om door de Boerenlinie heen te breken, thans in het vijandelijk centrum, en tegen den middag liet hij de Gordons, die pas waren aangekomen en den proviandtrein moesten bewaken, in gedeelde halve bataljons onder een hevig vuur der Boeren voorwaarts rukken. Tegelijkertijd ontvingen de Hooglanders bevel, om uit te houden tot den avond; de loopgraven der Boeren zouden dan door de Gordons en de garde met de punt van de bajonet worden genomen. Zoo rukten de Gordons dan op, een heldhaftige poging wagend, | |
[pagina 396-397]
| |
De Slag bij Magersfontein.
De Hooglanders, die in gesloten gelederen oprukten, door de Boeren verrast. | |
[pagina 398]
| |
om den mislukten aanval der Hooglanders weer goed te maken. Hun weg liep dwars over het veld, naar een heuvelrug, bedekt door een grijsblauwen kruitdamp, die de stelling der schietende Boeren aanwees. Het waren Boeren, die met ouderwetsche Westley-Richardgeweren waren gewapend; maar dat een afdeeling burgers met Mausergeweren zich verscholen hadden in een sloot vóór dien heuvelrug, en koelbloedig den kogelregen van vriend en vijand over zich lieten heenfluiten totdat hun tijd was gekomen - neen, dat wisten de Gordons niet. Maar zij werden het spoedig genoeg gewaar, en ontvingen uit de hinderlaag een verraderlijk snelvuur, dat hen dwong om nieuwe stellingen in te nemen. Hun kolonel (Downman) gaf daarbij aan zijn soldaten een schitterend voorbeeld van dapperheid. Hij stond rechtop en gaf zijn bevelen, totdat een Mauserkogel hem neerlegde. De Gordons naderden de Boerenstellingen tot op 130 meter. Zij konden de bewegingen der Boeren goed onderscheiden. Een Uitlander, die bij de Boeren was, trok in het bijzonder de aandacht. Hij was onberispelijk gekleed, droeg een paar verlakte laarzen, rookte met innig behagen zijn sigaar en wandelde doodbedaard om de hooge mierenhoopen heen. Nu en dan gebruikte hij zijn verrekijker, om een Engelschen officier te ontdekken, nam zijn geweer en pikte er den ten doode gedoemde uit. De Engelschen gaven geheele salvo's op hem af, doch zonder hem te raken. Later verliet hij dit gedeelte van het slagveld, wierp het geweer over den schouder, stak de handen in zijn zak, en wandelde bedaard heen, alsof hij op een stillen zomeravond door een weiland liep. Lord Methuen beging een ernstige fout, toen hij het bevel gaf, om de bajonetten onmiddellijk op de geweren te bevestigen. Wat toch was het geval? De soldaten moesten een mikpunt hebben - een hoofd, een uitgestoken hand, een vooruitkomenden arm, doch de bajonet maakte het mikken schier onmogelijk, en zoo schoten zij dan maar in den blinde doelloos voort. De Boeren hebben van het Engelsche infanterievuur trouwens weinig te lijden gehad; den volgenden dag werden op 100 meter afstands van de Boerenstellingen Lee-Metfordgeweren gevonden, welker vizier was gericht op - 1000 meter. Ook hier, voor het centrum der Boerenstellingen, kwam het gevecht weer tot staan. De Gordons konden niet meer vooruit; ook waren hun veldflesschen reeds lang tot den laatsten druppel geledigd, en zij werden evenals de andere Hooglanders door een bijna ondraaglijken dorst gekweld. Doch erger leden de gewonden. Sommige droomden in een delirium van waanzin, dat zij weer thuis waren, op de Schotsche Hooglanden, bij ruischende waterbeken; andere smeekten: ‘Maakt er een eind aan! Schiet me dood!’ De veldcornets konden van hun kopjes die zee van Engelsche khaki-uniformen in groote golven zien komen aanrollen, die onweerstaanbaar schenen voortgestuwd te worden totdat zij een geheimzinnige, onzichtbare | |
[pagina 399]
| |
lijn bereikten, waar zij aarzelden en uiteen spatten. Onophoudelijk trachtten de officieren hun manschappen over die onzichtbare lijn te krijgen, doch tevergeefs. En over die lijn lagen de gewonden en de dooden, bij honderden en duizenden - als treurige wrakstukken aangespoeld door die zee van khaki's..... Lord Methuen staarde met zijn stafofficieren door zijn verrekijker naar de wisselingen van den slag. Een kolonel der garde had hem zoo pas dringende, bijna heftige voorstellen gedaan, om zijn voornemen, tegen den avond de stellingen der Boeren met de bajonet te bestormen, te laten varen, doch het mocht niet baten. Plotseling zag hij wolken van stof in het noorden oprijzen, zooals ze oprijzen als groote troepen-afdeelingen zich bewegen. Hij vleide zich met de gedachte, dat het Boeren waren, die terugtrokken, en ook zijn stafofficieren waren van dezelfde meening. Doch die waan duurde niet lang. Ten tweeden male op dezen dag sloegen de Hooglanders, bedreigd door een flank-aanval der Boeren en onder een hevig vijandelijk kruisvuur, op de vlucht. Kolonel Hughes-Hallett, die door den dood der oudere hoofdofficieren het kommando had overgenomen, had den nood van zijn manschappen gevoeld, en bevel gegeven tot een korten terugtocht, die echter in een wilde vlucht ontaardde. De soldaten zwermden als bijen over het veld; alle orde was verbroken; de kanonnen werden in den steek gelaten, bleven achter in het eenzame veld alsof het waardeloos brandhout was, en de Gordons, die rechts van de Hooglanders waren opgesteld, geraakten door die paniekachtige vlucht in den grootsten nood. Het geweervuur der Boeren veegde het veld schoon, en de Gordons waren eveneens verplicht om te wijken. Het was een der treffendste momenten in dezen ontzettenden slag. De Hooglanders, de roem van het Engelsche leger, waren voor den tweeden keer op dezen vreeselijken dag in de wildste vlucht gejaagd; zij hadden de Gordons meegesleurd en drie veldbatterijen (18 kanonnen) stonden onbeheerd op het veld, tusschen dooden en gewonden. Waarom namen de Boeren ze niet? Waren er geen dapperen, die een stouten aanslag over het open veld durfden wagen? Zeker, zij waren er. Zij omringden Cronjé en smeekten hem een aanval te mogen doen, maar hij schudde het hoofd. Hij wilde het leven zijner manschappen niet wagen, en zou de verovering der achttien kanonnen een ramp hebben geacht, zoo er twintig Boeren hun leven bij hadden ingeschotenGa naar voetnoot1). | |
[pagina 400]
| |
Geen half uur later rukte de Schotsche garde reeds voorwaarts om de verlaten kanonnen te beschermen, terwijl de pijpers speelden, en de puinhoopen der Hooglanders-brigade bijeenverzamelden onder de oude klanken van glorie en roem. Rechts van de Hooglanders, tusschen hen en de grenadiers in, stonden de Coldstreamgarde met haar majoor, den markies van Winchester, den eersten markies van Engeland. Hij wandelde bedaard, rechtop in de vuurlijn, terwijl de Mauserkogels als muggen om zijn ooren gonsden. Zij gingen door zijn rok; twee kogels floten door zijn helm. De soldaten keken hem aan met verbaasde oogen; de bijgeloovigen onder hen meenden, dat hij onkwetsbaar was. Maar hij was wel kwetsbaar. Een kogel brak zijn ruggegraat, en hij stortte neer als een gespleten vaandelschacht. Lord Methuen dacht er nog niet aan om het op te geven. Het gevaarlijk oogenblik, toen de drie veldbatterijen onbeheerd waren achtergelaten op het open veld, was gelukkig achter den rug, en generaal Pole-Carew ontving het bevel, om met het grootste deel der negende brigade langs de spoorlijn op te rukken, en in het westen den rechtervleugel der Boeren om te trekken. Doch De la Reij had daarop gerekend; een lange lijn van loopgraven en verschansingen strekte zich over de spoorbaan uit naar het westen, en de Engelsche generaal waagde zelfs geen poging, om er voorbij te komen. Te heftiger ontbrandde de strijd op het oostelijk slagveld, op de uiterste rechterflank der Engelschen, doch geven wij aan een ouden leuken Boer het woord, die zijn ondervindingen van den slag in de volgende bewoordingen mededeeldeGa naar voetnoot1): ‘Den heelen dag had ek gelegen, om den vijand onder schot te krijg, maar het duurde banjer lang. Vreeselijk vloog de bom en kartets om ons heen. Maar ons geef er nie om nie. Ek heb er amper tweehonderd geteld, en mijn maat wel meer. Net ben ek een tijdje weg gewees, om mijn paard aan die rivier te laat drink, of daar roep hulli: ‘Jan, daar kom hulli; gauw, jong!’ Ek haast me net nou een bietje, om mijn plek weer in te neem, of daar hoor ik hulli al skiet. Ek vat m'n Mauser en mik, en net alsdat ek skiet, daar kom een paar Rooïes naar ons kopje op. Hulli zwaai met die lange sabel, en roep om hulli vrinden, maar ik zei net zoo tegen hen: ‘Maatjes, geef nou die ding hier - anders moet ek jou skiet.’ Als hulli omkijkt, daar is al hun vrinden geskiet, en daar gooi hulli al die wapens neer. Ik vang hulli en zeg: ‘Leg maar; anders wordt julli geskiet.’ Ze leg daar voor mij neer, en ek ga weer aan met mijn roer. En bij elk schot, dat ek zoo doe, daar smakt de één met zijn tong; hij zag namelijk, dat ek zoo lekker raak schoot. Na een tijdje daar was die pad weer schoon; niks | |
[pagina 401]
| |
meer te zien nie. Maar ons blijf nog. Daar vraag me die een (hij was 'n officier): ‘Wat rij daar toch?’ Ek zeg tot hem: ‘Dat benne de ambulancewagens van julli, maatje.’ Achtmaal kwamen ze zoo terug, en dat in een half uur tijd. Hoeveel of er in elken wagen gaan, dat weet ek nie, ik denk amper van acht. Nou is ons klaar en ek zeg: ‘Kom, gaan saam,’ en ek laai mijn Mauser. En ek wijs op hulli en zeg: ‘Als julli probeer om weg te loop, dan jaag ik julli naar je grootmoêr.’ De Engelschman zegt: ‘All right,’ en ik breng hulli bij die veldcornet.’
De aanvallen van den vijand waren het hevigst op de stellingen der Ficksburgers en der burgers van generaal De la Reij, die op dezen dag schitterende bewijzen van moed en bekwaamheid aflegden, terwijl ook de burgers van Bloemhof en Potchefstroom zware oogenblikken hadden. Het zwaarst leden echter de Scandinavische vrijwilligers, en de heldhaftige ondergang van dit kleine korps verdient een bijzondere vermelding. Zij waren onder veldkornet FlygadeGa naar voetnoot1) met Piet Cronjé opgebroken van Mafeking, een aantal kameraden, tot hun kommando behoorend, achterlatend, die eerst na den slag van Magersfontein met het konvooi het Boerenleger bereikten. Zondagavond 10 December trokken de ScandinaviërsGa naar voetnoot2), 52 man sterk, uit op brandwacht, terwijl de overige 8 man op ongeveer 200 meter afstands achterbleven bij de paarden. Het doel was, om het terrein te verkennen, en gedurende den nacht hoorden zij de bewegingen van den vijand in de verte. Het was de opmarsch der brigade Hooglanders, en vroeg in den morgen werden zij opgeschrikt door een plotseling, knetterend geweervuur. Dat was het Mauservuur, gericht op de volkomen overrompelde Hooglanders. Het geschrei, gejammer en gegil der anders zoo dappere mannen was niet aan te hooren, en een groot deel vluchtte hals over kop in oostelijke richting. Doch daar stonden onze Scandinaviërs, en zij begrepen hun plicht. Zij openden een snelvuur op de voorbijstuivende bataljons, die radeloos halt hielden als het wild, dat geen uitweg meer ziet. Doch zij hadden spoedig ontdekt, dat dit een kleine, vooruitgeschoven post der Boeren was, en zij omsingelden het hoopke, als de golven een klein, eenzaam eiland. Er schoot niets anders over dan zich over te geven, doch deze dappere zonen der groote Gothen dachten aan geen overgave. Drie uren lang hielden zij stand tegen den overmachtigen vijand en richtten een waarlijk ontzettend bloedbad aan onder de dichte massa's der Hooglanders, die in de verwarring vergetend dekking te zoeken, een bijna | |
[pagina 402]
| |
onfeilbaar mikpunt boden voor de Mauserkogels. Doch toen was het ook uit met de kleine schaar, en op een zestal na, die als door een wonder ontsnapten, waren al de anderen gedood of gewond, het ruige kopje, waarop zij waren, drenkend met hun heldenbloed. Ook kon hun geen bijstand worden verleend, daar de Boeren door de omringende bosschen hun toestand niet kenden. Zoo wachtten dan de overlevenden, uitgestrekt op den met hun bloed doorweekten grond, het laatste bedrijf van dit heldendrama af. Zij behoefden niet lang te wachten. De eerste Hooglander, die op het kopje klauterde, behoorde tot de Zwarte Wacht. Hij naderde een gewonden weerloozen Scandinaviër en stiet den dappere de bajonet met kracht in de borst. ‘Het beste is, die Bastaards maar af te maken,’ meende de laffe moordenaar. Den volgenden morgen bezweek de Scandinaviër aan de gevolgen van deze doodelijke wond. Dezelfde soldaat legde op den gewonden Barendzen aan, die zijn laatste oogenblik gekomen achtte, doch een officier kwam gelukkig tusschenbeide en verbood het vermoorden der gewonden. Een andere Hooglander schoot een gewonde door den schouder. Zij roofden en moorden - zij gedroegen zich als wilde beesten, deze Hooglanders van de Zwarte Wacht! Barendzen moest zijn horloge, zijn geld, zelfs zijn tabakszak en pijp afstaan, ja zelfs zijn hoed werd hem geroofd, en de zwaargewonde man lag twaalf uren lang, blootshoofds en gekweld door een vreeselijken dorst, in de brandende zon, voordat de Engelsche ambulance hem opnam. Onder de dooden was de diepbetreurde veldcornet Flygare, wiens broeder reeds bij Talana-heuvel den heldendood had gevonden. De zon daalde over het van bloed rookende slagveld langzaam naar het westen, maar lord Methuen wilde het nog niet gewonnen geven en hield met onbegrijpelijke halsstarrigheid vast aan zijn plan, om met het vallen van den avond zijn afgestreden garde een bajonetaanval te laten doen. Zoo ver echter kwam het niet. De wakkere majoor Albrecht, die den ganschen dag had gezwegen, maakte den eigenzinnigen man duidelijk, dat de tijd voor het ontzet van Kimberley nog niet was aangebroken en zijn kanonnen openden een plotseling en hevig vuur op de treurige overblijfsels der brigade Hooglanders, die in gesloten gelederen achter hun artillerie waren opgesteld. Het was een overweldigend vuur - de Hooglanders stoven uiteen, voor den derden keer op dezen vreeselijken dag, als kaf voor den stormwind, en zij waren nu niet meer tot staan te brengen. Zij vluchtten al door, tot voorbij het veldhospitaal, een onheil dat de nederlaag voltooide. Lord Methuen brak den strijd af, en onder begunstiging der duisternis trokken de afgebeulde regimenten langzaam terug. | |
[pagina 403]
| |
Na den slag bij Magersfontein; het keurkorps ‘De Zwarte Wacht.’
Toen den volgenden dag appèl werd gehouden, mankeerden 250 van de 300 manschappen. | |
[pagina 404]
| |
Zijn verliezen bedroegen volgens zijn zeer onbetrouwbare officieele opgaaf 963 man aan dooden, gewonden en gevangenen, waaronder 70 officieren. Cronjé schatte het verlies der Engelschen op 2000 man, doch na latere opnemingen, op het slagveld zelf gedaan, werd hun verlies op 2500 geraamdGa naar voetnoot1). De Zwarte Wacht werd bijna geheel vernietigd; slechts 50 man waren den volgenden dag op het appèl. Het geheele verlies der Boeren bedroeg 48 dooden en 118 gewondenGa naar voetnoot2). De overwinnaarsGa naar voetnoot3) waren halfdood van vermoeidheid; zij hadden vijftien volle uren met leege magen gevochten en zochten een droge korst brood en een slok water machtig te worden. Rhodes stond te Kimberley uit te kijken naar de lichtseinen van het Engelsche leger. Hij staarde lang naar den nachtelijken hemel, die donker bleef. Hij had zoo zeker op de zegepraal gerekend, doch de tijding er van bleef uit, en hij begreep er niets meer van. |
|