De oorlog in Zuid-Afrika. De strijd tusschen Engeland en de verbonden Boeren-republieken Transvaal en Oranje-Vrijstaat in zijn verloop geschetst. Deel 1
(1899)–Louwrens Penning– Auteursrecht onbekendKrijgsbedrijven bij Ladysmith.De reusachtige ring, door de Transvalers en de Vrijstaters om de stad getrokken, besloeg een afstand van negen uur te paard. De volgorde der verschillende kommando's was als volgt: Ten noorden van Ladysmith bevond zich het hoofdlager van Piet Joubert, met eenige kanonnen op den Pepworthheuvel; westelijk zich daarbij aansluitend het kommando van Pretoria onder generaal Erasmus; van het zuidwesten tot het zuidoosten strekten zich in den vorm eener halve maan de Vrijstaatsche kommando's uit onder generaal Andries Cronjé; daarop volgden de kommando's van Utrecht, Vrijheid en Johannesburg; op den Bulwanakop lagen Wakkerstroomers, aan den voet van den Lombardskop de Heidelbergers, achter den Lombardskop Middelburgers, terwijl burgers van Lijdenburg, Ermeloo en Carolina benevens de Iersche brigade en de Johannesburger politie-mannen de oostelijke en noordelijke schakels vormden van den ring, die om Ladysmith was getrokken. Het lager van Schalk Burger, die in rang onmiddellijk op Piet Joubert volgde, bevond zich in de oostelijke stellingen. Het werkelijke belegeringsgeschut bestond uit slechts drie zware Creusot-kanonnen, door den volksmond ‘Lange Toms’ genaamd, van 15 centimeter middellijn, waarvan er een op den Vaalkop of Verrassings-heuvel, de tweede op den Bulwanakop, en de derde op een uitlooper van den Lombardskop stond. Vervolgens waren er nog - op de geschiktste punten achter tijdelijke versterkingen - een twaalftal Creusot- en Krupp- | |
[pagina 255]
| |
De uitwerking van één bom uit een Lange Tom.
Het huis waar de heer Pearse, correspondent van de Daily News, te Ladysmith ingesloten, verblijf hield. | |
[pagina 256]
| |
kanonnen van 7½ centimeter opgesteld, terwijl een paar houwitsers en eenige maxims de Boerenartillerie bij Ladysmith voltooiden.
Het werd voor de Boeren een vrij eentonig leven. De Engelschen deden verscheidene uitvallen, die meestentijds weinig om het lijf hadden, en de Boeren misten de aanvallende kracht, die noodig was, om de stad te nemen. Een uitzondering maakten de Engelschen op den 14den November, den verjaardag van den Prins van Wales, toen zij met geweld den ijzeren ring wilden breken, doch na ernstige verliezen weer in hun oude stellingen werden teruggeworpen. Het gevecht duurde van 's morgens 7 uur tot 's middags 2 uur, en de uitval was gericht tegen de Vrijstaters (vooral de burgers van Vrede, sterk 80 man, en de burgers van Bethlehem, sterk 300 man) ten westen der stad, die het vuur van 13 Engelsche kanonnen hadden te trotseeren. Van den hoogen Bulwanakop kon men duidelijk zien, hoe een stoet ruiters zich uit de stad snel westwaarts bewoog. Het was Engelsche cavalerie, die, om de Boeren te verschalken, hun manier om buiten gelid en verband te rijden, hadden aangenomen. Doch de Vrijstaters waren op hun qui vive, en wierpen midden in de vijandelijke cavalerie hun eerste bom. Deze trok daarop haastig terug, en binnen weinige oogenblikken daverden de heuvelen van den donder der Engelsche kanonnen, terwijl de Engelsche infanterie salvovuur afgaf. De kopjes, waarachter de Vrijstaters verscholen lagen, waren voortdurend in rookwolken gehuld, en de granaatkartetsen van den vijand barstten boven hun stellingen. Maar zij schoten kalm en bedaard terug, telkens naar een mikpunt zoekende, en zij bewezen weer, welke voortreffelijke schutters zij warenGa naar voetnoot1. De als zoo moorddadig geschilderde lyddietbommen, waarvan verteld werd, dat zij binnen een kring van 400 meter al wat leefde doodden, bleken ook bij dit gevecht gelukkig niet zoo kwaadaardig te zijn. Een lyddietbom viel op zachten grond, boorde vier voet diep den grond in, stuitte op een harde klip, en barstte uiteen met een geluid als een harde, zware voorhamerslag op een zinken plaat. Er was een gat geslagen, groot genoeg om er een paard in te begraven, en terwijl de stukken en scherven naar alle richtingen uiteenspatten, steeg er een zware, groen-gele rookwolk omhoog. Op geen tien meter afstands van de plek, waar de lyddietbom was neergeploft, stond een Boer, dien men reeds voor verloren had gewaand. Maar de doodgewaande stapte, na eenige oogenblikken gewacht te hebben, bedaard op de ontplofte granaat af, om dat leelijke | |
[pagina 257]
| |
ding, dat zoo'n afgrijselijk spektakel had gemaakt, eens van nabij te bekijken, terwijl hij niet de geringste kwetsuur had opgeloopen. De vijand naderde de Vrijstaters tot op 1200 à 1000 meter, maar miste den moed om hun stellingen te bestormen, en trok te drie uur in den namiddag onverrichter zake en erg overhaast op Ladysmith terug. Hij had tamelijk groote verliezen geleden, terwijl het geheele verlies der Boeren slechts 1 doode en 4 gewonden bedroeg. Den 21sten November, in den nacht, deden de Engelschen een nieuwe krachtige poging om te ontsnappen. Sterke colonnen infanterie en cavalerie bewogen zich in alle stilte, doch met grooten spoed in de richting van den Lombardskop, terwijl een colonne cavalerie met kanonnen oprukte naar den tegenovergestelden kant, naar het westen, waar het kommando van Pretoria lag. De voorposten der Heidelbergers bij den Lombardskop bemerkten echter onraad, en rapportgangers alarmeerden de kommando's. Onmiddellijk werden de paarden gezadeld, en in de richting van het Heidelberger kommando, dat aan den voet van den Lombardskop lag, werd een hevig geweervuur gehoord. Het was een heldere, prachtige zomernacht, en toen de maan opkwam, waren de vijandelijke troepen duidelijk te onderscheiden. De Engelsche officieren begrepen dan ook, dat de uitval, nu de Boeren gewaarschuwd waren, mislukken moest, en gaven bevel tot den terugtocht. Datzelfde bevel werd overgebracht aan de Engelschen, die het kommando van Pretoria zouden overrompelen, en die terugtrokken, voordat zij in de vuurlinie waren gekomen. De verliezen der Boeren waren van geen beteekenis; zij hadden slechts een paar licht gewonden. Den 30sten November maakten de Boeren het plan, den ring om Ladysmith nauwer toe te halen. De Vrijstaters zouden uit het zuiden stormen, terwijl de Transvalers van uit het zuidoosten de bestorming zouden ondersteunen. Doch het groote kanon geraakte onklaar, ten gevolge waarvan de Vrijstaters geen ernstige bestorming waagden, en indien Koos BoshoffGa naar voetnoot1 uit Pretoria zich niet in het hoofd had gezet, om van daag nog een mooien slag te slaan, zou er wel niets bijzonders meer zijn gebeurd. Hij verzocht aan overste Trichardt verlof, om met vrijwilligers een stelling te nemen op 500 Meter afstands van een sterke Engelsche verschansing, tegenover Lombardskop. Trichardt gaf zijn toestemming, en beloofde, het stormen met geschut te dekken. Er meldden zich 27 Boeren en 40 Ieren als vrijwilligers aan voor de hachelijke onderneming; Boshoff stelde zich aan het hoofd der Boeren, terwijl een Iersche kapitein de Ieren aanvoerde. De Boeren waren allen scherpschutters eerste klas. De twee afdeelingen trokken van | |
[pagina 258]
| |
twee kanten op het begeerlijke kopje aan, en de Boeren bereikten het, voordat de vijand het had bemerkt. Zij kregen nu twee Engelsche cavaleristen in het oog. Het eerste schot, door Boshoff afgevuurd, trof het eene paard, dat zijn ruiter afwierp. De ruiter stond op, doch een tweede kogel legde hem neer. Jack Hindow van het Middelburg-kommando schoot op 1100 meter den tweeden ruiter van zijn paard, en onze vrijwilligers begonnen zich reeds op hun gemak te gevoelen, toen zij van achter een randje, op nauwelijks 80 meter afstands, door een plotseling geweervuur werden verrast. Het begon dumdumkogels te regenen, en indien de Engelschen niet zoo erbarmelijk slecht hadden geschoten, zou het er voor onze Boeren al heel treurig hebben uitgezien. In elk geval echter was hun stelling onhoudbaar, daar de Ieren niet bij machte waren zich bij hen te voegen. Op dit oogenblik gluurde een Engelsch officier over het randje heen, maar sloeg, door een Mauserkogel in het hoofd getroffen, doodelijk gewond tegen den grond, terwijl de Boeren trachtten weg te komen. Maar dit was een gevaarlijke onderneming. Gelukkig bemerkte luitenant Oelofse hun benarden toestand en maakte door vier prachtig gerichte schoten de Engelschen wat tammer. Met groote omzichtigheid, stap voor stap, trokken de Boeren nu terug, totdat zij hun paarden bereikten en in het zadel sprongen, terwijl de Lange Tom hun verderen terugtocht dekte. Het klinkt als een wonder en toch is het waar: Niemand der Boeren was door het vijandelijk vuur geraakt, terwijl van de Ieren slechts twee man werden gekwetst.
Grappige tooneelen vonden er plaats. Overste Trichardt verplaatste een der zware Creusot-kanonnen, en legde in de ledige verschansing een zwaren boomstam. De Engelschen beschoten den onnoozelen boom, terwijl Lange Tom reeds lang weg was. Een groote troep beesten, voor het garnizoen van Ladysmith bestemd, liep te grazen bij het Engelsche kamp. De leuke Vrijstaatsche kanonniers wierpen hun bommen tusschen dat kamp en die beesten in, zoodat het verschrikte vee in de richting der Boeren wegvluchtte. Engelsche cavalerie kwam opzetten, om de beesten, waarop de Engelschen zuinig moesten zijn, nog te redden, maar zij kwamen te laat, en moesten gauw maken, dat zij weg kwamen, want met de Vrijstaatsche artillerie viel niet te gekscheren. Op een anderen keer hadden twee Natalsche vrijwilligers (in Engelschen dienst) de taak, om het garnizoensvee te hoeden. Zij dreven het vee echter niet in de richting van Ladysmith, maar in de richting der Boeren, waarover de Engelschen natuurlijk allesbehalve gesticht waren. Zij gaven een hevig vuur af op de overloopers, doch dezen brachten | |
[pagina 259]
| |
De Tugela bij Colenso met de gesprongen brug.
| |
[pagina 260]
| |
het er heelhuids af, kwamen met het stomme vee bij de Vrijstaters aan en verklaarden, dat zij nu genoeg hadden van den dienst van koningin Victoria. Zij waren natuurlijk van harte welkom. Meer dan 2000 stuks beesten vielen bij deze en andere gelegenheden den Boeren in handen. Herhaalde keeren deden verdachte personen verraderlijke pogingen, om de Boeren in den rug te bemoeilijken, en hun spoorweggemeenschap met de Transvaal te verbreken. Vooral was het gemunt op de spoorbrug over de Zondagsrivier bij Waschbank, die verscheiden malen ernstig werd beschadigd. De ambtenaren der Zuid-Afrikaansche Spoorwegmaatschappij hadden de schade echter in den regel spoedig hersteld, terwijl er voor de toekomst betere maatregelen van toezicht werden genomen. Generaal White trachtte door een locomotief verbinding te krijgen met de buitenwereld, doch de nachtelijke tocht op het stalen stoomros viel den Engelschen niet mee. De brandwachten der Boeren hoorden een verdacht geraas, en braken de rails op. Bij het aanbreken van den dageraad vond men de locomotief ontspoord, terwijl de verkenners waren gevlucht. De locomotief had eenigszins geleden door de geweerschoten der brandwachten, doch was overigens nog bruikbaar en werd door de Boeren weer op de spoorlijn gezet. De nachten, waarop de Boer op brandwacht moest staan, spanden hem intusschen meer in dan de gevechten. Volgen wij voor éénen keer zoo'n brandwacht! Zoodra de avond valt, geeft de korporaal aan de manschappen, wier beurt het is, order, om zich gereed te maken. Zij schuiven den bandelier, gevuld met de scherpe patronen, over de borst, hangen het geweer over den schouder en dragen nog een deken en een regenjas onder den arm. De korporaal telt hen, of allen aanwezig zijn, en stelt zich aan hun spits. Langzaam loopen zij achter hem aan, één voor één, een lange, dunne rij rookende, zwijgende mannen. Zoo'n afdeeling bestaat gemeenlijk uit vier wachten; elke wacht telt zes man. Is de aangewezen plaats bereikt, dan roept de korporaal: ‘Eerste wacht, staat uit!’ Hij plaatst zelf de eerste zes man, op vijftig pas van elkanderGa naar voetnoot1. De andere drie wachten vlijen zich neder op hun dekens, elke wacht op een hoopje. Maar meestal regent het, daar het de zomer- en regenmaanden zijn, en onder den blooten hemel, van boven doorweekt door het neerstroomende water, van onder doorweekt door slijk en modder, kan er van slapen dikwijls geen sprake zijn. Maar voor hem, die op wacht staat, is het erger. Het kan zoo donker worden, dat men geen hand voor de oogen kan zien, en de pijnlijke onzekerheid, die de | |
[pagina 261]
| |
duisternis medebrengt, doet het hart sneller kloppen. Hij heeft de ooren wijd open - immers het gezicht is hem benomen. Zoo staat hij dan te luisteren, te luisteren in den stillen nacht... Hij hoort een geruisch in de lucht, en grijpt zijn geweer vaster - och, het was maar een zwervende nachtvogel. Maar daar rechts van hem in dat donkere boschje - die boschjes zijn gevaarlijk.... Hij staroogt op dat boschje, al ziet hij niets - maar hoor! daar kraakt het tusschen de takken! Het geeft een geluid als het schuren van een scherpkantige, Engelsche bajonet tegen het hout - hij legt het geweer aan - werda? Hij hoort niets meer, niets dan het kloppen van zijn eigen hart. 't Was slechts een wild dier, op zijn nachtelijken tocht. Hij wordt nu kalmer, totdat hij plotseling wordt opgeschrikt door het geluid van een snel naderend, geheimzinnig iets. Neen, dat is geen gezichtsbedrog; dat is de vijand. - Werda? Hij schiet, voordat hij het zelf weet. Dat doet de razende spanning. Zijn kameraad - vijftig pas verder - schiet ook; binnen tien seconden knallen langs de voorpostenlijn zestig, zeventig schoten. De slapende wachten springen verschrikt omhoog en schieten ook. Er heerscht een geduchte opwinding, doch niemand weet, waarom hij eigenlijk vuur gaf. 't Is al mooi, dat men niet door zijn eigen kameraden wordt geraakt, zooals het helaas reeds verscheiden keeren is voorgekomen, en ten slotte blijkt, dat het geheimzinnige, spookachtige iets, niets anders was dan een verdoold paard. Het valsch alarm heeft nu uitgeraasd; het is weer stil. Maar de stilte wordt onverwacht afgebroken door twee zware slagen. Het zijn kanonschoten. Zij komen van twee Engelsche vuurmonden, die de bijzondere opdracht schijnen ontvangen te hebben; om de brandwachten der Boeren te verontrusten. Zij worden over dag in de richting gesteld, waar men den volgenden nacht de vijandelijke schildwachten vermoedt, maar zij maken het nogal schappelijk, werpen slechts één bom, en daarmee uit. En weer is het stil, maar de nachtwind steekt op en schudt de zware druppels van de bladeren. En het gekras der aasvogels, die naar lijken zoeken, klinkt akelig in de duisternis! De schildwacht huivert op zijn eenzamen, verlaten post. Hoe lang valt hem de nacht! De uren kruipen, kruipen voort - hij snakt naar licht in deze duisternis - en ziedaar! daar komt het licht met plotselingen en oogverblindenden glans! Het breidt zich in breede golven uit over het nachtelijk landschap - nu staat hij zelf midden in die lichtstralen - hij zou zijn halve vermogen willen geven, om te weten, of dit speurlicht van bevriende of vijandelijke zijde komt. Hij heeft een gevoel, alsof hij een hulpeloos mikpunt is geworden voor de machten der duisternis, maar de lichtgolf wentelt voort, en hij staat weer in de tastbare donkerheid. Om halfvier in den morgen mag hij inrukken, en met een verlicht | |
[pagina 262]
| |
Zoek- of Speurlicht der Engelschen.
| |
[pagina 263]
| |
hart snelt hij terug naar het lager. Nog gauw drinkt hij een kop dampende koffie, en dan vlijt hij zich behaaglijk neer in zijn tent, op een leger van hooi of gummizeilen, trekt de deken over het vermoeide lichaam, en slaapt spoedig in onder een verwonderlijk gevoel van rust en veiligheid, als ten minste de duizenden lastige vliegen hem dit niet onmogelijk maken!
De weinige afwisseling, het eentonige leven verslapten intusschen de waakzaamheid der Boeren, en de Engelschen lagen op de loer, om er partij van te trekken. Op een uitlooper van den Lombardskop stonden, behalve eenige veldkanonnen, een der zware Creusot-kanonnen (een Lange Tom) en een houwitser der Boeren onder bevel van majoor Erasmus en luitenant Malan. Op deze kanonnen was het gemunt, en in den nacht van 7 op 8 December rukte generaal Hunter aan de spits van 600 man cavalerie en infanterie uit, om die kanonnen te vernielen. Het was toen elf uur in den avond, en de afstand tot den Lombardskop bedroeg vijf mijlen. Een veldbatterij volgde de troepen, doch heeft geen deel genomen aan het gevecht, terwijl het geheele garnizoen onder de wapens was, om desnoods te hulp te kunnen snellen. Om twee uur in den morgen bereikte de Engelsche colonne den uitlooper van den Lombardskop, en terwijl een sterke afdeeling als reserve aan den voet werd achtergelaten, begonnen de andere troepen den heuvel voorzichtig te beklimmen. De schildwachten der Boeren - sliepen, en de vijand was wel zoo beleefd, hen niet te storen in hun zoeten slaap. De Engelschen waren reeds halverwege de helling gekomen, toen een der schildwachten, blijkbaar juist wakker geworden, hen aanriep. Hij kreeg geen antwoord. Toen begreep hij hoe laat het was, en opspringende, schreeuwde hij: ‘Dirk, Piet, Kees, de Roodbaadjes komen - schiet!’ Daardoor werden de andere brandwachten gealarmeerd, die onmiddellijk begonnen te schieten, terwijl de Mauserkogels, als zij tegen de rotsblokken aansloegen, vuur uitstraalden. De Engelschen beantwoordden het vuur der Boeren met een paar salvo's en stoven in den stormpas en onder een luid hoera naar boven. De weinige Boeren waren toen reeds teruggetrokken voor de geweldige overmacht; Lange Tom en de houwitser werden beide door dynamiet ernstig beschadigd, en de Engelschen namen nog een handmaximkanon mede op den terugtocht. Intusschen maakte de cavalerie een omtrekkende beweging, en sneed de telegraaflijn der Boeren door. Hierbij had zij het moeten laten, maar in haar onberaden drift, om een afdeeling Boeren af te snijden, stootte zij onverwachts op een sterke vijandelijke stelling en werd met hevige verliezen teruggeslagen. Generaal White ontving intusschen de terugkeerende soldaten met een hartelijken gelukwensch over den goed geslaagden uitval, maar de Boeren waren den volgenden morgen minder goed te spreken, toen zij de vernieling zagen, en zij waren bitter ontstemd op de personen, die ver- | |
[pagina 264-265]
| |
Uitval van generaal Hunter uit Ladysmith in den nacht van 7 op 8 December 1899.
| |
[pagina 266]
| |
antwoordelijk waren voor deze ramp. Kommandant Weilbach, van het Heidelberg-kommando, overigens een verdienstelijk aanvoerder, majoor Erasmus en luitenant Malan moesten voor den krijgsraad verschijnen, en werden gevoelig gestraft. Slechts drie nachten later, van 10 op 11 December, ondernamen de Engelschen opnieuw een overrompeling. Dezen keer was het gemunt op de Boerenartillerie op den Verrassingsheuvel (of Vaalkop) ten noordwesten van Ladysmith, en zij kwamen ook ditmaal, vermoedelijk door verraders geholpen, ongehinderd tusschen de brandwachten der Boeren door, terwijl de vijand niet werd bespeurd voordat hij de kanonnen had bereikt. De verrassing was dus weer volkomen, en dat de Boeren dezen keer gelegenheid hadden krachtiger op te treden dan den eersten keer, was daaraan te wijten, dat de lont, die het dynamiet in den mond en in de broek van den houwitser moest laten ontploffen, twintig minuten noodig had alvorens zij de ontploffingsstof had bereikt. Dit gaf den BoerenGa naar voetnoot1 gelegenheid om zich te verzamelen, en den vijand - hij was 900 man sterk, waarvan een gedeelte den heuvel had beklommen, terwijl de overigen als dekking aan den voet waren achtergelaten - op den terugtocht te bestoken. Het was één uur, toen het dynamiet ontplofte, en 40 Boeren holden in het donker tegen den kop op, waar zij op de terugkeerende soldaten (de Rifle-brigade) stootten. De Engelsche kolonel riep den opstormenden Boeren toe: ‘Nu moogt ge je kopje terugnemen!’ Het was zeer donker, en het gevechtsterrein was een verzameling van ondiepe, uitgespoelde slooten, groote klippen, bossen lange grashalmen, puntige doornboomen en vervelende draadversperringen. De Boeren riepen in het Engelsch: ‘Behoort gij bij de Rifle-brigade?’ En de Engelschen, in den waan, dat het kameraden waren, antwoordden: ‘Ja, ja!’ Zij kregen de volle laag. Onmiddellijk echter beantwoordden de Engelschen het vuur, totdat de kolonel kommandeerde: ‘Niet schieten! Zet op bajonet! Trekt sabel!’ De Boeren zagen nu een vage, zwarte massa voor zich; zij hoorden het rinkelen van een paar honderd bajonetten, en het slijpend geluid der sabels, die uit de scheeden vlogen. Het werd een harde strijd. Vriend en vijand raakten onder elkander. Er waren Boeren, die geen ruimte hadden om het geweer aan den schouder te brengen; zij brachten het dan maar aan de heup, om vervolgens vuur te geven. Twee Boeren ontvingen van den veldkornet een order, om over te brengen naar het hoofdkwartier. ‘Kom voort, Johnie!’ zeide de een, de hand op den schouder van den ander leggende. ‘Ik heet geen Johnie,’ zeide de ander met een Engelschen vloek, en de Boer ontdekte, dat het een vijand was. Deze ontdekking heeft den Engelschman het leven gekost. | |
[pagina 267]
| |
De zeventienjarige Dengs ReitzGa naar voetnoot1, zoon van den Staatssecretaris Reitz, lag met zeven man op 600 pas afstands van den Verrassingsheuvel op brandwacht, toen zij van boven den kop het gejuich der Engelschen hoorden. Zij zonden onmiddellijk rapport aan hun veldkornet Zeederberg, toen de houwitser met een harden slag vernield werd. De acht wakkere Boeren stormden nu onmiddellijk vooruit, totdat zij in de nabijheid van Engelsche schildwachten kwamen. ‘Halt! wie gaat daar?’ hoorden zij duidelijk roepen, waarop zij met een salvo antwoordden, snel in een droge sloot dekking zoekend. Hier vertoefden zij eenige minuten, om daarna, toen alles weer veilig leek, voort te loopen naar een spruit, die onder den Verrassingsheuvel heenloopt. Zij werden echter ontdekt door een klomp Engelschen, die hier in reserve waren, en hen met salvo's bestookten. Dekking zoekend achter den wal der spruit, schoten de Boeren terug, maar het werd er hun te warm, en zij moesten een nieuwe positie zoeken. Toen gebeurde het ongeluk, dat S. van Zijl doodelijk werd gewond. Hij liep vlak voor D. Reitz, slechts een meter van hem verwijderd. Het Engelsche geweervuur was zoo dichtbij, dat zijn kleeren in brand geraakten, terwijl een kogel zijn keel, en een tweede kogel zijn long doorboorde. De burgers waren bedroefd, want S. van Zijl was algemeen bemind, en zij gaven den stervende nog eenige teugen water. Maar zij moesten hem verlaten, omdat zij tusschen de Engelschen beklemd raakten, en retireerend naar den overkantschen wal, sprong een Engelschman op den jongen Reitz af, om dezen aan de bajonet te rijgen. Maar de stoot mislukte, en nu was de jonge Boer aan het breedste eind. De Engelschman echter wierp zijn geweer neer, en tastte met de handen over de borst, waarschijnlijk om den patroonzak af te nemen, maar de kameraden van Reitz vreesden een verraderlijken streek en riepen: ‘Schiet hem, Reitz, schiet hem!’ De jonge Republikein echter kon het, al vreesde hij een revolverschot, niet over zijn hart verkrijgen, om den man op twee pas afstands dood te schieten, en riep hem toe: ‘Steek op je handen, of ik schiet,’ waaraan de Engelschman gevolg gaf. Intusschen kwamen van den Verrassingsheuvel 200 à 300 Engelschen aan, opgewonden van het groote succes, dat zij hadden behaald. Zij merkten de zeven Boeren niet, die hen stil lieten komen, en eerst op tien pas afstands een snelvuur openden. Ook toen nog hadden de Engelschen geen vermoeden van den vijand en riepen: ‘Rifle-brigade! Rifle-brigade!’ in den noodlottigen waan, dat zij kameraden voor zich hadden. Maar het vinnige vuur uit de hinderlaag bracht hen op de hoogte, en onder aanvoering van kapitein Paley deden zij een bajonet-aanval. De kapitein | |
[pagina 268]
| |
echter kwam niet ver. Door drie kogels doodelijk getroffen, viel hij vlak bij de Boeren neer. Jan Luther werd door de Engelschen omsingeld. Hij kreeg met de geweerkolf een zwaren slag op het hoofd, en bovendien een bajonetsteek in de maag, maar de kordate Boer greep twee zijner aanvallers bij de keel, roepend: ‘Helpt, kerels!’ Hij kreeg onmiddellijk hulp en twee vijanden werden doodgeschoten. Maar nu kwamen de Engelschen zoo dicht aanzetten, dat de Boeren het geraden vonden, weg te schuilen, terwijl 300 Engelschen één voor één, hen op zes pas afstands langs een voetpad passeerden. Sommige Boeren sprongen in de belendende slooten, of strekten zich lang uit achter de klippen, terwijl verdwaalde Engelschen over hen heen strompelden. Het kostte de grootste moeite, om vrienden van vijanden te onderscheiden, en de verwarring werd nog grooter, doordien de Boeren Engelsche roepen bezigden, om hun vijanden te verschalken, en dezen op hun beurt zich van Afrikaansche uitdrukkingen bedienden. Al de angstwekkende en ijzingwekkende tooneelen van een nachtelijk gevecht werden hier afgespeeld, en terwijl de Engelschen meenden, dat zij tegen een vijandelijke overmacht stonden, waren zij inderdaad tienmaal sterker dan hun aanvallers. Maar deze aanvallers maakten door hun moed en beleid weer goed, wat zij in aantal te kort schoten, en de Engelschen haastten zich om weg te komen, terwijl zij op hun terugtocht nog stootten op een hinderlaag van 30 Boeren, die zich in een sloot hadden verscholen, en den terugtrekkenden vijand met salvo's bestookten. Om 3 uur in den morgen was het gevecht afgeloopen. Het verlies der Boeren was opmerkelijk gering: 2 doodenGa naar voetnoot1 en 5 gewonden, terwijl 2 artilleristen werden gedood en 3 vermist. De Engelschen hadden een verlies van 27 dooden, waaronder een kapitein en een luitenant, 17 ernstig gewonden, terwijl er 10 gevangengenomen waren. De houwitser was helaas totaal vernield, maar de Lange Tom en de houwitser, die drie nachten vroeger waren beschadigd, werden ter reparatie opgezonden naar Pretoria. Algemeen waren de officieren in het Boerenlager van oordeel, dat deze zware kanonnen onherstelbaar waren, maar de technici der Zuid-Afrikaansche Spoorwegmaatschappij, die wel van alle markten thuis schenen te zijn, noemden de reparatie van den Langen Tom, welk stuk f156,000 moet hebben gekost, puur kinderwerk. Zij zaagden van voren van den loop een stuk af ter lengte van een voet, terwijl bovendien een nieuw sluitstuk moest worden aangemaakt, daar het oorspronkelijke door de Engelschen was meegenomen. Wat den houwitser betreft, had | |
[pagina 269]
| |
Lange-Tom bij de ‘Spoormetaaldokters’ in de werkplaatsen van de Ned. Z.-Afrikaansche Spoorweg-Maatschappij.
| |
[pagina 270]
| |
het ontplofte dynamiet den loop aan de binnenzijde ingedeukt, welk gebrek door uitboring van een nieuwen schroefdraad werd verholpenGa naar voetnoot1. Tijdens de herstelling van den Langen Tom verscheen de volgende leuke bekendmaking in ‘De Volksstem’: ‘Bericht aan mijne Britsche vrienden! De heer Lange Tom, bij een brutalen aanval nabij Ladysmith in een zijner teedere deelen getroffen, heeft de eer mede te deelen, dat hij zich heeft gesteld onder de behandeling van eenige Zuid-Afrikaansche Spoormetaaldokters. Binnen enkele dagen zal hij weer in staat wezen, zijn begunstigers op dezelfde fluksche wijze te bedienen als voorheen. Intusschen wordt de bezigheid op Lombardskop door zijn broeder, Lange Tom Junior, op denzelfden voet voortgezet. Bommen worden elken morgen te Ladysmith gelijk voorheen aan huis afgeleverd. Zegt het voort!’ Toen Tom uit de handen der metaaldokters kwam, werd het stuk geprobeerd, en door een Afrikaanschen artillerist gericht op een doorn-boschje op een afstand van 50 minuten gaans. Toen de stofwolk, door het ontplofte projectiel veroorzaakt, was opgetrokken, was het doornboschje verdwenen. Het pleitte voor het meesterschap van den kanonnier, maar ook voor de deugdelijke reparatie van het stuk. Het gebied echter, dat koning Tom kon bestrijken, was door de verkorting van het stuk een mijl ingekrompen. |
|