De oorlog in Zuid-Afrika. De strijd tusschen Engeland en de verbonden Boeren-republieken Transvaal en Oranje-Vrijstaat in zijn verloop geschetst. Deel 1
(1899)–Louwrens Penning– Auteursrecht onbekendHet Doodenveld van Magersfontein.DEN volgenden morgen was lord Methuen van plan om nògmaals een bestorming te wagen, en de dolle Colville gaf hem gelijk. Doch de andere bevelhebbers schudden het hoofd, en na een kort artillerie-duel met de Boeren zetten de Engelschen hun terugtocht in geregelde orde voort naar het oude kamp bij Modderrivier. Toen rezen de overwinnaars langzaam op uit hun schansen. Sommigen hadden veertig uren achtereen knielend in de loopgraven gelegen en zware ontberingen doorstaan, doch dat lijden was gauw vergeten bij de glorierijke overwinning! Zoo wandelden zij dan naar het slagveld, de groote troepen gieren opjagend, die reeds hun doodenmaal waren begonnen. | |
[pagina 405]
| |
Ach, het was toch een vreeselijk gezicht! De Hooglanders lagen daar uitgestrekt als havergerven op een afgemaaid veld! Bij een kleinen mierenhoop, waarachter zij schuiling hadden gezocht, lagen de lijken van vier reusachtige Hooglanders; achter kleine terreinverhoogingen, waar de
Boeren, Britsche gewonden verplegende op het slagveld.
soldaten zich vermoedelijk veilig hadden gewaand, lagen hun lijken bij hoopenGa naar voetnoot1). Achter een mierenhoop lag een officier; de verstijfde rechter- | |
[pagina 406]
| |
hand hield nog het potlood omklemd, waarmede hij op een blad papier, dat naast hem lag, had geschreven: ‘Geliefde vrouw!’ doch verder was hij niet gekomen. Men vond bajonetten, waarop soldaten met een puntig voorwerp hun laatste wilsbeschikkingen hadden neergeschrevenGa naar voetnoot1). Sommige Engelsche gewonden lagen te bidden; andere stierven met gebalde vuisten, terwijl zij Rhodes vloekten en Chamberlain voor Gods rechterstoel daagden. Het was een onbeschrijflijk treurig tooneel, en de harten der leeuwen van Magersfontein beefden er van. Zoo begonnen zij dan het werk van den barmhartigen Samaritaan, en boven het van bloed en jammer gedrenkte slagveld gingen de sterren op van liefde, erbarming en medelijden. Menige Hooglander heeft daar uit de hand van zijn vijand zijn laatsten dronk ontvangen, en hem gezegend met den laatsten blik uit zijn brekend oog.
En nu is het één dag later, Dinsdagavond. De Engelschen zullen hun dooden begraven, 300 meter ten noorden van het tot puin geschoten dorpje Modderrivier. De zon gaat juist onder in een wonderen, gouden gloed, den rand verlichtend der lange, duistere kuilen. In 't zuiden kabbelt de Modderrivier - zoo vredig, alsof zij reeds vergeten is, dat slechts weinig dagen geleden haar water werd rood gekleurd door bloed. Er heerscht diepe rust op het golvende veld; de avondwind ritselt even in de toppen van het geboomte en alles is weer stil. Daar liggen ze, in lange rijen, in hun dekens gerold, de dappere Hooglanders! En generaal Wauchope is er ook bij, op dit laatste appèl. Hij heeft zijn Schotten vergezeld in den strijd - hij zal hen ook vergezellen in den duisteren kuil. 't Is een plechtige stoet. Voorop gaat de geestelijke: blootshoofds, in ambtsgewaad; dan volgen de zestien speellieden met hun doedelzakken; daarachter de Hooglanders in vol ornaat, den dooden generaal in hun midden. En de doedelzakken spelen - weemoedig, zachtklagend als het snikken eener moeder, die om haren eerstgeborene treurt, om dan over te gaan in de oude klanken van Engelschen roem. Doch de dooden hooren niet meer die tonen van ijdele glorie - stil! nu dalen zij in den duisteren kuil! - Hebt gij ze nu zien begraven? Sla dan uw blik op naar het noorden, en daar, op de heuveltoppen van Magersfontein, kunt gij in den schemerenden avond den Leeuw van Afrika zien, het oog onbeweeglijk gericht | |
[pagina 407]
| |
Begrafenis van generaal Wauchope.
| |
[pagina 408]
| |
op die groote, lange graven. Paul Kruger heeft eens gezegd: ‘Wij zullen voor onze vrijheid een prijs laten betalen, waarvan de wereld ontzetten zal,’ en er is nooit een grootere waarheid over zijn lippen gekomen. Goud wil hij hebben, de snoode vijand - goud, maar hij zal het met bloed betalen! - en er zal rouw zijn en geween aan de boorden van den Theems. Zeker, nu eerst zal de strijd in al zijn verschrikkingen ontbranden. Engeland zal zijn huurlingen zenden - bij tien-duizenden en bij honderdduizenden - en het zal het jonge Afrikaansche volk overstelpen door zijn reuzenmacht. Het zij zoo - de Afrikaanders hebben op die mogelijkheid gerekend, ja 't is mogelijk, dat zij tijdelijk ondergaan in den al te ongelijken strijd. Doch het zal geschieden met eere, met de vlag in top, en haar gouden inschrift zal blinken en schitteren, voordat zij ondergaat in de golven van het Engelsen geweld: MET GOD VOOR VRIJHEID EN RECHT! Loopgraaf der Boeren op het slagveld van Magersfontein in doorsnede gezien.
|
|