De oorlog in Zuid-Afrika. De strijd tusschen Engeland en de verbonden Boeren-republieken Transvaal en Oranje-Vrijstaat in zijn verloop geschetst. Deel 1
(1899)–Louwrens Penning– Auteursrecht onbekendVrijburg. Het Noorden.DE tijding, dat de Boeren de grenzen waren overgetrokken, verwekte in Vrijburg een buitengewone spanning, en majoor Scott, die bevel voerde over het Kaapsche politie-corps, te Vrijburg in garnizoen, had een moeilijken stand. Hij had bevel ontvangen, de stad te houden, maar het was onmogelijk, dit klaar te spelen, indien de burgerij hem niet bijstond. Hij haastte zich om een versterkt kamp met wallen van zandzakken op te richten, sprak zijn minderen moed in, en vermaande de burgers, hem trouw te blijven. De burgers echter waren onwillig. Zij zeiden, dat het krankzinnigenwerk was, om een plaats te verdedigen, die niet geproviandeerd was, terwijl er slechts voor één maand watervoorraad zou zijn. Zij hielden volksvergaderingen, waarin besloten werd, om geen schot te lossen op de Boeren, maar anderen gingen nog een stap verder, haalden hun snelste kleppers van den stal en reden de Boeren te gemoet, hun dringend verzoekend, heel gauw te komen. De verbittering tegen de Engelschen klom met den dag, en majoor | |
[pagina 334]
| |
Wapenstilstand, na de bestorming der verschansing bij Game-Tree.
| |
[pagina 335]
| |
Scott begreep, dat hij met zijn kleinen troep gevaar liep, door de burgers aan den vijand overgeleverd te worden, indien hij zich niet haastte om weg te komen. Zoo liet hij dan opzadelen, en trok met zijn manschappen weg. Maar het griefde den dapperen krijgsman toch in zijn ziel, dat hij den hem toevertrouwden post in den steek had moeten laten, en hij voelde zich diep ongelukkig. Zijn manschappen, die veel met hem op hadden, zagen het wel, dat hij lead. Hij reed zwijgend voor zijn manschappen uit, staarde met strakken blik naar de verte, en zijn bleek, vermoeid gelaat droeg de sporen van doorwaakte nachten. Zoo werd het avond; de paarden werden afgezadeld en gekniehalsterd, de manschappen vormden een lager in het open veld, en legden zich neer om te slapen. Plotseling werden zij opgeschrikt door een pistoolschot. ‘Dat is de majoor,’ zeide een politieman, terwijl hij overeind sprong; ‘hij heeft zich voor het hoofd geschoten.’ De man had het goed geraden. Men vond den beklagenswaardigen officier in het veld - reeds dood - de revolver in de hand - terwijl eenige druppels bloed op zijn voorhoofd parelden. Hij had een twee-en-twintig-jarigen trouwen dienst achter den rug, en dit was het treurige einde. De officier, die hem opvolgde in het kommando, las den lijkdienst, en sprak eenige waardeerende woorden, waarin hij herinnerde aan het groot verlies, dat de Staat door den dood van dezen bekwamen aanvoerder had ondervonden, terwijl de manschappen een graf dolven, tusschen twee doornboomen, die pas begonnen te bloesemen, en hem daar begroeven. Intusschen werd generaal De la Rey aan het hoofd van een Boerenkommando door de Vrijburgers op Zaterdag 21 October met gejuich ingehaald, en in een put werd een groote hoeveelheid wapens en ammunitie, door de politie verborgen, ontdekt. De la Rey liet de VijfkleurGa naar voetnoot1) hijschen en zeide: ‘Deze vlag waait nu over het gansche gebied ten noorden der Oranjerivier, en de Engelsche vlag zal er niet meer waaien dan boven de lijken der Boeren!’
Ook uit het Noorden, uit Rhodesia, door de Boeren het land van bedrog genoemd, dreigde gevaar, en de Boeren waren wel verplicht, een gedeelte hunner krijgsmacht af te zonderen tot bescherming der noordelijke grenzen. Dinsdag 17 October kwam het hoofdkommando, sterk 400 man, aan te Hendriksdal (tegenover Rhodesdrift), een politie-station aan den zuidelijken oever der Limpopo- of Krokodil-rivier. De Boeren hadden veel geleden; de tocht van Pietersburg af door het onherbergzame veld had bijna 14 dagen geduurd, was een aaneenschakeling van ellende, vermoeienis, | |
[pagina 336]
| |
honger en dorst, en de Boeren waren wat blij, toen zij den oever van de Limpopo-rivier hadden bereikt. Het kommando was zonder kanonnen, en het hoofddoel was, om den vijand, die zich te Tuli had genesteld, en van hier uit zijn patrouilles liet zwermen, in het oog te houden. Hij stond onder het bevel van kolonel Plumer; zijn sterkte werd geschat op 1200 man en een aantal kanonnen, terwijl de manschappen voor een deel bestonden uit het uitvaagsel der menschheid. De pont werd gerepareerd, en veldcornet Briel klepperde met een kleinen troep Boeren Rhodesia in, den voorpost vormend van het Boerenkommando. Hij sloeg zijn lager op ten oosten van Rhodesdrift aan den noordelijken oever der Limpopo-rivier, en had oogen en ooren noodig, om niet overrompeld te worden door den vijand. Zijn lager was opgesteld achter een heuvel, en gescheiden van het Engelsche kamp door groote, ruige bosschen, waaruit de Engelschen de Boeren bestookten. Zij hadden het vooral op de paarden der Boeren gemunt, en er hadden aanhoudende schermutselingen plaats, waarbij de Transvalers hun meerderheid als scherpschutters intusschen met glans handhaafden. Kleine patrouilles zwermden tot aan de Shashani-rivier, en sneden de telegraaflijnen door, terwijl generaal Grobler recht doortrok tot Palapye, om de spoorlijn op te breken, die Mafeking met Bulawayo verbindt. Het moeilijkste bij deze tochten was het gebrek aan gras en water: er waren streken, die in een omtrek van tien uren gaans geen groen sprietje vertoonden - een ware, barre woestijn. De burgers waren seer verblijd met de komst der Johannesburgers, die Maandag 30 October het hoofdlager bij Hendriksdal bereikten. Zij brachten 3 kanonnen mede, waaronder 2 Maxims. Het eene Maxim was indertijd bij Krugersdorp op Jameson veroverd; de Boeren stelden er veel belang in, en de sporen der kogels in de wielen waren nog duidelijk zichtbaar. Onder de officieren bevonden zich kapitein Sarel Eloff, kapitein Dalwig, en de luitenants Mathey en Odendaal. Zij hadden veel tegenspoed ondervonden onderweg; verscheiden paarden en muildieren waren bezweken; de thermometer stond gewoonlijk op 108 graden Fahrenheit. Op Donderdag 2 November trokken de Boeren voorwaarts. Daniël du Preez, kommissaris der Naturellen, sprak een indrukwekkend gebed uit, en om tien uur zouden de twee Engelsche forten worden bestormd. De veldcornets Briel en Albertse en de politie-sergeant Jan CelliersGa naar voetnoot1) moesten, gesteund door 2 kanonnen onder Eloff en Dalwig, met 300 manschappen langs de rivier in oostelijke richting oprukken en zich vervolgens noordelijk wenden, waar zij het kleinste der twee | |
[pagina 337]
| |
forten, bestaande uit den versterkten winkel van Bryce, zouden bestormen. Dit fortje lag 9 mijlen van het Boerenlager verwijderd, terwijl het grootste fort op een afstand van 5 mijlen lag. De waarnemende kommandant, generaal Van Rensburg, zou dan zoo spoedig als hij het eerste kanonschot hoorde, met kommandanten Kelly, Grobler, Daniël du Preez en 200 manschappen het grootste fort aantasten. Zonder ongevallen kwamen de Boeren in den omtrek van den versterkten winkel, en veldcornet Albertse nam een stelling in ten zuiden van het fort, terwijl veldcornet Briel en sergeant Celliers de vijandelijke stelling tot op 150 meter naderden. Zij hadden een zeer onvoordeelige positie, waren slechts 20 man sterk en verloren 7 paarden. Den dapperen Celliers werd het paard onder hem doodgeschoten. Ook werden 3 manschappen gewond. Doch nu begon het groote kanon van Sarel Eloff, dat op een prachtig kopje was opgesteld, te schieten, en de donder van het geschut vermengde zich met het gebrul der opgeschrikte leeuwen, wijd uit de verte. Het kanen hield zich ferm, en de Engelschen zochten hun heil in de vlucht. Maar 8 manschappen, waaronder een luitenant en een Engelsch predikant, wisten niet zoo gauw uit de voeten te komen, en werden krijgsgevangen gemaakt. De Engelschen hadden zich ruim twee uur lang dapper en kloekmoedig verdedigd; bij de Boerenartillerie hadden kapitein Eloff en kapitein Von Dalwig, een veteraan uit den Fransch-Duitschen oorlog, zich bijzonder onderscheiden. 't Zag er in den winkel verwilderd en verlaten uit, en men kon aan alles zien, dat de vlucht in groote overhaasting had plaats gehad. Vele brieven en documenten vielen den Boeren in handen, waaronder een rapport uit Tuli, waarin op een nauwkeurig onderzoek werd aangedrongen naar de daders, die de telephoonlijn tusschen Tuli en de zuidelijke versterkingen hadden doorgesneden, terwijl de Kaffers aansprakelijk moesten worden gesteld voor alle schade, die de Boeren aan de telegraaflijn aanrichtten. Bij het vallen van het eerste kanonschot rukten de 200 manschappen van generaal Van Rensburg op, en kommandant Kelly nam op 400 meter afstands van het groote Engelsche fort, waar kapitein Sprigley met 180 man lag, een prachtig gelegen kopje in bezit, dat de Engelschen hadden verzuimd te bezetten. De vijand gaf een scherp vuur, dat de Boeren krachtig beantwoordden, totdat een klein snelvuurkanon den vijand uit zijn lager dreef. Hierop joeg Daniël du Preez met 30 burgers den weg naar Tuli op, om den vijand den terugtocht af te snijden, en deze heesch de witte vlag. Du Preez gaf nu aan zijn manschappen bevel om het schieten te staken en de Transvaalsche vlag te hijschen, doch nauwelijks was dit gebeurd, of de Engelschen gaven een vol salvo af. Twee burgersGa naar voetnoot1) stortten dood | |
[pagina 338]
| |
De vijand in zicht.
| |
[pagina 339]
| |
tegen den grond; Du Preez ontsnapte ternauwernood aan hetzelfde lot, en van de verwarring maakten vele Engelschen gebruik, om in de aangrenzende bosschen te ontsnappen. Het was een lage, afschuwelijke moord, die de harten der Boeren diep verbitterde. Zij bleven in hun stellingen, doch de vijand gaf slechts een zwak vuur, en den volgenden morgen was hij gevlucht. Drie burgers naderden nu behoedzaam het vijandelijke fort; er was geen mensch meer te vinden; de paarden keken met hongerige oogen de burgers aan, en onder een grooten cremortart-boom stonden de wagens. In 't geheel werden in beide forten buitgemaakt 58 paarden, 79 muildieren, 18 slachtossen, 7 wagens, 1 Schotsche kar en 1 ambulance-wagen. Behalve de 2 gesneuvelden, die door verraad waren gevallen, hadden de Boeren geen ernstige verliezen te betreuren. Er waren in 't geheel slechts 4 lichtgekwetsten. De Engelschen hadden 9 dooden, behalve de gewonden. Een Noord-BrabanterGa naar voetnoot1), die dit gevecht meemaakte, schreef daarover aan zijn familie in de volgende eigenaardige bewoordingen: ‘Het gevecht, dat ik meemaakte, kostte aan 2 der onzen het leven, en 4 werden gewond. Ofschoon de kogels mij om de ooren floten, was er geen een, die mij maar even schramde. De manier van vechten bracht in die streek mede, dat men van boom tot boom vooruitspringt of kruipt, totdat we vlak bij een vijand zijn. Zoo kwam het, dat bij zoo'n sprong een dumdumkogel mij tusschen de beenen doorvloog en mijn broek scheurde. Enfin, om kort te gaan, wij namen na twee uur vechten de positie Bryce-Winkel in. Kapitein Eloff, kommandant van het fort Johannesburg, was onze aanvoerder, en benoemde mij na dit gevecht tot zijn adjudant. De manier van oorlogvoeren is hier geheel anders dan in Europa; ieder vecht op zijn eigen houtje, en geloof gerust, dat die manier goed is. Zoo zit je bijvoorbeeld goed beschermd achter een klip of boom, rookt je pijp heel gemoedelijk, schiet je geweer leeg, laadt het weer, en zoo gaat de tijd heel gezellig voorbij. De menschen denken heel wat daarvan, maar 't is eenvoudig een tijdpasseering. Loop je in de kijkers, dan wordt je luitenant of iets meer, en het menschdom is geheel en al bewondering. Het ergste van alles is dat trekken en het slapen tegen Afrika aan, zonder tusschen je boddie en dat werelddeel kippenkleeren te kunnen plaatsen. Tref je daarbij nog zoo'n tocht van 13 dagen, zooals ik heb gehad, met nagenoeg geen water, een temperatuur van 108 graden Fahrenheit in de schaduw, en land, waar niets dan dorens en cremortart-boomen zonder blaren groeien, waar sinds zes maanden geen droppel regen viel, maar leeuwen, tijgers, panters en dergelijk gespuis 's nachts je paarden en muilezels stelen; waar schorpioenen de plaats en de werkzaamheden der | |
[pagina 340]
| |
vlooien innemen en vervullen, dan ben je allesbehalve voor je plezier uit, en vindt je, dat het thuis bij moeder de vrouw toch veel beter is. Maar alles zal recht komen.’ De Boeren hadden het geluk, wat hun niet dikwijls gebeurde, om een Engelschen spion, die in hun lager was geslopen, te ontdekken en op te pakken. Men vond bij hem een zakboekje met aanteekeningen, hoe sterk de Boeren waren, hoe het des nachts het raadzaamste zou zijn, om hen aan te vallen, en andere bedenkelijke adviezen meer, alles in potloodschrift, die den krijgsraad deden besluiten, dit gevaarlijk schepsel te veroordeelen tot twee jaar gevangenisstraf met harden arbeid. Den volgenden Zondag hield de Engelsche predikant een godsdienstoefening voor zijn medegevangenen, die door verscheiden Boeren werd bijgewoond. Hij sprak over de gelijkenis van den Barmhartigen Samaritaan. ‘Nooit, mijne vrienden,’ zeide hij, ‘hebben wij betere gelegenheid gehad, om de practische toepassing te zien van deze les van Christus en van de uitwerking Zijner leer, wanneer men daarnaar leeft, dan in deze dagen in onze gevangenschap.’ De Boeren keken er nieuw van op, dat zij door dezen Engelschen predikant als barmhartige Samaritanen werden voorgesteld. Zij hadden zoo iets van Engelsche zijde nog nooit gehoord, en zij staarden den dominee aan met groote, verbaasde oogen. Intusschen beperkten zich de krijgsverrichtingen tot verkenningstochten in den omtrek, waarbij luitenant Mathey met een patrouille Johannesburgers Tuli naderde tot op een afstand van een paar mijlen, zonder een vijand te ontmoeten. Doch aan den wensch van kapitein Eloff, om Tuli in te sluiten, werd goon gevolg gegeven, en de samenwerking tusschen Johannesburgers en Zoutpansbergers liet bepaald te wenschen overGa naar voetnoot1). Zoo gingen de snikheete dagen, afgewisseld door verfrisschende, heerlijke regenbuien met zwaar onweer, langzaam heen. De Boeren vermaakten zich in hun leegen tijd met jagen en visschen, zochten een beschaduwd plekje op, waar zij zich neervlijden om een boek te lezen en een brief naar huis te schrijven, of bespiedden het nijlpaard, dat met logge pooten rondplaste in het water der Limpopo-rivier, en den krokodil, die den grooten, afschuwelijken kop traag ophief boven den modderigen waterkant. Des nachts werd de slaap dikwijls gestoord door het luid gebrul van het wild gedierte, en de leeuw, de koning der dieren, kwam | |
[pagina 341]
| |
Een landschap aan de Noord-Westelijke grenzen van Transvaal.
| |
[pagina 342]
| |
uit zijn leger te voorschijn, en naderde met voorzichtigen, bedachtzamen tred het Boerenlager. Ten noorden der rivier ontdekten de Boeren een baken, dat zij voor het grensbaken beschouwden tusschen Rhodesia en het gebied van het Kaffer-opperhoofd Khama, wiens land onder Engelsch Protectoraat was geplaatst. De Kaffers, die hier woonden, waren den Boeren zeer ongenegen. De Engelschen hadden hun verteld, dat de Boeren kwamen, om de Kafferkinderen te rooven en de Kafferouders tot slaven te maken. Kolonel Ferreira deed alle moeite, om hun deze leugens uit het hoofd te praten, maar het baatte niets. De schrik voor de Boeren zat er in. Khama zond aan kommandant Grobler dan ook een boodschap, die aan duidelijkheid niets te wenschen overliet: Indien Grobler het durfde bestaan, om Khama's gebied te betreden, dan was zijn graf gedolven. In Bulawajo was men met die vijandige houding der Khama-Kaffers dan ook bijzonder in zijn schik, en men wapende hen tegen de Boeren met geweren en Maximkanonnen. En zoo iemand aanmerking mocht maken op dit ongehoorde feit, dat zwarten door blanken werden gewapend, om blanken te vermoorden, och, dan haalden die Engelschen even de schouders op: ‘Wat zou dat? Was dat dan zoo erg? De huid van de Boeren was een tintje blanker dan die der Kaffers - dat was het eenige verschil!’ Natuurlijk moest dit uitloopen op een moordpartij, doch dat wilden de Engelschen ook, en de afschuwelijke sluipmoord van Derde Poort ligt voor hunne rekening. |
|