De oorlog in Zuid-Afrika. De strijd tusschen Engeland en de verbonden Boeren-republieken Transvaal en Oranje-Vrijstaat in zijn verloop geschetst. Deel 1
(1899)–Louwrens Penning– Auteursrecht onbekend
[pagina 354]
| |
Bij Kimberley.
| |
[pagina 355]
| |
had nog een ander avontuur. Een Engelsche voorpost, bestaande uit een officier en 5 manschappen, kwamen dwars over het veld op hem aanzetten, verklaarden, dat zij er de brui van gaven, om nog langer te vechten en honger te lijden, en gaven zich over. Intusschen verwittigde de Vrijstaatsche hoofdkommandant Wessels den bevelhebber van Kimberley, dat de stad zou worden gebombardeerd, en de vrouwen en kinderen dus op veilige plaatsen moesten worden gebracht. Dit bombardement had dan ook op verschillende dagen onder leiding van majoor Albrecht plaats, en verspreidde een heilzamen schrik. Een der bommen drong het kerkgebouw bij de achterdeur in en bij de voordeur uit.Een Boerenwacht voor Kimberley.
De Kaffers vonden het dan ook niet erg pleizierig in de diamantenstad, en Kekewich zond een 600-tal onnutte eters, waaraan hij bij de verdediging der stad toch niet veel had, weg. Doch de Boeren waren zoo verstandig, hen niet door te laten, en zij keerden terug met de complimenten aan Kekewich. In den vroegen morgen van den 16den November werd een wacht van 30 Bloemfonteiners, behoorende bij het kommando van Kolbe, te Tarantaalrand, ten noordoosten van Kimberley, door een twintigvoudige overmacht onder den dapperen Engelschen majoor Scott-Turner heftig aangevallen. Het was mistig weer, en de vijand had de blijkbare bedoeling, | |
[pagina 356]
| |
om het kleine hoopke gevangen te nemen. Doch de Vrijstaters vochten als leeuwen, terwijl kommandant Kolbe onmiddellijk 100 man versterking zond, en majoor Albrecht zijn zwaar geschut liet spelen. Toen deinsden de Engelschen af. De Vrijstaters hadden 9 gewondenGa naar voetnoot1), doch de verliezen van den vijand moeten, te oordeelen naar de bloedsporen, die in hun verlaten stellingen nog zichtbaar waren, zwaar zijn geweest. Den volgenden dag had kommandant Lubbe een aanval van den vijand te doorstaan, doch deze zich ook later herhalende uitvallen uit Kimberley hadden weinig om 't lijf, daar zij zonder vruchtbare resultaten bleven. De granaatkartetsen der Engelschen waren tamelijk gevaarlijk, doch hun granaatvuur beteekende gemeenlijk al bitter weinig. De Boeren konden, staande op hun kopjes, het blauwgrijze wolkje zien, dat de komst der bom aankondigde, en hadden dan nog tijd genoeg, om zich in een veilige schuilplaats te bergen. Een episode uit de belegering, die tevens eene levendige schilderij geeft van de belegering van Kimberley, vindt men in een schrijven van een oud-AmsterdammerGa naar voetnoot2), waaraan de volgende bijzonderheden zijn ontleend: ‘Zooals ik de vorige week schreef, hadden de Rooies 's morgens tamelijk wat kanonvuur gericht op Kamferdam. Toen kregen we opeens het bevel: “Opzadelen.” Dit gebeurde in allerijl. Binnen een half uur waren we op Kamferdam en namen posities in, daar en op en achter de diamantmijn. Onze paarden maakten we achter een paar kopjes los, en ieder zocht een goed plekje. Het kanon zweeg echter, en zoo gingen verscheidenen onzer eens naar beneden in de mijn. Nu, er was tamelijk wat te zien; zoo ging ik ook naar de bakken, waar de diamanthoudende aarde in gewasschen wordt; met nog drie anderen ging ik toen diamanten zoeken. Maar jawel, opeens hooren we boven ons een knal: houtplinten, steengruis en kogels als knikkers hagelden uit de lucht. We schrokken leelijk, tuimelden over elkaar en zochten weg te komen. Maar we waren als vier palingen, die om en door elkaar kruipen en niet los kunnen komen. Dit duurde eenige oogenblikken, die ons echter lang genoeg schenen. Een nieuwe knal achter den heuvel van uitgewerkte aarde bracht ons tot bezinning; we lieten elkaar los, stormden eerst naar boven en zochten toen dekking. En nu begon een soort van bombardement, dat van 3 uur tot precies zononder duurde; met drie kanonnen werd voortdurend op ons gevuurd, afwisselend één bom en dan twee granaat-kartetsen. Ik heb u reeds geschreven, dat de laatste soort vuil goed is. Ze barsten boven je hoofd, en dan vallen de kogels als hagelsteenen neer, terwijl de grootere brokken nog tot op 400 meter neerslaan of over den grond huppelen. Wij hadden | |
[pagina 357]
| |
maar één kanon, maar dat deed zijn werk goed, want het beantwoordde voortdurend de vijandelijke kanonnen, totdat net met zononder door een stuk bom 5 spaken van een wiel werden stukgeslagen, en de korporaal-bevelhebber niet meer durfde voortgaan, uit vrees, dat het heele kanon onvervoerbaar zou worden. Drie keer zagen we hun doodswagentje uitkomen, om getroffenen weg te halen. Met groote juistheid vielen de projectielen des vijands onder of boven ons, en het was niet bepaald plezierig, om die stof rondom te zien uitslaan. De paarden stonden zeer gevaarlijk; zij rukten zich los en holden weg. Toen Rob zich ook had losgerukt, en ik naar hem toe wilde, om hem weer vast te maken, sloeg in het kliphoopje, waar ik op mijn hurken zat, op twee armslengten een bom, zoodat de klipsplinters, mij om de ooren vlogen. Een blauw-witte streep wees mij de plek, waar zij was neergekomen. Gelukkig keerde de Heere de scherven over mijn hoofd, maar één trof een nabijstaand paard aan zijn schouderblad en verwondde het ernstig. Zoo gauw mogelijk verliet ik die gevaarlijke plek. Daar werden nog meer paarden gewond en ook één man. Bij een ander sloeg een stuk scherf op zijn patroonband, zoodat zijn borst blauw zag. Een ieder zegt, dat de Heere ons wonderlijk bewaard heeft, en ik kan niet anders dan dit ten volle beamen. Toen het donker werd, hield het vuren op, en joegen we één voor één weg, d.w.z. wij, die dien nacht op brandwacht moesten; de anderen bleven.’ Op Zaterdag 25 November deden de belegerden onder majoor Scott-Turner een krachtigen uitval naar het westen, in de richting van den Lazaretskop, ten westen der stad. Hier lagen de Bloemhof-burgers, sterk 300 man. Het was nog nacht, toen de Engelschen oprukten; zij plaatsten hun artillerie op punten, van waar zij mogelijke versterkingen, voor de Boeren in aantocht, zouden kunnen keeren, en rukten, met de bajonet op het geweer, bij het krieken van den morgen snel op de Boerenschansen aan. De burgers lagen in hun loopgraven te slapen, en moesten hun onbegrijpelijke zorgeloosheid duur betalen. 11 Boeren sneuvelden, 18 werden ernstig gewond, en 33 man werden krijgsgevangen gemaakt. Generaal Du Toit bevond zich op anderhalf uur afstands, toen hem het rapport der overrompeling bereikte, en onmiddellijk opzadelend, snelde hij met 100 manschappen van Wolmaransstad den Bloemhof burgers te hulp, joeg de Engelschen terug en kampeerde in de oude Boerenstellingen. In zijn ambtelijk bericht over dit gevecht laschte hij de volgende woorden in: ‘Het noodlottig geval moet in hoofdzaak toe te schrijven zijn aan verregaande onwaakzaamheid en gerustheid en het niet opvolgen van orders, want de vijand was tusschen onze menschen, alvorens er gevuurd werd.’ Drie dagen later, Dinsdag 28 November, hadden de burgers van Bloemhof bij Lazaretskop een nieuwen, heftigen uitval te doorstaan, doch | |
[pagina 358]
| |
dezen keer waren zij op hun hoede. Om
Colonel Kekewich.
drie uur in den morgen rukte een groot deel der Engelsche bezetting uit met inbegrip der vrijwillige artillerie, die onder het bevel van majoor Chamier stondGa naar voetnoot1). Een heuvelrug, die de schietbaan bestreek, werd zonder tegenstand bezet, en de Boeren trokken eveneens van Carter's hoeve, die door de Engelsche artillerie werd beschoten, terug. Intusschen openden de Boeren van den Spitskop een goed gericht en krachtig granaatvuur op de Engelsche artillerie, maar majoor Scott-Turner rukte met zijn bereden troepen op tot de bestorming der vijandelijke stellingen. Drie schansen werden in een snellen aanloop genomen, doch thans ontving de zwakke Boerenkrijgsmacht versterking, en ging op haar beurt tot den aanval over, die meesterlijk werd volbracht. De moedige majoor Scott-Turner zocht tevergeefs de Boeren te keeren; hij viel met een schot door het hoofd stervend neer; een zijner dapperste officieren deelde zijn lot, en de in verwarring rakende soldaten zochten hun heil in een overhaaste vlucht. Het gevecht had vier uren geduurd. De Boeren hadden een verlies van 3 dooden en 10 gewonden; in de heroverde schansen vonden de burgers 20 Engelsche dooden, terwijl het volle getal natuurlijk veel grooter moet zijn geweest. Zoo werd de ramp van den 25sten November weer goed gemaakt door het succes van den 28sten. Vooral de dood van majoor Scott-Turner was voor Kekewich een hard en treffend verlies, doch hij troostte zich met de gedachte, dat lord Methuen met de onoverwinnelijke garde in snellen aantocht was. |
|