De oorlog in Zuid-Afrika. De strijd tusschen Engeland en de verbonden Boeren-republieken Transvaal en Oranje-Vrijstaat in zijn verloop geschetst. Deel 1
(1899)–Louwrens Penning– Auteursrecht onbekendDe Inneming van Kuruman.
| |
[pagina 293]
| |
De Engelschen hunne dooden begravende.
| |
[pagina 294]
| |
De tijding der inneming van Kuruman werd bevestigd. Kuruman is een versterkte plaats in Bechuanaland, dateert van voor den tijd van den Engelschen zendeling Moffat, en vormde gedurende den Langeberg-oorlog den hoofdzetel der Engelsche strijdmacht. Men vindt er een paar winkels en het kantoor van den magistraat, terwijl er groote Kafferwijken zijn. De plaats ligt 100 mijlen ten zuidwesten van Vrijburg, in de nabijheid eener kleine rivier, die op een naburigen berg ontspringt en zich tien uur gaans uitstrekt, om dan dood te loopen in het zand. Het dorp is rijk aan vruchtboomen en tropische gewassen, en ligt daar als een liefelijke oase te midden der onmetelijke wildernis, die voor een groot gedeelte uit niets anders bestaat dan stuivend stof: van dat fijne, roodbruine stof, dat door alles heendringt. Door deze wereld van stof trok de wakkere veldcornet J.H. Visser met een klein kommando Boeren, om Kuruman te belegeren. In de verte kon men van den geheelen troep niets anders zien dan een opstuivende, hooge wolk van stof, en eerst als het kommando dicht bij was gekomen, kon men de muildieren en de ossen, de vuilgele linnen huiven der wagens en de gezichten der blanke paarderuiters en van hun zwarte bedienden onderscheiden. Menschen en dieren leden op dezen tocht veel dorst. 't Was ook geen wonder. De lucht was bezet met stof, als een fabriek met rook. De onbeschaduwde vlakte trilde van de hitte; de kelen raakten vol stof, en het water, dat men vond in spruiten en stilstaande poelen, was bezet met stof als suikerwater met suiker. Maar het gestel van den echten Afrikaanschen Boer is taai als esschenhout, en hij weet zich met wondere plooibaarheid te schikken naar den gang van zaken. De Kaffer heeft er nog minder moeite mee. Hij mort noch klaagt, en hij ademt de millioenen stofdeeltjes in, alsof het de zuiverste berglucht is. 's Avonds werden de tenten gespannen, die door het stof spoedig als door een vuile sneeuwlaag waren bedekt; de ruiterlaarzen, die de Boeren uittrokken, waren zwaar van stof, en als de veldcornet bij het sober licht eener vetkaars op het deksel van een kist of koffer zijn noodzakelijke aanteekeningen maakte, was de inkt even spoedig opgedroogd als geschreven - door stof in plaats van door zand.
Begin December bereikte Visser met zijn klein kommando Kuruman, dat reeds sedert eenige weken door een afdeeling Boeren werd in 't oog gehouden, en deed den 15den December een krachtigen aanval, waardoor een nauwere insluiting werd verkregen. De Engelschen boden een levendigen tegenstand, en de Boeren konden Kuruman wel belegeren en het garnizoen afbreuk doen, doch de plaats niet innemen, zoolang zij geen artillerie hadden. | |
[pagina 295]
| |
Boeren in bivouak.
| |
[pagina 296]
| |
De komst van het zoo vurig begeerde kanon op Zondagavond 31 December was dan ook een blijde gebeurtenis, en reeds den volgenden morgen konden de Boeren hun eerste bom als nieuwjaarsgroet binnen de Engelsche verschansingen werpen. Er waren een zestal van die versterkingen, en de artilleristen schoten er wakker op los. Zij wierpen meer dan 80 bommen in de vijandelijke schansen, en vele door de Engelschen bewapende Kaffers en BastaardsGa naar voetnoot1), die het te benauwd kregen, gingen, gedekt door het lage struikgewas, dat de forten omringde, op de vlucht. Voor de achterblijvenden echter werd de toestand, nu zooveel weerbare manschappen waren gaan loopen, nog gevaarlijker, en om zes uur nieuwjaarsavond ging boven een der kleinste versterkingen de witte vlag omhoog. Er waren 8 blanken en 18 Bastaards, die zich overgaven. Kort daarop woei de witte vlag van de voornaamste schans, en nadat twee officieren met veldcornet Visser een kort onderhoud hadden gehad, gaf het geheele garnizoen zich onvoorwaardelijk over. Het bestond uit 2 kapiteins, 8 andere officieren, den magistraat, 50 blanken en 80 kleurlingen. Onder den buit bevonden zich 25 beste paarden, 60 zak milies, 30 zak meel en een groote hoeveelheid ammunitie. Er waren 15 Engelsche gewonden, en in de verschansingen zag het er ellendig uit. Het was er een vreeselijke verwoesting; de lijken van menschen, paarden en honden lagen door elkander, de lucht verpestend door een ondraaglijken reuk. Onder de gevangenen, die voorloopig naar Vrijburg werden getransporteerd, waren helaas verscheiden Afrikaanders. Hun verschijning veroorzaakte bij de echte Afrikaanders natuurlijk een groote ontstemming, en bij hun aankomst drongen vooral de vrouwen vooruit, om aan hun toorn en verontwaardiging lucht te geven. ‘Zoo,’ zeide een der gevangenen met uitdagende houding tot een jong meisje: ‘ben jullie zoo nieuwsgierig, om ons te zien?’ ‘Ja,’ antwoordde zij, ‘wij zijn nieuwsgierig, om de landverraders te zien.’ ‘Dat is christelijk!’ meende de gevangene spottend, maar zij antwoordde: ‘Eerst daar boven zal je zien, wat christelijk is.’
De goedgeslaagde aanval op Kuruman gaf den burgers, die Ladysmith belegerden, intusschen moed en vertrouwen, en er werd besloten tot de bestorming van den Platrand, den ten zuidwesten van Ladysmith zich uitstrekkenden en geducht versterkten heuvelrug. De Boeren noemden den heuvelrug Platrand vanwege zijn platten kop, terwijl de Engelschen het oostelijk gedeelte Caesarskamp en het | |
[pagina 297]
| |
westelijk gedeelte Wagonhill (of Wagenheuvel) noemden naar een groep boomen, die den vorm van een wagen vertoonden. Zeker was de bestorming eene ernstige, maar daarom nog geene hopelooze onderneming, en zoo er geen misverstand plaats greep, het plan aan den vijand niet werd verraden en de verschillende kommando's elkander krachtig steunden, kon er een groot en vruchtbaar resultaat worden verwacht. Er werden voorzorgen genomen, om de zaak geheim te houden, en over de te nemen maatregelen werd slechts in cijferschrift gecorrespondeerd. En toch schijnt generaal White behoorlijk te zijn ingelicht, want even vóór de bestorming had hij den Wagenheuvel laten versterken door zijne Vrijwillige Ruiterij. Vrijdagavond 5 Januari 's avonds te zeven uur, toen het reeds te laat was, om voor proviand en water te zorgen, ontving een gedeelte van het Pretoria-kommando bevel, om den volgenden morgen te drie uur de Engelsche stellingen in het noorden aan te tasten. Met deze bestorming was slechts een schijnaanval bedoeld, om de aandacht van den vijand af te leiden van den hoofdaanval, die op den Platrand, ten zuidwesten van Ladysmith, was gemunt, doch deze bedoeling werd helaas niet begrepen, en de dappere Pretoria-burgers liepen storm op een stelling, die onneembaar was. Zoo gingen dan 's morgens te drie uur 150 man onder veldcornet Zeederberg op weg, en op een afstand van 400 meter van de kopjes, die door den vijand geducht waren versterkt, werd halt gehouden en werden 34 man achtergelaten als dekking voor de overigen, die zouden stormloopen. Halverwege tusschen deze halteplek en de Engelsche versterkingen, dus 200 meter van de halteplek en van die versterkingen verwijderd, liep de spoorbaan Ladysmith - Harrismith, en toen deze spoorbaan bereikt was, stormden onmiddellijk 28 dappere mannen voorwaarts. De Engelsche infanterieGa naar voetnoot1) lag, onzichtbaar achter de klippen, hen op te wachten, en assistent-veldcornet De Jager stortte, door een kogel in het been getroffen, achterover. Maar deze moedige man riep tot zijn manschappen, die hem verschrikt aankeken: ‘Weest niet wankelmoedig, kerels - voorwaarts! Ik ben slechts licht gewond; ik zal vandaag nog wel meer kogels krijgen!’ En hij sprong weer overeind. Doch in het volgende oogenblik ontving hij het volle, doodelijke schot in de borst en viel als een held en vaderlander. J.C. Willemse, een sterk, krachtig man, een der verdienstelijkste manschappen der Pretoriaansche rijdende Politie, volgde hem snel in den dood. Ook F.W. Wagner, een geboren Nederlander en een veelbelovend jongeling, vond hier het einde van zijn jonge leven, | |
[pagina 298]
| |
nadat hij den moorddadigen slag bij Elandslaagte gelukkig was ontkomen. Nog twee Kapenaren bezweken hier bij de bestorming, met hun bloed den grond drenkende, waarboven eens de vlag van een vereenigd Afrikaansch rijk zal wapperen. Doch de bestorming was hopeloos, en de wakkere burgers trokken terug tot aan de spoorbaan, waar zij dekking hadden. Hier echter lagen zij vastgekeerd, want het terrein van de spoorbaan tot aan de halteplek was vlak, en de Lee-Metford-kogels floten er overheen. De burgers op de halteplek konden evenmin terug, daar zich een strook van bijna 400 meter vlak terrein achter hen uitstrekte, dat in de vuurlijn van den vijand lag. Zoo vormden dus de Pretoria-burgers twee kleine groepen, die elkander onmogelijk konden bereiken en vast lagen als schepen op een zandbank. Zij lagen daar stil achter een zwakke dekking: zonder proviand, zonder een druppel water, gekweld door den honger, versmachtend van dorst. Deze toestand duurde van 's morgens vier uur tot 's namiddags halfvijf - lange, martelende uren. Doch om halfvijf verduisterde zich de lucht, en de regen viel in zulke hevige stroomen neder, dat men op geen vijftien pas afstands kon zien. Nooit hadden de Pretoria-burgers een zwaarderen regen aanschouwd, en zij zagen er de tusschenkomst in van een Hoogere, Machtige hand. Volgens ooggetuigen maakten de Engelschen zich juist gereed, om de zwakke stelling der Boeren te bestormen, doch de zware slagregen schoof zich als een ondoordringbare sluier in tusschen den vijand en het kleine Pretoria-kommando, dat zonder verdere ongevallen zijn oude stelling gelukkig bereikte. De Boeren-artillerie had de bestorming door een levendig, krachtig vuur ondersteund en twee groote bressen in de Engelsche verschansingen geschoten. Maar de burgers waren machteloos tegenover den vijand, die schietgaten had gemaakt in zijn schansen en uit onzichtbare stellingen den omtrek schoonveegde met zijn kogels.
De Platrand (het Caesarskamp en de Wagenheuvel) zou van de westzijde door Vrijstaters, van de zuidzijde door burgers van Vrijheid en Duitsche vrijwilligers, van de oostzijde door burgers van Utrecht, Wakkerstroom, Heidelberg en anderen worden aangetast. Het opperbevel over de Vrijstaters werd gevoerd door hoofdkommandant Prinsloo. Een uur na middernacht trokken 150 Vrijstaters uit Harrismith, 100 uit Heilbron en een klein getal uit Kroonstad te voet op. Zij wilden den vijand verrassen, en slopen langzaam, al fluisterend, voort. Zij kwamen bij de groote, droge slooten aan den voet van den Platrand, gingen er snel door heen en begonnen tegen de steilten op te klauteren. Om halfvier waren de voorste manschappen den rand van den platten heuvelrug reeds dicht genaderd, toen zij door de vijandelijke schildwachten werden opgemerkt. | |
[pagina 299]
| |
De Strijd om den Platrand.
| |
[pagina 300]
| |
‘Halt - werda?’ Geen antwoord - de Vrijstaters klauterden snel voort, en hun voorhoede sprong den Platrand op. Maar thans klonken de vijandelijke alarmsignalen, en de kogels floten den Boeren om de ooren. Verscheiden burgers beschouwden de onderneming nu voor hopeloos, daar er van een overrompeling geen sprake meer kon zijn, en zij deinsden terug. Maar 150 vastberaden mannen rukten vooruit, namen de eerste vijandelijke verschansingen in een snellen aanloop en veegden den vijand weg, als de wind de dorre herfstbladeren. Kommandant De Villiers nam met zijn manschappen het centrum in der Vrijstaters, en moedigde, daarin krachtig bijgestaan door veldcornet Jan T. Lyon, Zacharias de Jager en anderen, de achtergeblevenen met luide stem aan, om op te komen en zich bij hen te voegen. Het krachtige woord, maar vooral het schitterende voorbeeld hadden een goed gevolg, en velen der achtergeblevenen voegden zich bij hun strijdende makkers. Intusschen vielen er reeds eenige Vrijstaters, maar de anderen drongen voorwaarts, namen een vijandelijke versterking en maakten een luitenant met 11 man gevangen. Een afdeeling Engelsche infanterie (Rifles) werd omsingeld en gesommeerd zich over te geven, doch zij weigerden en vonden bijna allen den dood. De Vrijstaters drongen onstuimig voorwaarts en naderden een Engelschen houwitser. Jacobus Odendaal uit het district Harrismith riep vrijwilligers op, om het kanon te bestormen, en vond den heldendood. De Boeren en de Engelschen beschoten elkander tot binnen een afstand van 30 pas. Het gevecht brak geen oogenblik af; onophoudelijk knetterde het geweervuur, terwijl de schoten der Boeren-artillerie op den Bulwanaheuvel en het vuur der Engelsche marine-kanonnen er als donderslagen doorheen rolden. Het geraas was overstelpend en de echo was als een sterke wind, die in de laagte krachtig ruischt. De vijand kwam intusschen van alle kanten opzetten, en de Vrijstaters, eenigszins terugtrekkend, nestelden zich achter de zware, hooge klippen op de zuidzijde van den Platrand. Hier hielden zij stand. Het was een dag der eere voor den Vrijstaat, maar ook een dag van bloed en tranen. Telkens sneuvelden er burgers - soms drie, vier in één uur. De zon was reeds lang opgegaan aan den wolkeloozen hemel, en het werd ontzettend heet. Reikhalzend keken de Vrijstaters uit naar hulp; zij was hun toegezegd, en het was hoog tijd, dat zij kwam. Maar zij wachtten tevergeefs, en de gebrekkige samenwerking der verschillende kommando's heeft zich nergens pijnlijker doen gevoelen dan bij de bestorming van den Platrand. Er kwam geen hulp - ja toch, Zondagmorgen, een etmaal te laat, kwam uit Colenso een afdeeling van 150 burgers, om de bestorming te | |
[pagina 301]
| |
De Vrijstaters bestormen den Platrand.
| |
[pagina 302]
| |
ondersteunen. Maar de bestorming was reeds lang afgeloopen, en voor de aangekomen burgers was niets anders meer te doen, dan de gevallen helden te begraven. Zoo lagen de Vrijstaters daar dan achter hun hooge klippen. Zij leden zwaar, nog het meest van den dorst; hun veldflesschen hadden geen druppel water meer. Ook hun hoop op ondersteuning door andere kommando's ging nu onder, want het gunstige oogenblik er voor was inmiddels verstreken. Er kon geen versterking meer door; in den rug der Vrijstaters werd de helling van den berg en de vlakte bestreken door het vijandelijk artillerieen infanterie-vuur, en de gemeenschap tusschen de Vrijstaters en de andere kommando's werd volkomen afgesneden. Er schoot niets anders over dan pal te staan en uit te houden tot het uiterste. Een troost was het echter, dat zij voorloopig niet van achteren konden worden aangevallen, daar Vrijstaters uit Heilbron, Vrede, Harrismith en Kroonstad stellingen innamen, die hun rug dekten. Met dit al was hun toestand zeer ernstig; de Engelschen wonnen terrein en hun kanonnen werden voor uitgebracht. Toen sprong Zacharias de Jager op met een handvol dapperen en bestormde een Engelsche verschansing. Maar hij vond met drie anderenGa naar voetnoot1) den heldendood, en de overigen moesten terug. De vijandelijke infanterieGa naar voetnoot2) naderde nu tot op 80 meter, terwijl de dragonders en huzaren, een omtrekkende beweging makend, zich verdekt achter doornbosschen opstelden, om den Vrijstaters den terugtocht af te snijden. Het was nu namiddag geworden, en de dorst werd ondraaglijk. De Vrijstaters waren thans teruggedrongen naar een terrein, doorsneden met kuilen en slooten, en verscheiden burgers verlieten hun schuilplaatsen, om in de slooten een handvol drabbig water op te sporen, over de nog warme lijken heenkruipend van hun kameraden, die bij dezelfde poging het leven hadden gelaten. Om dezen tijd viel ook de dappere en onvergetelijke veldcornet Jan T. Lyon uit het district Harrismith, zijn heldenleven gevend voor vrijheid en recht. Het zag er nu recht treurig uit. De meeste burgers hadden geen kracht meer om te vechten, want zij versmachtten van dorst, en de moede helden sloegen den blik naar boven, van waar alleen nog hulp kon komen. En zie - een wolk werd zichtbaar als eens mans hand; zij zette zich uit - de horizon werd zwart van wolken. Dat beteekende: water, lafenis en redding. En God liet het arme, versmachtende volk nu niet lang meer | |
[pagina 303]
| |
Een vijandelijke schans, door de Boeren besprongen.
| |
[pagina 304]
| |
wachten. Reeds vielen de eerste regendruppels, en daar kwam het water aanzetten - in volle stroomen! De burgers spanden achter hun schansen hun regenjassen uit, vingen het kostelijk water op en slurpten het naar binnen in lange, gulzige teugen. Hoe het hen verkwikte - neen, zoo hadden zij nog nooit gedronken! Het regende al harder - het water stroomde hun voorbij in bruisende beken, en zij behoefden zich maar te bukken, om te drinken naar hartelust. Zij werden nu wonderlijk verkwikt en zagen in dien neergutsenden regen eene Hoogere tusschenkomst, die hen aangordde om pal te staan in den heiligen strijd. Zij hadden die bemoediging noodig, want de vijand had het vaste plan om de Boeren op te rollen. Ook werden zijn aanvallen zwaarder naarmate de avond naderde, en hij verdubbelde zijn pogingen, om hun uit hun laatste stellingen op den Platrand te werpen, en hen over te leveren aan de onbarmhartige sabels der dragonders en huzaren, die met ongeduld op dit oogenblik stonden te wachten. Maar dit oogenblik is nooit gekomen. De Vrijstaters stonden onbeweeglijk als de zware klippen, die hen dekten, maaiden alles weg, wat voor den loop van hun Mauser kwam, en werden in hun heldhaftige worsteling door de kanonnen van den Bulwanaheuvel op het krachtigste ondersteund. Zoo begon de avond te komen, en kommandant De Villiers gaf te halfacht, nadat zijn manschappen meer dan zestien volle uren onafgebroken in het zwaar gevecht waren geweest, bevel tot den terugtocht. De dappere kommandant dekte met een handvol helden den aftocht, en verliet als een der laatsten een stelling, die zooveel uren lang met doodverachtenden heldenmoed was verdedigd geworden. 't Was hoog tijd. Nauwelijks hadden de Vrijstaters den voet van den Platrand bereikt, of zij hoorden het getrappel van paarden en luide kommando-roepen. Het waren de dragonders en de huzaren, maar zij kwamen te laat - de vogel was gevlogen. Had kommandant De Villiers het bevel tot den terugtocht een half uur later gegeven, dan was er van de Vrijstaters waarschijnlijk geen man ontkomen, en de Vrijstaatsche burger, die van deze door hem meegemaakte bestorming een verhaal schreef voor de ‘Express’, sloot zijn belangwekkend rapport met de woorden van den Psalmist: ‘Onze ziel is ontkomen uit den strik des vogelvangers: de strik is gebroken, en wij zijn ontkomen.’
Burgers van Vrijheid, Utrecht, Wakkerstroom, Heidelberg en anderen, alsmede Duitsche vrijwilligers, zouden de zuidelijke en oostelijke zijde van den Platrand bestormen. Hun aantal was al weer buitensporig klein in verhouding tot de zware taak, die zij hadden te volvoeren. | |
[pagina 305]
| |
Zij trokken met snelle bewegingen op tot binnen 60, ja tot binnen 20 meter afstands van de vlammende schansen, terwijl sommige Boeren, voortgestuwd door een vermetelheid, die anders den Afrikaander niet eigen is, gewoonweg in de vijandelijke versterkingen sprongen, neerschoten wat zij konden, en onder de bajonetten bezweken. Een krachtige grijsaard, veldcornet Ignatus Vermaak, trok voorop aan de spits van het Utrecht-kommando. De zon bescheen zijn zilveren haren, en zijn reuzengestalte was wijd zichtbaar. Hij leidde zijn manschappen recht op de vijandelijke schansen aan, sprong er in en rukte met zijn Simsonskracht den vijanden de met bajonetten gewapende geweren uit de hand. Hij verkoos den dood op het slagveld boven het Engelsche juk, en viel, met een schot door het sleutelbeen, als een held, maar zijn naam zal in gezegend aandenken blijven, zoolang er harten kloppen voor heldenmoed en dapperheid. Hier sneuvelde ook de jonge J.P. Slabbert, assistent-veldcornet van Wakkerstroom, spoedig zijn vader volgend, die als veldcornet in den slag bij Talanaheuvel zijn loven moest laten. Dr. Krieger, geneesheer bij het Roode Kruis, bezocht dit gedeelte van het slagveld, en deelt er interessante bijzonderheden van mee. Dr. Krieger vertrok om twee uur in den morgen met generaal Louis Botha in de richting van het slagveld, en om zeven uur bespeurde hij, dat de rand van den Platrand door de burgers genomen was. Er werd zwaar gevochten, dat zag hij ook, en wel wetend, dat er boven geen medische hulp was, besloot de wakkere geneesheer, onmiddellijk den Platrand op te klauteren. Hij leidde zijn paard bij den toom, en klom langs de lange, vermoeiende helling op, terwijl de kogels om zijn ooren floten. Boven gekomen, werd zijn oog getroffen door een onbeschrijfelijk tooneel. Hij zag een 70-tal mannen: Boeren uit het district Vrijheid en Duitschers, aldoor maar vurende van achter hun klippen. De klippen waren blauw van kogels en rood van bloed. Overal waren bloedsporen; men stond met den voet in een bloedplas. De dokter begon onmiddellijk zijn menschlievend werk, en verbond de gewonden. Een DuitscherGa naar voetnoot1) werd in den bovenarm gekwetst. Een kogel scheurde zijn vleesch open, en maakte een drie duim lange en één duim breede wond, maar de moedige man hield zijn vuurroer dapper vast en loste nog vijftien schoten. Toen echter werd het hem te machtig, en hij ging tot Dr. Krieger, om verbonden te worden. De dokter hielp 12 gewonden, doch toen waren verband en watten op, en hij moest 9 andere gekwetsten overslaan. Het gevecht werd al zwaarder; vlak bij Dr. Krieger werd een | |
[pagina 306]
| |
burger gedood. Telkens zonden de Engelschen versche bataljons in den strijd, en de kleine heldenschaar werd teruggedrongen naar een punt, waar zij van twee zijden werd bestookt. De dokter ontdekte op dit oogenblik in zijn onmiddellijke nabijheid het lijk van een Engelschman, en hij bukte zich, om voor de Engelsche administratie het nummer van den doode op te nemen. Deze vriendelijke daad had hem echter bijna het leven gekost, want nauwelijks had hij zich weer opgericht, of een Engelschman legde op hem aan. Maar de Engelschman schoot slecht en raakte slechts een tak van den boom, waaronder de dokter stond. Nog verscheidene andere soldaten stonden gereed, om hem van het leven te berooven, zich bitter weinig storend aan zijn Roode-Kruis-band, die duidelijk zichtbaar was. Tegen twee uur in den namiddag ging Dr. Krieger naar beneden, om een ambulance en dragers te zoeken. Het vuur was vreeselijk en zijn paard werd gekwetst. Hij slaagde er in, de benoodigde dragers te vinden, maar zij konden de helling niet opkomen vanwege het vuur, en keerden onverrichter zake terug. Begunstigd door regen en duisternis, konden de Boeren intusschen in goede orde terugtrekken, doch de bestorming van den Platrand was door gebrek aan samenwerking mislukt, en 57 dappere mannenGa naar voetnoot1), ongerekend de 120 gewonden, hadden hun heldenbloed tevergeefs gegeven. Het verlies der Engelschen was echter ongelijk veel zwaarder. Zij hadden volgens hun eigen berichten 156 dooden, waaronder 13 officieren, en 257 gewonden, terwijl we veilig kunnen aannemen, dat deze eerste, onvolledige opgaaf ver beneden de werkelijkheid bleef. Onder de dooden was de bekende Engelsche Australiër Karri-DavisGa naar voetnoot2), dienstdoende als officier bij de Vrijwillige Ruiterij. Hij was een man, die bij oogenblikken vatbaar kon zijn voor een edelmoedige opwelling, maar hij was een der heftigste tegenstanders van de Transvaalsche Regeering, en behoorde tot de ergste revolutie-makers van Johannesburg.
De volgende dag was een Zondag; vredig breidde hij zich uit over het gevechtsveld. Ach, het was toch een vreeselijk veld! Geweren en sabels, helmen en hoeden lagen overal verspreid, en Brit en Boer lagen naast elkander, zij aan zij, in den killen greep van den dood. Een dokter van een Boeren-ambulance reed onder de vlag van het Roode Kruis Ladysmith binnen, en stelde voor, de dooden te begraven. Zoo geschiedde het dan ook. De Boeren hielpen de groote kuilen | |
[pagina 307]
| |
graven, en droegen de lijken op draagbaren naar hun laatste rustplaats, waarover de Engelschen zich verwonderden, want het waren immers de lijken hunner vijanden, die zij daar begroeven! Nu trad de majoor naar voren en las den lijkdienst, terwijl na hem een Boer-zich in den kring plaatste en met luide stem een gebed uitsprak. Hij smeekte met gevouwen handen om een spoedig einde van dezen oorlog, en over de open grafkuilen ruischte de klaagpsalm der Boeren: ‘Gelijk het gras is ons kortstondig leven,
Gelijk een bloem, die, op het veld verheven,
Wel sierlijk pronkt, maar krachtloos is en teer:
Wanneer de wind zich over 't land laat hooren,
Dan knakt haar steel, haar schoonheid gaat verloren,
Men kent en vindt haar standplaats zelfs niet meer.’
En lang nadat de laatste weemoedige psalmtoon was weggestorven, stonden de Engelschen nog bij de graven. Zij stonden daar met ontbloote hoofden en diep ontroerd, en zwijgend verlieten zij het doodenveld. En alles was weer rustig en stil. De zon klom al hooger en drenkte het landschap met zijn gloed. En de zangvogels zongen in het geboomte, en de bloemen blonken tusschen het frissche groene gras, maar ze waren met bloed bevlekt..... |
|