De oorlog in Zuid-Afrika. De strijd tusschen Engeland en de verbonden Boeren-republieken Transvaal en Oranje-Vrijstaat in zijn verloop geschetst. Deel 1
(1899)–Louwrens Penning– Auteursrecht onbekendDe eerste Poging tot Ontzet van Ladysmith.
| |
[pagina 271]
| |
Gezicht op den strijd rondom Ladysmith.
| |
[pagina 272]
| |
50,000 man nieuwe hulptroepen, terwijl de reserve werd opgeroepen, en generaal Buller tot opperbevelhebber der Engelsche troepen in Zuid-Afrika werd benoemd. Buller is een beroemd man; de Prins van Wales deed hem bij zijn vertrek uit Engeland uitgeleide, en alle Boerenhaters juichten. Redvers Buller werd in 1838 in het graafschap Devonshire (Engeland) geboren, en behoort tot een oude, deftige burgerfamilie. Toen hij 18 jaar oud was, werd hij bevorderd tot tweeden luitenant, om twee jaar later in den oorlog met China den vuurdoop te ontvangen. Daarna ontmoeten wij hem aan het andere eind der wereld, in Canada, waar het Fransche deel der bevolking oproerig werd. Hier deed hij veel ervaringen op, die hem te pas kwamen, toen hij in de Soedaneesche troebelen moest optreden. In dezen veldtocht werd hem opgedragen 1200 man 1200 mijlen ver door woestijnen en wildernissen te brengen, wat hij met succes volbracht. Later streed hij te Ashanti (in West-Afrika), waar een kogel in zijn kompas terecht kwam, terwijl hij in 1873 binnen drie maanden een Kafferopstand in Natal dempte. Zes jaar later vocht hij tegen de Zoeloe-Kaffers onder Koning Cetewajo, terwijl in zijn legertje 33 Hollandsch-Afrikaansche Boeren waren. Het waren gevaarlijke dagen, en Buller met zijn manschappen zaten ruim vier etmalen bijna onafgebroken in het zadel. Het was een aaneenschakeling van scherpe schermutselingen, maar hij wist zijn colonne door goed beraamde en flink uitgevoerde manoeuvres uit den knel te krijgen, en kreeg den naam een even dapper als gelukkig veldheer te zijn. In dezen oorlog vond de eenige zoon van den gewezen Franschen Keizer Napoleon III den dood, maar Buller overwon de Zoeloes, en ontving van zijn Koningin de zeldzame onderscheiding van het Victoria-Kruis. Buller's moed en doodsverachting zijn bij zijn soldaten welbekend, maar overigens is hij geen aangenaam man. Hij is groot van gestalte, en heeft een indrukwekkende houding, maar zijn gelaat is streng, heerschzuchtig en koud. Zijn manieren zijn ruw en hardhandig, en hij heeft den naam van ontzettend te kunnen vloeken. Hij heeft een teruggetrokken en hardvochtige natuur, en is weinig mededeelzaam. Hij heeft den dood gezien aan de journalisten, die hem wenschen te spreken, en hij heeft van de Boeren een hartgrondigen afkeer. Hij overhaastte zich niet met het ontzet van Ladysmith, omdat hij goed werk wilde leveren, en zijn slag wilde slaan met kracht. Hij bedwong het ongeduld van zijn officieren met zijn strakken blik, liet de versch aangekomen troepen uit Engeland flink exerceeren, en verwaarloosde geen maatregel, die kon medewerken tot bereiking van het groote doel. Voor den beroemden veldheer zou het een groote schande zijn, zoo hij tegenover die ongedrilde schaapherders een nederlaag leed, en om dit | |
[pagina 273]
| |
te voorkomen, gunde hij zich den noodigen tijd van voorbereiding. Intusschen liet hij het gros van zijn leger langzaam vooruitrukken, en verkreeg heliographische gemeenschap met het ingesloten leger van generaal White. Vele harten, die met de Boeren medegevoelden, klopten onrustig, want de bedaardheid, waarmede generaal Buller te werk ging, scheen er op te wijzen, dat het onweer, zoo het losbarstte, vreeseljjk zou zijn, en de Boeren, met een belegerde vesting in den rug, den stoot van een overmachtigen vijand niet zouden kunnen doorstaan. Veertien dagen toefde generaal Buller; toen was alles gereed, en om drie uur in den morgen van den 14den December werd in het kamp van Chieveley de reveille geblazen. Alles kwam onmiddellijk in beweging, en het kamp geleek op een bijenkorf, waartegen de imker met zijn voet heeft gestooten. Bij het opvlammen der kampvuren werden de tenten gestreken, de bagage gepakt, en bij het krieken van den dageraad waren de meeste soldaten reeds gezakt en gepakt: begeerig, om in de voorhoede te komen, eenige zwakke Boerenkommando's met een paar salvo's uiteen te jagen, en als overwinnaars Ladysmith binnen te trekken. Zóó was het hun immers beloofd; generaal Buller had het zelf gezegd! Om halfvijf stonden reeds verscheiden regimenten infanterie marschvaardig, de zachtglooiende helling optrekkend, die van het kamp naar de noordelijke heuvelen leidde. Hun vertrek gaf ruimte voor nieuwe regimenten om zich te ontplooien, en in minder dan een uur tijds had zich het geheele leger in beweging gesteld. Alles beloofde een mooien dag, en de soldaten maakten grappen en kwinkslagen. De wagens en karren, die bij elk regiment behoorden, droegen een kleine onderscheidingsvlag, die voor den leek het eenige herkenningsteeken was. Zij besloegen een lengte van minstens acht mijlen. Zij waren samengesteld uit de meest verschillende soorten transportmiddelen: ambulance-wagens, bespannen met een lange, dubbele rij logge ossen; muilwagens, voortgetrokken door vlugge muildieren; karren, bespannen met koppige ezels, en daartusschen kleine afdeelingen cavalerie en infanterie, wier blanke sabels en stalen bajonetten blonken en schitterden in de morgenzon. Achter elk regiment volgden tevens de zes volledig uitgeruste veldbatterijen, terwijl het zware marine-geschut, waarvan men groote verwachtingen koesterde, niet ontbrak. Na een marsch van tien mijlen, en voordat de middaghitte de troepen kon teisteren, werd uitgespannen, en het lager opgeslagen. Tenten werden vastgepind, vuren aangemaakt, en in de groene graslanden, waar denzelfden morgen de beesten hadden gegraasd, die van de Boeren waren weggeloopen, legerden zich nu de Engelsche soldaten, talrijk als de sprinkhanen des velds. Met verwonderde blikken staarden de voorposten der Boeren van hun hooge kopjes op die snel verrijzende stad van tenten, helwit blinkend in de gloeiende zomerzon - brutaal en tartend tegenover | |
[pagina 274]
| |
Boeren Stelling
Boeren Stellingen. Boeren Artillerie. Boeren Stelling. Bulwana-Heuvel. Fort Wylie. Boeren Stellingen. Boeren Stellingen De Tugela. De plaats waar de veroverde kanonnen stonden (In de bocht van de Tugela). Spoorweg. Marine kanonnen. Gen Buller met zijn staf. Brigade van Gen. Lyttleton. (Veldgeschut, de heuvels om Colenso bombardeerende). Brigade van Gen. Hart. Brigade van Gen. Hildyard. De Slag bij Colenso, in vogelylucht gezien. | |
[pagina 275]
| |
de kleine lagers der Boeren, die als schroomvallig en angstig wegschuilden achter de heuvels der Tugela-rivier. Generaal Buller was bij den opmarsch persoonlijk tegenwoordig, en hij had door een dagorder, die tintelde van zelfvertrouwen en kracht, den moed zijner soldaten niet weinig geprikkeld. 't Is waar: hij vertoonde gewoonlijk een hard en ijzeren gelaat, maar zijn leger had toch een onbegrensd vertrouwen in zijn veldheersbeleid, en het zag zijn koude, kille natuur gaarne over het hoofd, omdat het onder zijn leiding zeker van de overwinning was. De stafofficieren, die een week geleden met hem een verkenning hadden gedaan, zaten dan ook leelijk in de war, toen een ordonnans in ademlooze haast kwam melden, dat een Boerenkommando van minstens 3000 man een naburig kopje had bezet. Goede raad was duur; men wist niet, welken weg te nemen, om aan de waakzaamheid van den vijand te ontsnappen. Een officier der Natalsche vrijwilligers bood toen aan, om het kopje te verkennen, welk aanbod natuurlijk met dankbaarheid werd aanvaard. Hij keerde met de goede tijding terug, dat de ordonnans een troep vredig grazende paarden voor 3000 Boeren had aangezien, en generaal Buller was gered.
Twee dagen lang, den 13den en den 14den December, was de donder van het Engelsche geschut op de stellingen der Boeren gericht geweest, maar achter die kopjes was het stil en onbeweeglijk gebleven. Geen Lange Tom had geantwoord; geen Mauser had gesproken. De klippen waren blauw gebombardeerd; groote stukken waren er af gebrokkeld, maar geen Boer had zich laten zien. Zoo besloot dan generaal Buller in den vroegen morgen van den 15den December tot den aanval. De ramp van Stormberg had hem moeten manen tot voorzichtigheid; de lauwe lijken der verslagenen van Magerfontein lagen nog op het veld. Maar juist dat Stormberg en dat Magerfontein prikkelden hem, en hij hield zich voor den man, die den gezonken wapenroem van Engeland door één krachtigen stoot opnieuw zou doen stijgen. Het gevechtsveld besloeg een halven cirkel van 8 mijlen lengte, terwijl de Tugela-rivier de vijandelijke legers scheidde. Ten noorden der rivier loopt een keten lage heuvels, door een volgende heuvelketen beheerscht, en boven deze tweede keten steekt dreigend de Bulwanakop uit, van waar de Boeren Ladysmith beschieten. Al deze heuvels zijn buitengewoon gekliefd en gescheurd, vol kloven en holen, bedekt met tallooze klippen, terwijl doornboschjes met gele bloesems de eentonigheid der harde klippen breken. Colenso, een klein dorp, ligt tusschen de heuvel in, en ten oosten van Colenso het fort Wylie. Dit fort vormde het centrum der Boerenstellingen, die zich aan weerszijden drie mijlen ver uitstrekten. | |
[pagina 276]
| |
Het Engelsche marine-geschut was drie mijlen ten zuiden der Tugela-rivier opgesteld op een golving van het met dicht gras begroeide terrein, dat langzaam afliep naar de rivier. Dit terrein moest door de aanvallende colonnen worden overgestoken. Het bood weinig schuiling; een wielrijder kon er gemakkelijk overheen. Vroeg, om vier uur, kwam het Engelsche kamp in beweging; den soldaten was reeds den voorgaanden avond gezegd, dat tot den aanval was besloten. Het was een heerlijke, schitterende zomermorgen, en de manschappen hadden het volste vertrouwen in den goeden uitslag. Het plan van aanval was als volgt: Aan den linkervleugel zou generaal Hart met de vijfde brigade, voornamelijk bestaande uit Iersche Fuseliers, opereeren, de Tugela-rivier doortrekken, en den noordelijken oever bezetten, waar de Groblerskloof het hoogste punt vormde. Ondersteund door een veldbatterij, moest de brigade vervolgens haar weg forceeren tot een groep kopjes, ten noorden der ijzeren wagenbrug van Colenso, de flank der Boeren op hun centrum terugwerpende. In het centrum was de aanval opgedragen aan de tweede brigade onder generaal Hildyard, die recht op de ijzeren wagenbrug van Colenso moest aanrukken, en, indien de aanval succes had, en de brug in bezit was genomen, de aangrenzende kopjes bij Colenso moest bezetten. Op den rechtervleugel ten oosten der spoorlijn en ten westen der Hlangwaneberg stonden de fuseliers onder generaal Barton, vormende de zesde brigade, die den aanval op het centrum moest ondersteunen, terwijl zich aan het uiterste punt van den rechtervleugel een lange lijn lichte vrijwillige cavalerie ontplooide onder het directe bevel van majoor Walter. De vierde brigade, onder generaal Lyttleton, had op te rukken naar een bepaald punt tusschen de Breideldrift en den spoorweg, zoodat zij zoowel links de vijfde brigade als rechts de tweede brigade zou kunnen steunen. Terwijl de infanterie tirailleursgewijze naderde, openden de marinekanonnen het vuur, en de donder van het geschut wekte de Boeren in hun lagers. Fort Wyne was het eerste doel, en op een afstand van 4000 yards wierpen de Engelsche twaalfponders lyddietbommen en granaatkartetsen in de stellingen der Boeren. Vreeselijk was het vuur; het was, alsof de bergen en de heuvelen stonden te schudden. Maar geen Boer was te bespeuren; geen breedgerando Boerenhoed was te zien. Colenso lag daar als een verlaten gehucht, en de harde rotsen staken hun pieken zwijgend in de gloeiende zon omhoog. Langzaam en voorzichtig trokken de Engelschen voorwaarts, doch om zes uur was men nog geen Boer gewaargeworden. Onbeweeglijk, met het Mausergeweer in den arm, lagen de Boeren in hun verschansingen, en gluurden over de kopjes heen op de 23000 man, die als een langzaam wassend getij naderden. | |
[pagina 277]
| |
Louis Botha stond aan hun spits. Hij is 36 jaar oud: een geboren Nataller. Hij werd te Greytown geboren, hielp Lukas Meijer met het stichten der kleine republiek Vrijheid, die later met de Zuid-Afrikaansche Republiek werd vereenigd, en werd in dezen oorlog tot vechtgeneraal benoemd. De Boeren vertrouwden hem, en bleven op zijn bevel stil in hun loopgraven. God stortte hun moed en dapperheid in; zij waren vast besloten, om te overwinnen of onder te gaan en evenals Prins Maurits bij Nieuwpoort zijn schepen wegzond, om de mogelijkheid eener vlucht uit te sluiten, brachten de Boeren voor datzelfde doel hun paarden vier mijlen achterwaarts. Zoo zaten zij dan te wachten, en het werd halfzeven - kwart voor zevenen - zeven uur. Villebois-Maureuil, de dappere Fransche kolonel, die Frankrijk had verlaten, om aan Paul Kruger zijn diensten aan te bieden, kon het niet langer uithouden. Hij reed op den eersten den besten veldkornet af, die doodbedaard een kop koffie stond te drinken. ‘Mijnheer,’ riep hij, ‘waar zijn uw troepen? Ziet gij de Engelschen dan niet? Snel, of ge zijt verloren!’ De veldkornet antwoordde, terwijl hij het leege kopje voorzichtig opborg: ‘Heb maar geduld, hoor; ons zal dit wel recht maak.’ Maar Villebois vertrouwde die rechtmakerij niet bijzonder, en wendde zich tot Louis Botha, die op eenigen afstand door zijn veldkijker rustig de bewegingen van den vijand gadesloeg. ‘Gij zult het verliezen, man, gij zult het verliezen!’ riep de opgewonden kolonel, zelf een verrekijker nemende. Hij werd al onrustiger, maar Botha scheen onbeweeglijk als de harde klip, waarop zijn voeten steunden. ‘Alles is recht,’ zeide hij, ‘gij zult het zien.’ Kwart over zevenen! Louis Botha gaf het sein om het vuur te openen. Plotseling begonnen de kopjes te leven; de breede hoeden werden zichtbaar. Het was een ontzettend, vreeselijk, gruwelijk vuur. Het scheen alsof de hel loskwam, en tusschen het vuur der Boerenartillerie klonk het fluiten der Mauserkogels als het huilen van een hagelbui tusschen donderslagen. Nu eerst konden de Engelschen gissen waar ongeveer de artillerie der Boeren te vinden was, en trachten haar door het overweldigend vuur hunner kanonnen tot zwijgen te brengen. De artillerie der Boeren bestond uit vier snelvuur-kanonnen en een Maxim. Zij stonden onder bevel van kapitein Pretorius, den zoon van dien Henning Pretorius, die zich in den vrijheidsoorlog van 1880/81 zoo wakker had onderscheiden. Kapitein Pretorius toonde zich de onverbasterde zoon van dien Afrikaanschen held. Hij kende geen vrees, geen angst. Hij snelde van den éénen vuurmond naar den anderen, en maande zijn manschappen aan tot trouwe plichtsbetrachting. Hij verkeerde elk oogenblik in doodsgevaar, en zijn voorbeeld electriseerde zijn manschappen. Louis Botha ontzag zich evenmin. Hij stond midden in het gevecht, en dacht aan geen | |
[pagina 278]
| |
Generaal Louis Botha.
Naar zeen photographie, genomen in het Tugela-dal. | |
[pagina 279]
| |
gevaar. Bij het gebrul der kanonnen gaf hij zijn koramando's met de kalmte van een grijsgeworden veldheer, en in dezen eenvoudigen man scheen een vonk te schitteren van dat genie, dat den eersten Napoleon geweldig en Von Moltke onweerstaanbaar maakte in den strijd. De Boeren wedijverden met elkander in dapperheid. Op een zekeren heuvelrand, niet langer dan 250 yards, sprongen zij recht overeind, tartten den dood en schoten als razenden. Maar het vuur van 16 Engelsche kanonnen werd op hun stelling gericht, en het gras verschroeide op het kopje. Het was als een ontzettend, alle zenuwen spannend onweer - of de bazuinen schalden van het Laatste Gericht! Generaal Hart voerde, door een gids geleid, den linkervleugel naar de rivier bij Breideldrift, ten westen der samenvloeiing van de Tugela-rivier en de Doornkopspruit. Aan den noordelijken oever stonden de Vrijstaters onder bevel van generaal Prinsloo, terwijl hun stellingen door het tamelijk vlak terrein zeker de zwakste waren van de geheele linie der Boeren. Toen de soldaten den oever der rivier tot op 300 yards waren genaderd, zagen zij een afdeeling Boeren over de kopjes weggaloppeeren, wat generaal Hart deed besluiten, om krachtig voorwaarts te rukken. Doch dit hadden de Vrijstaters juist beoogd, en toen de Engelschen den zuidelijken oever der rivier hadden bereikt, kregen zij op een afstand van hoogstens 400 yards een moorddadig geweervuur. De soldaten wierpen zich tegen den grond, om ten minste eenige schuiling te vinden en het vuur te beantwoorden. Doch waarop moesten zij schieten? Er was geen mikpunt; het rookvrije kruit van de Mauserpatroon liet geen spoor achter, en de soldaten hadden op dit oogenblik aan houten knuppels evenveel gehad als aan hun prachtige Lee-Metford-geweren. De toestand werd nog gevaarlijker, toen een groot kanon der Boeren, in een nieuwe stelling gebracht, granaten begon te werpen. Maar twee marinekanonnen kwamen te hulp en temperden ten minste het artillerievuur der Boeren. Niettemin was de positie der infanterie wanhopig. Aan een bajonetaanval kon niet worden gedacht, want de Boeren hadden stroomafwaarts de rivier afgedamd, waardoor het water boven de Breideldrift was opgestuwd, en toen eenige Iersche fuseliers desondanks in den stroom sprongen, raakten zij met hun voeten verward in het verraderlijke prikkeldraad, dat de Boeren in de rivierbedding hadden gespannen. Voor de oogen hunner kameraden, die hen niet konden helpen, moesten zij jammerlijk verdrinken. Toen sprong een grijsgebaarde sergeant van de fuseliers op en riep tot zijn sectie: ‘Zet op bajonet, en laten wij ons een beroemden naam verwerven!’ Maar nauwelijks stond hij op zijn voeten, of een Mauserkogel doorboorde zijn hoofd, en hij viel stervend in de armen van een zijner makkers, die hem opving. Intusschen had generaal Buller gezien, hoeveel menschenlevens hier nutteloos werden opgeofferd, en hij gaf bevel tot den terugtocht. | |
[pagina 280-281]
| |
Het verlies der kanonnen van de Engelschen, bij Colenso.
| |
[pagina 282]
| |
Hoe vreeselijk echter het vuur der Vrijstaters had huisgehouden, werd nu eerst zichtbaar. Een officier gaf aan zijn sectie bevel, om te retireeren, doch niemand gaf acht op zijn bevel. Hij herhaalde zijn bevel, doch niemand verroerde zich. Hij stond verbaasd over deze ongehoorzaamheid, maar zijn verbazing veranderde in ontzetting, toen hij bespeurde, dat allen dood waren. Zoo eindigde de aanval op den linkervleugel; de Engelschen waren hier naar geen slagveld, maar naar een slachtbank geleid, terwijl de Vrijstaters niet één doode of ernstig gekwetste te betreuren hadden. Intusschen was generaal Hildyard met de tweede brigade opgerukt tot den hoofdaanval tegen het vijandelijk centrum bij Colenso, en trachtte de ijzeren wagenbrug over de Tugela-rivier te nemen, terwijl deze beweging rechts door de batterijen van kolonel Long en de brigade van generaal Barton, links door de brigade van generaal Lyttleton werd ondersteund. De marine-kanonnen namen de artillerie der Boeren geducht onder vuur. Zij overstelpten de stellingen der Boeren met hun lyddietbommen, en de soldaten haalden ruim adem, toen zij bemerkten, dat het vuur der vijandelijke artillerie verzwakte, om ten slotte te verstommen. Men raakte daardoor in de meening, dat de kanonnen der Boeren waren stukgeschoten, en kolonel Long achtte thans het juiste oogenblik gekomen, om zijn artillerie vooruit te brengen. Hij meende vast en stellig, dat de Boeren op het punt stonden hun posities op te geven, en zoo zijn manoeuvres met succes waren bekroond geworden, zou hij als een der knapste artillerie-officieren zijn geroemd geworden. Maar zijn veronderstelling was niet juist; het stoute plan mislukte, en terwijl hij zwaar gewond werd, kreeg deze dappere, maar ongelukkige Engelsche officier nog de openbare berispingen van den opperbevelhebber naar het hoofd. Hij gaf dus - het was toen halftien - de gevaarlijke order, om voorwaarts te rukken, en de Boeren achter hun klippen zagen de twee batterijen in vollen galop een nieuwe stelling zoeken. Deze nieuwe stelling werd gevonden op een afstand van 800 yards van den zuidelijken oever der rivier, en van 1400 yards van Fort Wylie. De paarden hielden halt; de kanonnen werden afgehaakt. Het hagelde Mauserkogels. Paarden sloegen tegen den grond; vele artilleristen werden gekwetst. Maar de manschappen gedroegen zich met loffelijken moed, richtten hun kanonnen en gaven vuur. Voor een oogenblik verminderde het vijandelijke geweervuur; men schepte hoop, dat men zich hier zou kunnen staande houden. Dat was ook dringend noodzakelijk, want men kon niet meer terug. Aan een terugtocht had kolonel Long niet gedacht; daaraan had trouwens niemand gedacht, en toen de infanterie onder het vuur der Boeren in lange rijen werd weggemaaid, en het bevel tot den terugtocht werd gegeven, was er niemand, die aan de geïsoleerde batterijen van kolonel Long nieuwe | |
[pagina 283]
| |
De Boeren in hun Stellingen in den Slag bij Colenso.
| |
[pagina 284]
| |
ammunitie kon brengen. De voorraad granaten was bijna uitgeput, en orders om nieuwen toevoer en versche artilleristen konden niet worden uitgevoerd. Zoo stonden daar de kanonnen als schepen, die op een blinde klip zijn vastgeloopen, en omloeid door het opnieuw aanwakkerende vuur der BoerenGa naar voetnoot1), misten zij ammunitie, om den terugtocht te dekken. Hun vuur verstomde, en de manschappen zochten dekking in een aangrenzende donga of droge sloot, waarheen reeds de gewonden waren gebracht. Reikhalzend zagen zij uit naar hulp, maar in plaats van hulp hoorden zij opnieuw het dreunen der Transvaalsche snelvuurkanonnen, die men reeds als vernield had beschouwd. De Boeren hadden die verlaten kanonnen van kolonel Long wel gezien, en overste Trichardt vroeg aan Louis Botha verlof, om ze met 500 vrijwilligers te nemen. Maar de generaal keek den dappere in het door den kruitdamp geblaakte gelaat en schudde het hoofd. ‘Zij zullen ons hopelijk toch niet ontsnappen,’ meende hijGa naar voetnoot2). De Engelschen waren intusschen even begeerig, om hun kanonnen te redden, als de Boeren om ze te veroveren, en de opperbevelhebber Buller galoppeerde met generaal Clery en eenige stafofficieren naar het front, om de noodige daartoe strekkende bevelen te geven. Er waren reeds ernstige pogingen in deze richting gedaan, en twee van de twaalf kanonnen waren tot den prijs van kostbare menschenlevens in veiligheid gebracht. Nu waagden een troep huzaren den aanval, maar negen granaten vielen midden in hun gelederen, en zij stoven uiteen. Vier compagnieën infanterie onder kolonel Bullock namen de wanhopige taak over, maar de Boeren openden nu een kruisvuur, en de infanterie was binnen het bereik van dat verdelgend vuur voordat zij het wisten. Struikelend over hun gesneuvelde of gewonde kameraden, aangeroepen door de gekwetsten, die van dorst lagen te versmachten, snelden zij voorwaarts, en bereikten, zwaar gehavend, de donga. Een officier greep een span paarden, en tuigde hen in voor een vuurmond; zij sloegen tegen den grond. Hij nam een tweede span paarden; zij werden onder zijn handen doodgeschoten. Hij bracht een derde span voor, maar de opperbevelhebber gaf nu order, het wanhopige werk te staken. De jonge luitenant Roberts, de zoon van generaal Roberts, was echter reeds doodelijk gewond. Hij was pas een maand geleden uit Londen vertrokken, en had zich al in vroegere veldtochten door zijn moed en dapperheid onderscheiden. Op den uitersten rechtervleugel trok lord Dundonald aan de spits van Natalsche Karabiniers en Johannesburger Uitlanders op tegen den door | |
[pagina 285]
| |
Het sneuvelen van Luitenant Roberts, eenige zoon van Generaal Roberts, bij een poging om de verlaten kanonnen bij Colenso te heroveren.
(Luitenant Roberts is de ruiter op de uiterste rechterzijde van de plaat). | |
[pagina 286]
| |
de Boeren bezetten Hlangwaniberg. De aanval geschiedde zonder eenige dekking, en was een verschrikkelijke dwaasheid. De Boeren, die toch reeds zoo gebeten waren op de Johannesburger Uitlanders, lieten den vijand goed onder schot komen en hielden toen een vreeselijk strafgericht. Om halftwee waren de Engelschen op alle punten geslagen, nadat zij tot driemaal toe de ijzeren wagenbrug bij Colenso hadden bestormd. Overal waren zij op een geduchten vastberaden vijand gestooten, en toen de aanval van generaal Hart was afgeslagen, zagen de Engelschen de Vrijstaters weggaloppeeren, om de Transvalers bij te staan. Nadat de eigenlijke slag was afgeloopen, richtten de Engelschen het vuur van hun geschut op de wagenbrug bij Colenso, daar zij vreesden, dat de Boeren er gebruik van zouden maken, om de tien achtergelaten kanonnen in veiligheid te brengen. Maar om vijf uur in den namiddag verlieten eenige honderden vrijwilligers de veilige kopjes en bemachtigden de kanonnen en de ammunitiewagens. Het waren tien prachtige, onbeschadigde Armstrong-kanonnen en twaalf ammunitiewagens, die onder een groot en daverend gejuich in veiligheid werden gebracht. Toen de Boeren kolonel Bullock sommeerden, zich over te geven, weigerde hij. Hij greep zijn revolver, maar een Boer sloeg hem kalm met de kolf van zijn geweer tegen den grond; zoo werd hij gevangengenomen. De Boer had hem kunnen doodschieten, en men kan niet anders dan de kalmte, waarmede deze Boer handelde en aldus, met gevaar voor eigen leven, het leven van een dapper soldaat spaarde, bewonderen en eeren tevens. De hoofdaanval van generaal Buller was, zooals reeds gezegd, op de ijzeren wagenbrug bij Colenso gericht geweest. Het was voor de Engelschen wel het gevaarlijkste punt op de geheele linie. De brug kon, indien de Engelschen zoo ver kwamen, onder het kruisvuur worden genomen van de hooge kopjes ten noorden der rivier, en van de aarden schansen, ten noorden en ten westen der brug opgeworpen, terwijl de Engelschen zouden gedwongen zijn, in een dichte massa over de brug te trekken. Louis Botha, die op den 15den December den aanval wel had verwacht, en daarom reeds den nacht te voren de brandwachten had verdubbeld, had dan ook niet kunnen vermoeden, dat de Engelschen tegen het sterkste punt in de Boerenlinie zouden inrennen. Kolonel Villebois had het evenmin vermoed. Toen hem den avond vóór den slag werd gezegd; ‘De Engelschen zouden wel eens direct de Colenso-brug kunnen bestormen’, meende hij kortweg: ‘Het zou onzin zijn.’ De Boeren hadden dan ook den zwaarsten stoot in hun westelijke stellingen, waar de Vrijstaters stonden, verwacht, daar hier een open, weinig dekking biedend terrein lag, dat zij inderhaast met een aantal lage verschansingen, uit opgestapelde zakken aarde bestaande, hadden versterkt. Ook had men een hevigen aanval op den Hlangwaniberg, welks bezit een noodzakelijke voorwaarde was voor het behoud der andere posities, | |
[pagina 287]
| |
Boeren de Tugela overstekende om de Engelsche kanonnen te neme.
| |
[pagina 288]
| |
mogelijk geacht, die daarom door een sterke Boerenmacht werd bezet. Generaal Buller echter had, waarschijnlijk door gebrekkige en verkeerde inlichtingen misleid, het onverstandigste gedaan, wat hij kon doen, door zijn grootste kracht te verspillen op een onneembaar punt, terwijl Louis Botha aan den anderen kant zich plotseling ontplooide als een veldheer van den eersten rang en een geboren strateeg. Kolonel Villebois had ook wel gelijk, toen hij aan den avond van dezen gedenkwaardigen dag met geestdrift uitriep: ‘Wat is oorlogvoeren? Het is verstand, idee, vernuft, genialiteit - het is geen methode.’Ga naar voetnoot1) En terwijl het warme Fransche bloed zijn hart sneller deed kloppen, viel hij den kalmen Botha om den hals, roepende: ‘Prachtig, man, dat hebt ge eens prachtig gedaan!’ Colonel de Villebois Mareuil.
Goed oorlogvoeren is niet in de eerste plaats methode of stelsel; zeker niet. Het is veeleer een vlug zien van den bestaanden of zich wijzigenden toestand en een helder doorzicht in de gevolgen ervan. Maar bij de Engelschen was het juist stelsel van het begin tot het einde. En in weerwil van het ontzaglijke artillerievuur, dat vier uur lang onafgebroken de Boeren-posities had gebeukt, bedroeg het geheele verlies der Boeren in dezen slag slechts 6 dooden en 20 gewonden. Men zag hier het reeds meer opgemerkte verschijnsel, dat artillerie in een klippenrijk terrein den vijand zeer moeilijk afbreuk kan doen. 't Is op zoo'n terrein een brutaal, maar dom vuur. Daarbij liet de constructie der Engelsche granaten te wenschen over. Bij de meeste bleef, nadat bij de ontploffing de dop van de granaat was gesprongen, | |
[pagina 289]
| |
de bus zelve in haar geheel of scheurde zij slechts gedeeltelijk; de lading vloog daardoor, in plaats van zich uit te spreiden, slechts in één richting, en verminderde de trefkans. De lyddietbom sprong beter, maar beantwoordde toch in de verste verte niet aan de buitensporige verwachtingen, die er de Engelschen van hadden gekoesterd. De Boeren-artillerie had haar vuur niet geopend voordat de vijand onder het bereik der Mausergeweren was gekomen. Zij hield zich ook niet op met het beschieten der vijandelijke artillerie, maar richtte haar vuur uitsluitend op de stormende infanterie-bataljons, die, zonder dekking, door de granaten der Boeren zwaar geteisterd werden. Drie keeren bestormden de Engelschen met doodverachtenden moed het centrum der Boeren, en drie keeren werden zij terug- en uiteengeslagen als de golf tegen de rots. En elken keer, als de bataljons terug moesten voor het moordend vuur der Boeren, lieten zij een vreeselijk, akelig spoor achter van dooden en gewonden. Hun officieren waren in de vaste meening, dat zij tegenover minstens 10000 Boeren stonden, maar zij vergisten zich. Het waren niet meer dan hoogstens 2500 manGa naar voetnoot1), daar de anderen Ladysmith in 't oog moesten houden, of nieuwe stellingen innemen met het oog op mogelijke omtrekkende vijandelijke bewegingen. De ambulance-dienst bij de Boeren liet in dit tijdperk van den oorlog nog veel te wenschen over, en eerst later is hierin verbetering gekomen. Zonderling was het ook, dat de Boeren-ambulance zich bij het begin van den slag, toen eenige granaten in de nabijheid van haar wagens neerkwamen, zich haastte, om weg te komen naar het Pietersstation, ongeveer twee uur te paard van Colenso verwijderd. Hierop zijn ernstige aanmerkingen gemaakt. Natuurlijk is het de plicht der ambulance, zich zooveel mogelijk buiten het vuur te houden, maar zij moet tevens zorg dragen, dat zij binnen een bereikbaren afstand van de gevechtslinie blijft. Zich geheel buiten het bereik der kanonnen te houden, is bij het vèrdragende scheepsgeschut van den vijand vrij wel onvereenigbaar met een behoorlijke vervulling harer taak. Door de verplaatsing der ambulance moest nu het telegraafstation dienst doen als voorloopig hospitaal. Gelukkig, dat er zoo weinig gewonden waren! Toen de eerste gewonde, met een kogel in het voorhoofd, werd binnengebracht, was er niemand, om chirurgischen bijstand te verleenen, en toen een Engelsche dokter uit de nabijheid werd gehaald, stelde deze voor, den kogel maar met zijn zakmes te verwijderen, daar hij de noodige instrumenten niet bij zich had. Men kan daaruit weer | |
[pagina 290]
| |
Een ambulance der Engelschen.
| |
[pagina 291]
| |
zien, hoe weinig vele Engelsche militaire dokters voor hun taak berekend zijn. Volgens alleszins bevoegde Nederlandsche deskundigen zijn zij, de goeden niet te na gesproken, dan ook in wetenschappelijke ontwikkeling tientallen van jaren ten achter, is het geheel verouderde systeem volgens hetwelk de kogel steeds onmiddellijk moet verwijderd worden, bij hen nog in volle toepassing, en doen zij niets liever dan snijden, zagen en kerven. De dappere artillerie-luitenant Du Toit, wiens been bij Modderspruit zwaar werd gekwetst, en die door de Engelschen werd medegenomen, stond reeds op het lijstje, om zijn been te verliezen, maar hij werd gelukkig uitgeleverd, en mocht onder de behandeling van Nederlandsche dokters zijn been behouden. De gekwetsten werden in een wachtvertrek van het telegraafstation gebracht, terwijl de eerste verbanden werden aangelegd. Zij zaten ineengedoken op de lange banken, of lagen uitgestrekt op den vloer, terwijl zij zwijgend en met bleeke gezichten staarden op het openen en wasschen hunner gezwollen, bloederige wonden. Een scherpe jodoformlucht vervulde het vertrek, en het gezicht van die martelaren en helden had iets aangrijpends. Zij hadden vrouwen en kinderen en alles wat hun lief was achtergelaten, en als er nu en dan een zucht of een gekreun over hun lippen kwam, was het meer om hun dierbare panden dan om de pijnen, die de wonden hun veroorzaakten. Maar de zes burgers, die op draagbaren buiten de woning lagen, zuchtten of kreunden niet meer. Hun aardsche lijden had opgehouden; stil en onbeweeglijk lagen zij onder het zwarte dekkleed. Zij vielen in den heiligen strijd voor vrijheid en recht, en hun gedachtenis - ja, zij zal in eere blijven tot in volgende geslachten! De verliezen der Engelschen waren ontzettend geweest. Zij verzochten om een wapenstilstand, die hun bereidwillig werd toegestaan, en begonnen onmiddellijk met het vervoeren der gewonden en gesneuvelden. Van Vrijdagavond (15 December) ruim vijf uur af tot den volgenden morgen halfvijf reden de Engelsche ambulancewagens en doodenkarren onafgebroken de gewonden en dooden weg, en desondanks telde een Nederlander, die een dag later het slagveld bezocht, op een terrein van 400 meter lengte bij 300 meter breedte nog 143 Engelsche lijken, allen vreeselijk verminkt. In een grooten, breeden kuil werden ongeveer 600 Engelschen neergelegd, maar de doodgravers deden slordig werk, en armen en beenen staken boven den grafheuvel uit. Volgens de schatting der Boeren kostte deze veldslag aan de Engelschen ongeveer 2000 dooden en ruim 3000 gewonden, terwijl 180 gevangenen den Boeren ongekwetst in handen vielen. Onder deze gevangenen bevond zich de artillerie-officier Hunt, die krankzinnig werd en zich een groot papier op de borst speldde met de woorden er op geschreven: ‘Ik ben de artillerie-officier, van wien te Colenso door de Boeren tien kanonnen zijn afgenomen.’ De Zoeloe's hebben aan de rivier, die bij Colenso voorbijstroomt, | |
[pagina 292]
| |
haar naam gegeven: de Tugela. ‘Tugela’ beteekent verschrikking. Zoo ging die naam dan op dezen gedenkwaardigen Vrijdag, 15 December, in vervulling, en de rivier bij Colenso werd voor de Engelschen waarlijk de rivier der verschrikking! Oom Paul zat op zijn stoep, onder de veranda van zijn huis te Pretoria, en dronk zijn koffie, toen hem de heuglijke tijding der groote overwinning bereikte. Maar bij dit bericht kon hij het niet langer uithouden op zijn stoel, en twee groote tranen biggelden over zijn wangen in de stekels van zijn korten baard, dien hij in de laatste dagen niet had geschoren. Ach, het waren tranen van blijde ontroering en de grijsaard riep: ‘Dit was nie mensen zen werk nie!’ Louis Botha, de held van Colenso, bedoelde hetzelfde, toen hij telegrapheerde: ‘De God onzer voorvaderen heeft ons heden eene schitterende overwinning gegeven.’ Maar den volgenden dag was het de Dingaansdag: de gedenkdag der overwinning bij de Bloedrivier, waar God de Boeren had gered uit de hand der bloeddorstige Zoeloe-kaffers. En al de klokken luidden, en het volk ging op naar zijn bedehuizen, om zijn God te danken! |
|