De oorlog in Zuid-Afrika. De strijd tusschen Engeland en de verbonden Boeren-republieken Transvaal en Oranje-Vrijstaat in zijn verloop geschetst. Deel 1
(1899)–Louwrens Penning– Auteursrecht onbekendBij Mafeking.
| |
[pagina 308]
| |
wolken, en er kwam een plotselinge wervelwind opzetten, die de banen van de ontplooide vierkleur deed klappen, de stofwolken meters hoog opjoeg, en de linnen huiven der ossenwagens dreigde te scheuren. Onmiddellijk daarop barstte een hevig onweer los met hagel en regen, terwijl geen half uur later de zon schitterde aan een wolkeloozen hemel. Langzaam voorttrekkende en slechts eenmaal afzadelende, werd Lichtenburg bereikt: een klein, liefelijk plaatsje, omringd door groene weiden en prachtige korenvelden. Het stille dorp heeft niet veel merkwaardigs; aan de ééne zijde staat het landdrost-, post- en telegraafkantoor, aan de andere zijde de uit blauwe klipsteen opgetrokken kerk, terwijl een met dicht gras begroeid plein er tusschen ligt. Een uur voorbij Lichtenburg werd halt gehouden op de waterrijke plaats van den dapperen generaal J.H. de la Rey, die tevens Eerste-Volksraadslid is voor het district Lichtenburg. Van hier werd de tocht voortgezet naar Polfontein; het is een Kafferplaats, en daar er een zendeling werkt, wordt Polfontein een zendingstation genoemd. Men vindt er een waterbekken, dat een omtrek van 400 meter heeft. Het water is diep, heeft verscheiden draaikolken, en in het midden een met riet begroeid klein eilandje, door de Boeren ‘pol’ genoemd. Het water in dit bekken kan merkwaardig snel rijzen en dalen, en vormt den vermoedelijken oorsprong der Maloporivier, die Mafeking besproeit, en evenals vele Afrikaansche rivieren beurtelings boven en onder den grond stroomt. Hier te Polfontein werd het lager opgeslagen, terwijl Woensdagavond 11 October de tot het leger van generaal J.H. de la Rey behoorende veldcornetschappen van Lichtenburg, Klerksdorp en Gatzrand het reeds verwachte bevel ontvingen, om de grenzen over te trekken, en de spooren telegraaflijn tusschen Vrijburg en Mafeking onbruikbaar te maken. Nog in den nacht werd opgezadeld en verlieten 200 ruiters van elk veldcornetschap met 4 kanonnen het lager, trokken in den nacht over de grenzen, en bereikten den volgenden morgen, 12 October, Maritzani, waar een politie-station was en waar de dorstige menschen en dieren overvloedig water vonden. Van hier spoedden zich de Boeren naar Kraaipan, 37 mijlen ten zuiden van Mafeking, waar Engelsche troepen werden vermoed, en des namiddags te vier uur werd de plaats bereikt. Ze was bijna geheel verlaten, en niemand was achtergebleven dan de winkelier en eenige arbeiders, die met de handen in den zak en met groote oogen de gewapende Boeren zagen naderen. Men vond hier eene uit zandzakken haastig opgeworpen versterking, en vernam van den winkelier, dat het garnizoen, sterk 83 man, reeds den vorigen avond naar Mafeking was vertrokken: in de stellige meening, dat Mafeking onmiddellijk zou worden aangevallen. | |
[pagina 309]
| |
Engelsche troepen op weg naar Mafeking.
| |
[pagina 310]
| |
De Boeren besteedden den avond, door op verschillende plekken de spoorlijn op te breken en den telegraafdraad af te kappen, waarna de vermoeide ruiters - ieder veldcornetschap op een bijzondere plek - gingen kampeeren en slapen. Doch de rust zou niet lang duren, want een uur vóór middernacht kwamen de aansnellende brandwachten de lagers alarmeeren met den roep: ‘Op 't zaâl - de Engelschen!’ De Boeren wreven zich de slaperige oogen, grepen geweer en bandelier, sprongen met bewonderenswaardige vlugheid te paard en zeiden: ‘Neef, ons nie zien geen Roodbaadje nie!’ Maar ze waren er toch in een gepantserden trein. De trein was eenige uren geleden uit Vrijburg vertrokken en had kanonnen en ammunitie geladen voor Mafeking. Alles liep goed van stapel tot Maribogo toe, waar de Engelschen de tijding ontvingen, dat een kommando Boeren zich bij Kraaipan had gelegerd. Het veiligste zou nu wel zijn geweest, om terug te keeren, maar de kommandeerende officier, luitenant Nesbitt, had het zich nu eenmaal in het hoofd gezet, om Mafeking te bereiken, luisterde naar geen goeden raad en ging als een echte dwarskop zijn ongeluk te gemoet. De locomotief met den ammunitiewagen werd op een afstand van 40 meter voor het andere gedeelte van den trein geplaatst, en in een matig tempo werd opgestoomd, totdat de locomotief, in de nabijheid van het station Kraaipan gekomen, met een plotselingen schok ontspoorde. Zij lag overzij, machteloos, als een paard, dat de pooten heeft gebroken. Het personeel bestond echter uit wakkere kerels, die zoo gauw den moed niet opgaven. Zij ontdekten, dat een paar rails waren weggenomen, die spoedig werden opgespoord en weer op de baan gebracht. Nu werd een bok genomen, en toog men aan het werk, om de machine overeind te krijgen, maar midden in dezen nuttigen arbeid - men was er ongeveer een half uur mee bezig geweest - werden zij op de alleronaangenaamste wijze gestoord door het fluiten der Mauserkogels. Rechts van de ontspoorde locomotief waren eenige heuvels; links diepe slooten. De heuvels werden bezet door de manschappen van veldcornet S. Claasen, de slooten door de manschappen der veldcornets Coetzee en Cronjé, die onder beschutting der nachtelijke duisternis den vijand tot op 200 pas naderden. Ondertusschen zond veldcornet Coetzee eenige ruiters uit, om de spoorlijn achter den gepantserden trein op te breken, wat ook gelukte, en luitenant Nesbitt zat met zijn trein zoo vast als een oorlogschip in een afgedamd kanaal. De Boeren gaven een onregelmatig geweervuur, dat door de Engelschen met geweervuur en het artillerievuur uit hun 3 Nordenfelder-kanonnen (zevenponders) werd beantwoord. Zij onderhielden gedurende den ganschen nacht een wild vuur, maar het was volkomen onschadelijk, want zij | |
[pagina 311]
| |
schoten in den blinde en konden in spijt van het maanlicht de Boeren, die trouwens goede dekking hadden, niet zien. Bij het krieken van den dag kwam kapitein Van der Merwe met het Boerengeschut aan, dat onmiddellijk op de locomotief werd gericht. De Engelschen haastten zich nu, om de witte vlag te hijschen, doch vanwege den verren afstand konden de artilleristen de kleine vlaggen niet onderscheiden en duurde het bombardement nog een kwartier, waarbij de locomotief werd stukgeschoten. Kommandant Vermaas en veldcornet Claasen naderden nu den trein, en de Engelschen gaven zich over. Het waren te zamen 37 man, namelijk 17 vrijwilligers, waaronder 2 officieren, 11 spoorwerkers en 9 Kaffers. De beide officieren, 5 vrijwilligers en 4 Kaffers waren gewond, terwijl 2 manschappen door den ontsnappenden stoom der stukgeschoten locomotief deerlijk waren verbrand. Den Boeren had deze schermutseling geen druppel bloed gekost. Zij maakten een aardigen buit: 3 onbeschadigde kanonnen, 30 Lee-Metfordgeweren, verscheidene kisten dumdumkogels, een partij lyddietgranaten, alsmede draad en gereedschappen, om beschadigingen aan de telegraaflijnen te herstellen. Assistent-veldcornet Jan Visser van wijk No. 3, Lichtenburg, bleef met 200 man te Kraaipan achter, terwijl de krijgsgevangenen en de oorlogsbuit op wagens over Lichtenburg naar Pretoria werden vervoerd. De andere veldcornetschappen trokken weg in de richting van Mafeking, dat Zaterdagmiddag 14 October werd bereikt, en sloegen hun kamp op te Rietfontein, op een uur afstands van Mafeking, waar zij de vierkleur der andere kommando's onder generaal Piet Cronjé reeds zagen wapperen.
Mafeking is een kleine, welvarende stad, ligt op slechts 8 mijlen afstands van de Transvaalsche grens, telt 1200 inwoners en heeft twee kerken, een marktplein, een grooten winkel en een flink hotel, terwijl de wijd uiteengebouwde huizen op een enkel na alle uit gegalvaniseerd ijzer zijn opgetrokken. Mafeking had tot vlak vóór den oorlog een levendigen handel op de Transvaal, en daar van de voedingsmiddelen in de Zuid-Afrikaansche Republiek hooge inkomende rechten worden geëischt, is het wel te verstaan, dat het gilde der smokkelaars onder de grensbewoners krachtig was vertegenwoordigd. De Malopo-rivier stroomt op een afstand van een klein half uur de stad voorbij, terwijl een ijzeren spoorbrug op steenen pijlers haar oevers verbindt. Het klimaat, dat levendig herinnert aan de luchtsgesteldheid in Boven-Egypte, is over het algemeen gezond, terwijl de zonsopgangen en de zonsondergangen zich onderscheiden door wonderschoone lichtschakeeringen. | |
[pagina 312]
| |
De Malopo-rivier.
De weg naar Mafeking.
| |
[pagina 313]
| |
De wijk der Barolong-Kaffers.
Gezicht op Mafeking.
| |
[pagina 314]
| |
Voor water zorgt de Malopo-rivier, en mocht zij in den winter opdrogen, dan kunnen de wellen worden gebruikt. Op een korten afstand van Mafeking ligt de plek, waar Jameson zijn beruchten rooftocht begon, terwijl een uit klipsteen opgetrokken en met kanonnen bewapend fort op een lagen, zacht glooienden heuvelrug ten zuiden der stad is gebouwd. Tegenover dit fort ligt de Kafferstad of Kafferwijk, bestaande uit een aantal leemen hutten met rieten daken, omringd door hooge leemen muren en bewoond door 3000 Barolong-Kaffers. Het hoofd dezer Kaffers is kapitein Wessels Montsioa, zoon van kapitein Montsioa den Oude, een heftigen vijand der Boeren, die zijn bezittingen en zijn Boerenhaat aan zijn zoon Wessels vermaakte. Het lag dus in den aard der zaak, dat de Barolong-Kaffers op de hand der Engelschen waren, en kolonel Baden-Powell schroomde niet, om deze zwarten met volkomen miskenning der Afrikaansche tradities en gebruiken in gewapenden dienst te nemen tegen blanken. De Kafferwijk ligt in elleboogvorm langs de Malopo-rivier, heeft eenige groote, schaduwrijke boomen, en is een sterke, natuurlijke vesting, beschermd door hooge pieken, kloven en rotsklippen. Kolonel Baden-Powell was de kommandant der plaats en had behalve over eenige honderden goedgewapende Barolong-Kaffers en Bastaards het bevel over 1200 soldaten, waaronder vele geboren Afrikaanders, terwijl hij over een tiental kanonnen kon beschikken. Hij is een man van groote bekwaamheid, erkende dapperheid, volkomen op de hoogte met de vechtwijze der Boeren, die echter om de volle waarheid te zeggen er geen been in zag, om de Boeren door het misbruiken der witte vlag te bedriegen, waar hij kon. Zijn kamp bevond zich ten oosten der stad, tusschen Mafeking en de Transvaalsche grens, en de in witte, ongebroken lijnen zich uitstrekkende soldatententen vormden een levendige en schilderachtige afwisseling te midden der vlakke velden van Moab, zooals de Boeren den omtrek van Mafeking noemden. Er was dan ook niet één flink kopje, al hadden de belegeraars het met goud willen betalen, te ontdekken, terwijl Baden-Powell de weinige dagen, die hem vóór de oorlogsverklaring waren overgebleven, had besteed, om het kreupelhout en de Mimosa-bosschen, die aan de Boeren schuiling konden geven, zooveel mogelijk te verwijderen. Maar de ijverige kolonel had meer gedaan. Hij had borstweringen opgeworpen, schansen gemaakt, dynamietmijnen aangelegd en versterkingen gegraven, diep in den grond. Rondom Mafeking waren tien van die versterkingen, waarvan de grootste, het Kanonfort, door de belegeraars het Baviaansfort werd genoemd naar de baviaansachtige vlugheid, waarmede een soldaat telkens tegen een hoog in het midden der versterking opgerichten paal opklauterde, om de vijandelijke | |
[pagina 315]
| |
ENGELSCHE VERSTERKINGEN IN EN OM MAFEKING.
Een uit zandzakken opgeworpen schans.
| |
[pagina 316]
| |
stellingen te verkennen. De versterking lag als een konijnenhol diep in den grond, terwijl de dekking bestond uit een dak van los naast elkander gelegde ijzeren spoorstaven, die een uitnemende beschutting boden. In Mafeking zelf waren eveneens een aantal uit zandzakken en aardewerken bestaande schansen opgeworpen, terwijl Baden-Powell ook tijdens de belegering ijverig voortging, telkens nieuwe versterkingen te maken. Maandag 2 October blies de postiljon op den bok van den postomnibus, die op het punt stond naar Johannesburg te vertrekken, voor den laatsten keer zijn lustige deunen. Slechts één passagier zat in de koets, een eerzame Duitscher, die over de grenzen trok, om zich bij de Boeren-kommando's aan te sluiten, wat zijn achterblijvende vrienden niet weer-hield, om hem een welgemeend ‘Vaarwel’ toe te roepen. En nu kwamen de dagen van spanning, van vrees en hoop, totdat de teerling viel: Oorlog!
Bij het station lag een groote hoeveelheid dynamiet, die op bevel van Baden-Powell in twee spoorwagens werd verladen, en Donderdag 12 October sprong de machinist op de locomotief, en stoomde met de gevaarlijke vracht noordwaarts, tot hij bij Ramathlabama, 9 mijlen ten noorden van Mafeking, op de Boeren stootte. Hij haakte hier de locomotief af, ontstak de lontGa naar voetnoot1) en maakte, dat hij weg kwam. Maar zijn stille hoop, dat eenige honderden Boeren met het dynamiet in de lucht zouden vliegen, werd gelukkig niet bewaarheid. 't Was echter slim genoeg ingepikt, en de BoerenGa naar voetnoot2), die, al schietende, den verdachten trein naderden, noorden een plotselingen slag, alsof hemel en aarde moesten scheuren. Zij sloegen door den hevigen luchtdruk tegen den grond, terwijl de stukken ijzer om hun ooren vlogen. De locomotief werd bijna uit de rails geslingerd, en onze handige machinist werd tegen het scherm gesmakt. Maar dat was dan ook alles, en het Londensche bericht, dat 1500 Boeren in de lucht waren geslingerd, kromp ten slotte in tot de tijding, dat de zwaarst gewonde Boer een schram had opgeloopen aan zijn rechterduim.
Intusschen hadden de Boeren, den 13den October, ten noorden van Mafeking de Molani-spoorbrug laten springen, den telegraafdraad afgekapt, en de spoorlijn op verschillende plaatsen opgebroken. De stad was nu van de buitenwereld geheel afgesneden en kon slechts door renboden, die tusschen de lagers der Boeren wisten door te sluipen, worden bereikt. Een dag later, Zaterdagmorgen halfzes, 14 October, ondernam luitenant Bentinck aan de spits van een eskadron cavalerie een verkenning | |
[pagina 317]
| |
Een renbode uit Mafeking.
| |
[pagina 318]
| |
noordwaarts, waarbij hij stootte op een kommando Boeren, groot 200 man, met 2 Maxim-kanonnen, onder bevel van generaal Jak. Snijman. Bentinck zond nu inderhaast een renbode terug om versterking, en om halfzeven vertrok een gepantserde trein, om de cavalerie te ondersteunen. Maar ook de Boeren kregen hulp; kommandant P. Steenekamp gaf aan zijne manschappen order, om op te zadelen en zich bij generaal Snijman te voegen. Er werd van beide zijden zwaar geschoten, doch de kogels der Maxims kletterden machteloos tegen het zware pantser van den Engelschen trein aan. Generaal Snijman had stelling genomen 2 mijlenGa naar voetnoot1) ten zuiden van de plek, waar de dynamietontploffing had plaats gehad, op een heuvelrug ten oosten der spoorbaan. Deze heuvelrug strekt zich een uur gaans uit in den vorm eener halve maan, van het oosten naar het westen, met de bocht naar Mafeking gekeerd. Tusschen de westzijde der Boerenstelling en de stad bevonden zich twee Kafferkralen, waar zich de Abjatars van Baden-PowellGa naar voetnoot2) hadden genesteld, echte scherpschutters, die de Boeren in het front bestookten, terwijl de kanonnen van den gepantserden trein op een afstand van 300 meter de Boeren in de flank beschoten. De trein was daarbij in voortdurende beweging, vooruit en achteruit stoomend, natuurlijk met de bedoeling, om den Boeren een onzeker mikpunt te geven. De Transvalers hadden hier dan ook een moeilijken stand en waren bijna zonder dekking, maar zij hielden manmoedig stand, snel en onverschrokken vuur gevendeGa naar voetnoot3). Om dezen tijd rukte versche cavalerie met een kanon uit Mafeking op, verdween achter een kamp doornboomen ten zuidwesten der Boerenstelling en richtte den vuurmond. Het gevecht begon nu ernstig te worden. De kanonkogels sloegen voor en achter de Boerenstellingen in, rechts en links lange strepen stof uit de aarde opwerpend, maar de twee Maximkanonnen der Boeren werden op dit punt gebracht en leverden goed werk. Intusschen snelden andere Boeren hun makkers te hulp, verschansten zich in een kraal en vielen met kracht het laatstgekomen eskadron cavalerie aan. Zij hadden een prachtige stelling, en uit den gepantserden trein durfde men de kraal niet beschieten uit vrees, eigen volk te raken. Zoo kreeg de ritmeester dan last, om met zijn in 't nauw rakende cavalerie op Mafeking terug te trekken, maar deze had versterking noodig om zijn gewonden mee te nemen. Toen kwam luitenant Bentinck met zijn eskadron hem te hulp; de trein nam de zwaargewonden op, en kwart voor twaalven werd de terugtocht begonnen. De Engelschen gaven als hun | |
[pagina 319]
| |
Een Boerenpatrouille in de ‘vlakke velden van Moab.’
| |
[pagina 320]
| |
verliezen op 2 dooden en 14 gewonden; onder de gewonden was luitenant Bentinck. De Boeren hadden 2 doodenGa naar voetnoot1) en 6 gewonden. Onder generaal Snijman vocht kommandant Botha van het Marico-kommando. Den 16den October kwamen de Scandinavische Vrijwilligers met het zware Creusot-kanon, dat voor het bombardement zou worden gebezigd, Generaal Jak. Snijman.
Kolonel Baden-Powell.
voor Mafeking aan, en de belegeraars verwachtten nu groote dingen. Reeds schreef een der burgers naar huis: ‘Wij zijn allen wel, en hopen aanstaanden Maandag champagne te drinken in Mafeking,’ doch dat was overmoed, waarin geen kracht zit. | |
[pagina 321]
| |
Reeds den volgenden dag was het kanon in stelling gebracht en werd het vuur op een afstand van 5000 meter op de stad geopend. De inwoners werden telkens, als er een bombardement plaats had, door belgelui gewaarschuwd, en verdwenen in hun bomvrije onderaardsche versterkingen als konijnen in hun holen. Zij noemden dit kanon ‘de zwarte Marie,’ en koesterden er oprechten eerbied voor. Vooral des nachts moest de gevaarlijke rakker in de gaten worden gehouden, en de schild-wachten gaven voortdurend lichtseinen. Die lichtseinen bestonden in lantaarns met gekleurde glazen. Wit beteekende: Alles in orde! Groen: Voorzichtig! Rood: Gevaar! Tusschen den 24sten en den 25sten October waren de Engelschen van plan, een grooten slag te slaan. Het was gemunt op het kommando van Marico, dat 2000 meter ten westen van Mafeking verschansingen had opgeworpen, en loopgraven gemaakt op de kale vlakte der renbaan. Het plan was, om de Marico-burgers midden in den nacht te overrompelen, hen aan het koude staal te rijgen, waarvan de Engelschen bijzondere voorstanders schijnen te zijn, en hun schansen te nemen. De Engelsche krijgsmacht bestond uit een eskadron bereden infanterie onder kapitein Fitzclarence, en Kaapsche politiemannen onder luitenant Murray. Het was afspraak, geen schot te lossen. De nacht was zoo donker, als de Engelschen maar konden wenschen; er dreven zware wolken, en geen ster, die scheen. Om elf uur in den avond kwamen de Engelschen als katten aansluipen; de kommando's werden fluisterend gegeven, en de bajonetten waren op de geweren gestoken. De soldaten waren reeds dicht genaderd, toen zij eerst werden opgemerkt door de brandwachten der Boeren, en nog werd er geen alarm gemaakt, daar die schildwachten aanvankelijk meenden, dat het eigen burgers waren. De Engelschen wenschten elkander reeds in stilte geluk met die goedgeslaagde onderneming, sprongen voorwaarts en bestormden het lager der Boeren. De Boeren lagen in hun tenten gerust te slapen, toen de bajonetten door het tentlinnen heendrongen. De Engelschen staken als razenden, en het scheen wel, dat het geheele kommando er aan moest. En toch kostte de geheele overrompeling den Boeren - wonderlijk genoeg - slechts één doode en één gewondeGa naar voetnoot1), en hun geweren grijpend, brandden zij los in de duisternis. Toen hadden de Engelschen er genoeg van, gingen hals over kop met hun koud staal aan den haal, en moesten nog 6 hunner gesneuvelden bij de loopgraven achterlaten. De Boerenkommandant echter riep, nadat de nachtelijke schermutseling was afgeloopen, zijn burgers bij elkaar, wees hen op de genadige Goddelijke bescherming, die hen uit | |
[pagina 322]
| |
De schans van waar de Boeren Mafeking bestookten met ‘de zwarte Marie.’
| |
[pagina 323]
| |
dit groot gevaar had gered, en knoopte er de ernstige waarschuwing aan vast: ‘Burgers! dit zeg ik: waakt! Slaapt met den patroonband om en het geweer in den arm!’ De Boeren hadden die waarschuwing hard noodig.
Op Dinsdag 31 October stelden de Boeren zich op in de Moloko-vlei, en bestormden het Kanon- of Baviaansfort, eene begeerlijke stelling, omdat van daar uit een vruchtbaar bombardement op het zuid-oostelijk deel der stad zou kunnen worden gericht. De bezetting der sterkte bestond uit Kaapsche politiemannen onder kolonel Walford, die de Boeren tot op een afstand van 200 meter liet naderen, en dan een hevig Maximvuur op hen opende. De Engelschen waren uitstekend verschanst, terwijl de Boeren al bitter weinig dekking hadden. De veldcornets durfden, om de levens hunner burgers niet nutteloos te verspillen, de bestorming dan ook niet voortzetten, en het gevecht werd afgebroken. De Boeren hadden 5 gewonden, terwijl de Engelschen, behalve de gewonden, 8 dooden hadden, waaronder twee verdienstelijke officieren. Het werd nu intusschen reeds duidelijk, dat de inneming van versterkte plaatsen door de Boeren nog moest worden geleerd. Vestingen insluiten konden zij met bewonderenswaardige vlugheid, maar ze innemen was iets anders. Een verstandig opmerker schreef reeds dato 25 October uit het lager der Marico-burgers het volgende: ‘Indien alles blijft, zooals het nu is, dan zal Mafeking nog maanden weerstand bieden. Uit alles blijkt, dat de belegering van vestingen nieuw voor ons is. Het spijt mij, te moeten constateeren, dat elk lager voor eigen rekening werkt; er is geen verband, geen voeling tusschen de verschillende belegeraars. Ieder doet, wat hem goeddunkt, en het is een wonder, dat in den afgeloopen nacht niet alle burgers in de pan gehakt zijn. De fortjes der onzen zijn op te verren afstand van elkander. Er wordt niet volgens een vastgesteld plan gewerkt, en Mafeking wordt niet voldoende omsingeld en ingesloten.’ Deze betreurenswaardige stelselloosheid, een gevolg van de oude guerilla-vechtwijze der Boeren, nam echter niet weg, dat de burgers - ze behoorden tot de districten Potchefstroom, Marico en Rustenburg - gewillig waren, voor hun nationale onafhankelijkheid te strijden en te lijden, terwijl hun voormannen voorbeelden waren van moed en plichtsbetrachting. Onder de Uitlanders, die zich bij het beleg van Mafeking onderscheidden, verdienen de Scandinaviërs een loffelijke vermelding. In den nacht van 2 op 3 November gingen zij, sterk 20 man met 2 officieren, in vereeniging met 80 Boeren een verschansing, bestaande uit rails en dwarsleggers, bouwen nabij het Kanonfort, en pakten de zaak zoo flink aan, dat de versterking in één nacht was voltooid. Den volgenden dag brachten er de Scandinaviërs twee veroverde Engelsche kanonnen en | |
[pagina 324]
| |
De Engelschen beschieten de Boeren met een Maxim.
| |
[pagina 325]
| |
begonnen wakker de door den vijand bezette steenovens te beschieten, zonder echter veel resultaat te behalen. Op hun beurt werden zij door den vijand vinnig beschoten, maar de schans en haar bezetting hielden zich kranig, en veldcornet Flijgare (Scandinaviër) schreef zijn rapport aan generaal P. Cronjé in de loopgraaf, terwijl de vijandelijke kogels om zijn ooren floten. Den ganschen nacht werd doorgevochten, en den volgenden morgen nam Flijgare, gesteund door de veldcornets De Graan en Douthwaite, eenige steenbakkerijen. Maar het was er gevaarlijk. De grond was ondermijnd door dynamietmijnen als een weiland in het voorjaar door molsgaten, en als de dappere bestormers niet voorzichtig waren geweest, zouden zij met hun overwinning nog in de lucht zijn gevlogen. Flijgare echter deed bedaard aan, liet de mijnen ontploffen en plantte de vierkleur.
Op Maandag 6 November deed de vijand een verwoeden uitval naar het westen, op de stelling van den waarnemenden kommandant Andries Cronjé van Mooirivier, waar een Krupp-kanon en een groot Maxim der Boeren waren opgesteld. Dat Krupp-kanon was Baden-Powell reeds lang een doorn in het oog geweest, en 's morgens te halfvijf, terwijl de burgers in het lager waren, liet hij tegen de artillerieschans der Boeren uitrukken. Hij zorgde voor oen zwaren rook, die de bewegingen der Engelschen als in een blauwen sluier hulde, en de zwakke bedekking der Boerenartillerie werd door een plotseling en hevig artillerie- en infanterievuur overstelpt. Het vijandelijke vuur was zoo hevig, dat niemand het hoofd boven de verschansing durfde uitsteken, om de vijandelijke stellingen te bespieden, en de vredig grazende Boerenpaarden, die eveneens onder vuur werden genomen, holden naar het lager terug. Dit deed den Boeren in het lager begrijpen, dat er onraad was, en terwijl de Boerenartillerie den vijand met granaatkartetsen ontving, maakten de Boeren uit het lager een vlugge omtrekkende beweging, sloegen den vijand met zware verliezen op de vluchtGa naar voetnoot1) en redden een stelling, die anders zeker verloren ware geweest. Het gewoon verschijnsel in dezen oorlog, dat de verliezen der Boeren tegenover die der Engelschen buitensporig klein waren, was ook dezen keer weer op te merken. De Boeren hadden slechts 3 gewonden; de Engelschen, volgens hun eigen opgaaf, die gemeenlijk ver beneden het ware cijfer bleef, 19 dooden en 20 gewonden.
Op Maandag 20 November liet Piet Cronjé de tenten van zijn lager strijken, en verliet met 4500 Boeren de stellingen bij Mafeking, om lord Methuen, die uit het zuiden aanrukte, te keeren, terwijl generaal | |
[pagina 326]
| |
Snijman moest zien, om met
De Marico- en Potchefstroom-Kommando's.
de overblijvende 1500 manschappen den vluggen en beweeglijken kolonel in bedwang te bouden. Baden-Powell was er goed van onderricht, en deed op zaterdag 25 November een krachtige poging om de Boeren uit twee schansen te dringen. Hij zette den ganschen dag het gevecht voort, maar Snijman's taaiheid was rijk opgewassen tegen de onstuimigheid van den Engelschen kolonel, en de Boeren behielden hun stellingen zonder ernstig verlies. Doch nu dreigde er weer een nieuw gevaar, want veldcornet De Koker rapporteerde uit Maritzani, dat de beruchte Engelsche paardendief Scotty Smith aan de spits van een troep Bastaards en Koran na-Kaffers uit Langeberg oprukte, om Mafeking te ontzetten, en generaal Snijman was verplicht, een nieuwe lichting te doen onder zijn zwakke kommando's, om den vijand te keeren. Scotty Smith vond het echter onder deze omstandigheden niet geraden een strijd te wagen, en veldcornet De Koker kon met zijn manschappen weer inrukken.
Intusschen had de ernst van den oorlog nog niet allen | |
[pagina 327]
| |
zin voor den humor uitgedoofd, en Maandag 4 December kwam een granaat in de stad terecht met het volgende inschrift: ‘Waarde Powell, neem mij niet kwalijk, dat ik deze ijzeren boodschap zend. Er is geen ander middel van gemeenschap. Zeg aan mevrouw Dunkley, dat haar moeder en familie nog frisch en gezond zijn. Drink niet alle whiskey op. Laat wat over voor ons, als wij ook eens komen kijken. Een Republikein.’ Baden-Powell lachte er om, en zond aan generaal Snijman een bottel whiskey voor den onbekenden republikein, die, zoo als later bleek, artillerist bij het Creusot-kanon was. Dat briefje bracht den snuggeren kolonel echter op een wonderlijke gedachte. Hij zette zich op zijn schrijfstoel neer, en schreef een langen, gemoedelijken brief aan de belegeraars, waarin hij hun als vriend den raad gaf, hun wagens in te spannen, paarden, geweren en ammunitie in te leveren, het Engelsche gezag te aanvaarden, en stilletjes naar huis te gaan. Engeland zou hen dan onder zijn bijzondere bescherming nemen, als het de Transvaal had overgenomen, terwijl zij op die bescherming niet behoefden te rekenen, als ze dwars bleven. De brief was gedateerd van den 10den December en reeds den volgenden dag had de kolonel het volgende antwoord: | |
‘Marico-lager, 11 December 1899.Aan Kolonel Baden-Powell, bevelhebber Harer Majesteits troepen, Mafeking. Weledele Heer! Met verwondering ontvangen de burgers van Marico, enz. uwe bespottelijke kennisgeving. Wij beschouwden u altijd voor een man van opvoeding en vaderlandsliefde, en hadden van u verwacht, dat gij van ons hetzelfde zoudt denken. Wij willen u dus melden, dat wij gereed zijn, uw troepen te ontmoeten, en gij moet ze dus maar zoo spoedig mogelijk loslaten. De Rustenburgers schreven: ‘Wij hopen, dat gij u in het vervolg van dergelijke zotheden zult onthouden.’ Zoo werd het onzen kolonel dan toch duidelijk aan het verstand gebracht, dat deze vlieger niet opging, en hij heeft dan ook in het vervolg dien onzin niet meer uitgehaald.
Het leven bij Mafeking werd voor de Boeren zeer eentonig. Af en toe werd de stad gebombardeerd, doch daar de weerbare bevolking bij een beschieting zich in bomvrije holen terugtrok, beperkten zich de verwoestingen tot het in puin of in brand schieten der wijd uit elkander gebouwde | |
[pagina 328]
| |
huizen. De Boeren veranderden dan ook van tactiek en groeven evenals de Engelschen in den grond veilige schansen en loopgraven, die de stad tot op een afstand van 800 meter naderden. Het grof geschut der Engelschen had weinig om het lijf, maar hun Maxims waren gevaarlijke wapens, die het vlakke veld in den omtrek schoonveegden als de bezem den dorschvloer. De vijand was moedig, vlug en onvermoeid. Ook herbergde Mafeking een aantal uitstekende Afrikaansche scherpschutters, die te gevaarlijker waren, daar Mafeking hooger lag dan zijn omtrek. Overdag was het dan ook niet raadzaam, op het open terrein te komen; de aflossing der voorposten geschiedde steeds des nachts, en de dum-dumkogels van den vijand tikten tegen de zandzakken der Boerenschansen aan als vliegen tegen de ruiten. De lagers der Boeren lagen natuurlijk ver uiteen, en hun patrouilles, die dag en nacht rondzwermden, vormden de beweeglijke, levende keten, die de Engelsche rapportgangers uit en naar Mafeking moest keeren. Verscheiden rapportgangers, gewoonlijk Kaffers, werden op die manier gevat, doch de meeste ontsnapten. Zagen de Kaffers gevaar, dan verscheurden zij gemeenlijk hun schriftelijke documenten, of knauwden ze op alsof het kalfsvleesch was. Behalve op rapportgangers, vijandelijke voorposten en naderende ontzettingstroepen loerden de patrouilles op het vee van den vijand, dat gedurende den oorlog bij honderden stuks werd buitgemaakt. Zoo deden zij in den vroegen morgen van den 13den November al een heel mooien slag, toen zij bij de Malopo-rivier een kudde van 200 beesten en 2500 schapen buitmaakten, en de veilige haven, het Boerenlager, binnenloodsten. De Engelschen hadden den omtrek van Mafeking onveilig gemaakt door het leggen van verborgen dynamietmijnen, doch deze hebben den Boeren geen kwaad gedaan, daar zij blijkbaar met overhaasting waren aangelegd. Men vond de geleiddraden gemeenlijk in slooten, sneed ze voorzichtig af en liet de mijnen springen. De Scandinaviërs hadden het bijzonder toezicht op die dynamietmijnen. Door verrekijkers konden de Boeren Mafeking goed opnemen; het scheen een doode, uitgestorven stad. Slechts zelden werd iemand in de lange straat gezien, om dan nog snel, als een schaduw, te verdwijnen. Tot drie keeren toe verzochten de Boeren kolonel Baden-Powell, om de vrouwen, de kinderen en de gewonden veiligheidshalve buiten de stad te brengen, doch de kolonel weigerde halsstarrig op dit menschlievend verzoek, dat hij voor de Mafekingers verborgen hield, in te gaan. Het vrouwenlager was voor hem een der veiligste plekken in de gansche stad, daar de Boeren het niet beschoten, en den omtrek van dat lager gebruikte hij tot militaire doeleinden. 't Was wel niet nobel van den kolonel, maar sluw was het toch. Zoo bouwde hij op een afstand van 50 meter van | |
[pagina 329]
| |
DE BOEREN IN HUNNE LOOPGRAVEN EN SCHANSEN.
| |
[pagina 330]
| |
het hospitaal, waarboven de Roode-Kruis-vlag wapperde, een volslagen fort met loopgraven, en van hier uit bestookte hij de Boeren met Maximkanonnen, zonder gevaar, door hen beschoten te worden. Immers, zij moesten het fort ontzien, uit zorg voor het hospitaalGa naar voetnoot1). Toen het bombardement begon, telden de Boeren met stomme verbazing niet minder dan acht witte vlaggen, die Baden-Powell op verschillende, ver uiteenliggende punten in Mafeking liet wapperen, terwijl hij toen nog met een onnoozel gezicht den eisch durfde stellen, om de stad, waarin hij zich had verschanst, en van waar hij de Boeren met de grootste vinnigheid bestookte, niet te bombardeeren, omdat zij privaat eigendom was. Hij spande zijn kanonwagens achter de ambulance-wagens, en als de Boeren dan het hart hadden, er op te schieten, riep hij verontwaardigd uit: ‘Zie je wel - zoo zijn die goddelooze kerels! Zij schieten op de ziekenwagens!’ Des Zondags werd, tenzij de vijand een uitval mocht doen, door de Boeren geen schot gelost, wat echter de ‘Mafeking Mail,’ een tijdens het beleg in Mafeking uitgegeven krantje, niet weerhield, om de volgende waardeerende woorden te schrijven: ‘Gisteren, den 5den November (Zondag), hield de vijand, zooals gewoonlijk 's Zondags, op met schieten, waarschijnlijk om over den bijbel te lollen, maar de aartshuichelaar besteedde den dag met een bedekking te bouwen van onze klippen in onze steenplaatsen, van waar hij zou beginnen te vuren, zoodra van morgen de dag aanbrak. Wij hebben gezegd: “Hij besteedde den dag met aldus te bouwen,” doch dit is niet geheel juist. Hij zòu het gedaan hebben, als onze kolonel hem niet een woordje had verteld - wij weten niet, wat het was - maar het was voldoende, om hem den bouw in den steek te doen laten, en hem te doen terugijlen naar zijn lager en zijn bijbel.’ Dit was nu de manier, waarop het beschaafde krantje zijn lezers op de hoogte hield van den stand van zaken, maar het wist wel beter. Des Zondags hielden de Boeren zooveel mogelijk rust; zij verrichtten slechts het allernoodzakelijkste, lazen hun bijbel, zongen hun psalmen en smeekten God, dat Hij toch een spoedig en eervol einde mocht maken aan dezen gruwelijken oorlogGa naar voetnoot2).
Bij Game-Tree, drie kilometer ten noorden van Mafeking en dicht bij de spoorbaan, lag een versterkte stelling der Boeren, die onzen kolonel geweldig hinderde. Hij was dan ook van plan, om deze verschansing te | |
[pagina 331]
| |
bestormen, en hij nam daartoe flinke en krachtige maatregelen, waartoe in de eerste plaats mocht gerekend worden de herstelling der door de Boeren beschadigde spoorlijn van Mafeking naar Game-Tree. De Boeren konden natuurlijk niet weten, wat Baden Powell eigenlijk in den zin had, maar dat hij iets in het schild voerde, begrepen zij wel aan de ongewone drukte en bedrijvigheid, die er heerschte in het vijandelijke kamp. Maar die buitensporige levendigheid bedaarde toch. Zaterdagmiddag 23 December begon het bij de Engelschen stil te worden, en de Zondag en Maandag Eerste Kerstdag gingen buitengewoon rustig voorbij. 't Was echter slechts een streek van den loozen vos, om de Boeren in slaap te sussen, die echter mislukte, daar generaal Snijman niet van plan was, om zich te laten bedotten, zijn kruit droog hield en zijn burgers aanspoorde tot verdubbelde waakzaamheid. Snijman deed er heel verstandig aan, want in den vroegen morgen van Dinsdag Tweeden Kerstdag, 26 December, kwamen de vijanden plotseling aanzetten: artillerie, cavalerie, infanterie, pantsertreinen - van alles - recht op Game-Tree aan, waar de Boerenstelling was. De vijand was reeds des nachts in alle stilte uitgerukt, bombardeerde bij het krieken van den dag met zijn 3 kanonnen de Boerenstelling, knipte het prikkeldraad door, waarmede veldcornet EloffGa naar voetnoot1) de Boerenverschansing had laten versperren, en ging onmiddellijk over tot de bestorming. De Boeren waren op hun hoede; zij hadden hun maatregelen genomen, en zij hadden zo goed genomen. Een deel lag in de verschansing: een ander deel, de beste scherpschutters, in het kreupelhout er naast; zoo waren zij in staat, om werkelijk een uitroeiend vuur af te geven. De hand aan den trekker van het geweer - zoo wachtten zij den vijand af; zij lieten hem tot op 100, tot op 40, tot op 10 meter afstand komen, zonder een schot te lossen. Drie officieren en een gewoon soldaat hadden reeds den wal van zandzakken bereikt, wierpen er de stormladders tegen op en klommen naar boven, toen de Boeren losbrandden. Kapitein Sandfort viel het eerst; kapitein Vernon en luitenant Paton volgden hem onmiddellijk. Zij werden weggeschoten als zwaluwen van den muur, en een 50-tal soldaten, die hen volgden, deelden hetzelfde lot, weggevaagd door het moorddadig vuur. Tot tweemaal toe trachtten de Engelschen hun vlag op de verschansing te plaatsen, maar zij werden neergeschoten en de vlag werd genomen, die later naar Pretoria werd opgezonden. Toen bezweek der Engelschen moed; zij vluchtten naar den gepantserden trein, en verzochten om een wapenstilstand, om hun dooden en gewonden mee te nemen. De wapenstilstand werd hun bereidwillig toegestaan, en de Boeren betoonden | |
[pagina 332]
| |
Aanval op de Boerenstelling bij Game-Tree.
| |
[pagina 333]
| |
den Engelschen alle mogelijke tegemoetkoming, waarover Baden-Powell zoo verrast scheen te zijn, dat hij den anderen dag het volgende schrijven richtte aan generaal Snijman: ‘Ik wensch mijn dank uit te spreken aan die van uwe burgers, die gisteren hun welwillende hulp verleenden door het wegdragen van onze dooden en gewonden van het slagveld. Hun vriendelijke diensten worden zeer gewaardeerd door de vrienden der gevallenen.’ Het verlies van den vijand bedroeg bij deze mislukte bestorming 108 dooden en gewonden, dat der Boeren 9 dooden en gewondenGa naar voetnoot1). Zoo had de Engelsche kolonel, al was generaal Cronjé met zijn kommando's vertrokken, aan de achtergebleven Boeren zijn handen vol, en daar er zich bij de Boeren een verbazingwekkend talent begon te ontwikkelen in het wegkapen van slachtvee, dat Bastaards en Kaffers binnen Mafeking trachtten te smokkelen, staarde Baden-Powell reikhalzend naar het noorden, naar kolonel Plumer, en naar het zuiden, naar lord Methuen, die hem uit zijn onbehaaglijke positie zouden verlossen. |
|