De oorlog in Zuid-Afrika. De strijd tusschen Engeland en de verbonden Boeren-republieken Transvaal en Oranje-Vrijstaat in zijn verloop geschetst. Deel 1
(1899)–Louwrens Penning– Auteursrecht onbekendBij de Boeren voor Ladysmith.VAN Glencoe per spoor naar het belegerde Ladysmith reizend, is het eerste belangrijke station Elandslaagte, dat een historische beteekenis heeft verkregen door den noodlottigen slag van 21 October. Een zwarte turfweg slingert van het station naar het slagveld, terwijl de stellingen der Boeren door de verspreid liggende bomscherven, kartetssplinters en Mauserhulzen nog zeer goed te onderscheiden zijn. Het slagveld is als bezaaid met verloren brieven, weggeworpen kleedingstukken, beschimmeld proviand, gebroken muilentuigen, geplunderde valiezen, gescheurde tenten en platgetrapte bussen. Een paar gebroken Schotsche karren en een doorschoten ossenwagen dienen tot zitplaats voor de aasvogels, die met scheeve koppen ongeduldig zitten te loeren, of er kans komt, om hun maaltijd voort te zetten, terwijl een zestigtal doode paarden met strak uitgestrekte pooten een verschrikkelijke lijklucht verbreiden. Op de plek, waar het vroolijke Hollanderkamp in den morgen van den 21sten October onder scherts en gezang werd geplaatst, is het stil geworden, want daar rusten nu, onder de harde klippen, de dooden: vrienden en vijanden bij elkander. Het graf van den dapperen graaf Zeppelin is evenals dat van Dr. Coster apart gebleven, doch men zegt, dat het officiëele graf van Dr. Coster niet zijn ware graf is. Hij werd na den slag uit zijn voorloopige rustplaats opgedolven, en bij het schijnsel der lantaarnen en onder militaire eer hebben de Boeren aan hun gewezen staatsprocureur een nieuw graf gegeven. Doch later zijn er ernstige bedenkingen gerezen, of men wel het echte lijk had overgebracht, ja er is met stelligheid beweerd geworden, dat er een vergissing heeft plaats | |
[pagina 220]
| |
gehad.Ga naar voetnoot1) Het zij zoo! Zijn gedachtenis zal er niet te minder om zijn. Dr. Coster is toch bedoeld; hij staat met onuitwischbare letteren ingegrift in de lijdensgeschiedenis onzer Transvaalsche broeders, en wij hebben hem in onze harten een monument opgericht, niet van marmer of brons, maar van eerbied en liefde!
In de gevechten, om Ladysmith geleverd, bleven verscheiden Engelsche gewonden achter. Zij waren door hun grijsbruine uniform moeilijk herkenbaar op het heuvelachtig terrein, en niet opgemerkt door de dragers van het Roode Kruis, bleven zij weerloos en hulpeloos liggen. Arme soldaten, wien dit lot ten deel viel! Uitgeput door bloedverlies, waren zij niet meer in staat om weg te komen, en bij hun volle zinnen zagen zij den dood in een zijner afgrijselijkste gedaanten langzaam, langzaam naderen. Boven hun hoofden zweefden, door den reuk van het bloed gelokt, de gieren, en daar zij honger hadden, gunden zij den ongelukkige dikwijls geen tijd om te sterven. Zij pikten hem de oogen uit en vochten dan onder elkander om het vleesch van den zieltogende. Patrouilleerende Boeren, die later de door aasvogels en wilde dieren geschonden lijken vonden, zagen met stomme ontzetting aan de houding der lijken, welke afschuwelijke tooneelen hier in de eenzaamheid van het veld waren afgespeeld. Zulk een vreeselijk lijden hadden de soldaten dan toch niet gehad, die, in den slag onmiddellijk gedood, den volgenden dag bij tientallen en honderdtallen in groote kuilen werden neergelegd. Maar die breede, wijde kuilen werden dikwijls slechts met een voet of een halven voet aarde bedekt, en als er dan de Engelsche bommen doorheen ploegden, of een zware stortbui viel neer, dan werden de lijken ontbloot, en de voeten kwamen boven.... de doodshoofden met hun uitgebluschte oogen.... en saamgenepen en reeds door de ontbinding aangetaste handen strekten zich uit naar boven, naar den hemel, als stomme aanklagers van die misdadigers, die dezen oorlog op hun geweten hebben.... | |
[pagina 221]
| |
Naar een Engelsche plaat, waarbij als onderschrift:
| |
[pagina 222]
| |
Te Elandslaagte was een postkantoor. Een klein gebouwtje van het spoorstation was er voor afgestaan. Een brievenbus was er natuurlijk niet, maar de nieuw benoemde postmeester wist raad en sloeg maar een ruit in. Nu was er een opening voor de brieven, die klonk als een klok. De wanden van het geïmproviseerde postkantoor waren op vier plaatsen door de vijandelijke bommen doorboord; de postmeester betimmerde de gaten met sigarenplankjes en begon welgemoed zijn uiterst moeilijke taak. Bij het station van Elandslaagte vond men eveneens het commissariaat. Een goed commissariaat is onmisbaar; het is de provisiekast van het leger. In het begin was het een warboel; er heerschte groote wanorde, totdat in dien chaos onder de leiding van bekwame en doortastende handen orde en regelmaat werd gebracht. Aan het commissariaat werden alle goederen, voor het lager bestemd, in ontvangst genomen, terwijl de krijgscommissaris daarvoor een bewijs van ontvangst gaf. Elke week zond hij bovendien naar Pretoria, waar het hoofdcomité was gevestigd, een algemeen overzicht van hetgeen was ontvangen, van hetgeen aan de kommando's was afgeleverd en van den voorraad, die nog aanwezig was. De grootste moeilijkheid leverde in het begin het proviandeeren van Colenso. Het brood, dat te Glencoe werd gebakken, kwam er door het lastig transport oud aan, en als de Kliprivier na een plotseling onweer aanmerkelijk gestegen was, werd het vervoer zelfs tijdelijk gestremd. Maar de ambtenaren der Zuid-Afrikaansche Spoorweg-Maatschappij wisten alweer raad, en met groote inspanning werd een locomotief met eenige spoorwagens naar Pieters, tusschen Ladysmith en Colenso, getransporteerd. Het spoorlijntje Pieters-Colenso werd nu, onder het bestuur van den heer M. Middelberg, geopend, terwijl de bakkerij van Glencoe naar Pieters werd verplaatst. Ook het bureau van het commissariaat is dichter bij Ladysmith gebracht, namelijk te Modderspruit, terwijl de rustelooze veldtelegrafie haar kamp tusschen het commissariaat en de generaalstent heeft opgeslagen. Vóór die tent kan men des voormiddags gewoonlijk de vrouw van den opperbevelhebber zien: tante Joubert, met een reusachtige klepmuts op het hoofd; druk in de weer, om met een paar Kaffermeisjes het middagmaal gereed te maken. Zij doet alles met de grootste nauwkeurigheid en huiselijkheid, en kijkt even op, als een vijandelijke bom door de lucht giert, zonder echter een oogenblik te vergeten, om de juiste hoeveelheid zout bij de aardappelen te doen. Zij is in spijt van haar leeftijd nog een wakkere, kordate huisvrouw, waarop oom Piet met recht trotsch mag zijn. Tegen etenstijd komt Joubert, omstuwd door een groep hongerige adjudanten en volgelingen, te paard opdagen. Zooveel mogelijk is hij op tijd, maar hij heeft het natuurlijk niet altijd in zijn hand, want hij kan op zijn inspectiereis, die hij elken morgen doet, worden opgehouden door het kanonvuur van den vijand, door een brutalen uitval der Engelsche | |
[pagina 223]
| |
Generaal Joubert aan zijn ontbijt in het Laager.
| |
[pagina 224]
| |
cavalerie of door een nieuwen maatregel, die met het oog op den toestand genomen moet worden. Niet de geringste onderscheiding verraadt zijn hoogen rang; hij is in zijn kleeding een welgestelde Nederlandsche landbouwer zonder meer: de jas van lichtbruine stof met panden; op het hoofd een bruine fantasiehoed. De generaalstent heeft zich, als Piet Joubert binnentreedt, snel gevuld met Boeren, die aanschikken aan den gastvrijen disch. Maar tevergeefs zult ge hier de weelderige officierstafel van het Engelsche leger vinden. Hier geen vingerdoekjes en vingerkommetjes, zooals in het Engelsche kamp te Dundee waren achtergelaten: hier niets dan strenge eenvoud; republikeinsche, puriteinsche soberheid. Terwijl Piet Joubert thuis is, dat wil zeggen in zijn tent, wordt hij overstelpt met verzoeken, opmerkingen en aanmerkingen over het commissariaat, de kleeding der manschappen, en veld kornetten en kommandanten zijn niet zuinig met hun bezwaren. Slim Piet moet voor alles raad schaffen, en hij schijnt in zijn tent geen opperbevelhebber te zijn, maar een vader, wien bij de thuiskomst geen rust wordt gelaten door zijn opdringerige kinderen. Zooals Joubert, zoo zijn ook de andere generaals en kommandanten: doodgewoon, van geen andere Boeren te onderscheiden. Schalk Burger, bij de laatste verkiezing candidaat voor het presidentschap; generaal Schoeman, een stoere kerel, reeds bejaard; Louis Botha, in spijt van zijn jeugdigen leeftijd (hij is pas 36 jaar) in dezen oorlog reeds een man geworden van Europeesche vermaardheid, zij verraden in alles den eenvoudigen Afrikaanschen Boer. Elke tent bevat ongeveer 10 man, die ‘maats’ zijn, en den arbeid onder elkander verdeelen. De een haalt hout, de ander maakt vuur, de derde schrobt potten en pannen uit en de vierde braadt vleesch. Om de twee dagen wordt geslacht: een os voor ongeveer 100 man. De ossen krijgen een kogel door den kop; vervolgens wordt hun de keel afgesneden en het slachten begint. Het vleesch wordt op de gis in stukken gesneden of gehakt, waarna het vleesch wordt verdeeld. Een der maats gaat met zijn rug naar de rantsoenen staan en een ander leest de namen af. Voor wien dit stuk? Voor wien dat? En de man, die met zijn rug naar de rantsoenen gekeerd staat, noemt willekeurige namen. Zoo krijgt ieder zijn bescheiden deel. Het vleesch wordt gekookt, gebraden, gezouten of in lange reepen opgehangen, om in de zon te drogen. Dat heet dan biltong. Behalve vleesch ontvangen de manschappen meel, waarvan pap wordt gekookt, en stormjagers, die van meel en olie worden gebakken, terwijl een uitgeholde mierenhoop als bakoven dienst doet. Ook rijst, aardappelen en tabak worden uitgedeeld, terwijl ieder burger in gewone gevallen kan rekenen op ongeveer twee pond vleesch per dag, en een pond koffie met drie pond suiker per maand. | |
[pagina 225]
| |
De manschappen lossen elkander af bij de wacht. De eerste wacht duurt van 8 tot 12 uur middernacht; de tweede van middernacht tot 4 uur 's morgens. Met twee patroonbanden om, elk bevattende 200 patronen, met een reservezak, die 180 patronen inhoudt en het geladen geweer onder den arm, liggen de manschappen dan achter de klippen en rondom de kanonnen. Maar ook overdag wordt de rust dikwijls gestoord door den alarmroep: ‘Opzaal! Opzaal! De Engelschen trekken uit!’ De Kafferbedienden worden dan snel gewaarschuwd om de paarden te halen, en men zoekt stelling, doch in den regel is het een loos alarm. De groote lagers der Boeren worden getrokken in cirkels, driehoeken of vierhoeken, en bestaan uit 200 tot 300 ossenwagens, die de muren vormen der geïmproviseerde vesting. Een gedeelte der binnenruimte wordt beslagen door de tenten, terwijl het andere gedeelte gedurende den nacht wordt gebruikt voor stalling van paarden en trekossen. Het lager staat onder het bestuur van een hoofdlagerkommandant, die weer zijn lagerkommandanten, veldkornetten en korporaals onder zich heeft. Moeten er rantsoenen worden uitgedeeld, dan roept de korporaal uit al zijn macht: ‘Uitdeeling!’ en ieder snelt naar de korporaalstent, om zijn part te ontvangen. De lagerkommandant heeft vooral toe te zien, dat er geen beest verloren gaat, dat de ossen 's avonds goed vastgebonden worden, de paarden vastgekoppeld aan de lijn, en dat het lager wordt schoon gehouden. 's Avonds om negen uur schreeuwt hij met een vervaarlijke stem: ‘Vuren dooven! Lichten uit!’ en de Kaffers, die als knechts dienst doen, gaan dan slapen. Zijn zij onrustig, of hebben ze ossen of paarden laten wegloopen, dan krijgen ze met de zweep, en zijn ze 's morgens niet bijtijds op, dan wacht hun hetzelfde rantsoen. De veldkornet staat aan het hoofd eener afdeeling en houdt boek van hetgeen hij ten behoeve der burgers van het krijgscommissariaat ontvangt. Tucht en discipline in de militaire beteekenis van het woord zijn den Boer totaal onbekend, en in het vruchtbaar samenwerken der verschillende kommando's tot bereiking van een groot doel zullen de Afrikaanders zich nog moeten oefenenGa naar voetnoot1). De Boer zal niet gehoorzamen, zoolang hij ernstigen twijfel koestert omtrent het nut van het bevel, en hij zal geen schot lossen, of het moet strooken met zijn meening, dat het tijd is. Maar daartegenover staat, dat hij gehoorzaamt en stipt gehoorzaamt, als het bevel hem noodzakelijk voorkomt. Zoodoende kan er | |
[pagina 226]
| |
van orde en regelmaat in de lagers even goed sprake zijn als bij de godsdienstoefeningen, daar de Boer uit plichtsbesef gehoorzaamt. Als de veldkornet te halfvier des morgens al de manschappen wekt met den kreet: ‘Opzaal, opzaal, kerels!’ dan staan allen, die het gehoord hebben, ook op, terwijl de vaste slapers door hun maats aan de dikke ooren worden getrokken, totdat zij slaapdronken opstaan en naar hun paarden strompelen. En als anderhalf uur later, te vijf uur, de order komt: ‘Groote inspectie van geweren!’ dan snelt ieder naar zijn tent, grijpt geweer en bandelier, en haast zich naar de open plek bij het kamp, waar de generaal de manschappen staat op te wachten als eene
‘Biltong’ voor het krijgscommissariaat.
kip haar kuikens. Ieder verdringt zich om den bevelhebber, doch deze steekt doodbedaard zijn klein, houten pijpje aan, roepend: ‘Is jullie mal vandaag? Wat staan jullie daar als sprinkhanen om een natten milliesstronk? Gaat op een rij staan met die roer aan je voet, en zoo, dat alle menschen mij kan zien!’ Eenige veldkornetten stormen op de Boeren aan, duwen hier een troep naar achteren, ginds een afdeeling naar voren, en binnen vijftien minuten is het carré in een onberispelijk vierkant opgesteld. In het midden van dit vierkant staan de generaal met zijn onderbevelhebbers, leiden de inspectie en zien zorgvuldig de geweren na, terwijl de ongelukkige bezitters van vuile geweren onder het luide gelach der andere manschappen een geduchten uitbrander ontvangen met de order. | |
[pagina 227]
| |
‘Schoonmaken jouw roer in de tent van den veldkornet, en vandaag die heele dag hout hak voor alle tenten.’ Schiet een Boer zonder vergunning in het lager zijn geweer af, een noodeloos alarm veroorzakend, dan kost hem dit schot zestig gulden, welke geldboete kan worden veranderd in veertien dagen paardewacht of één dag zadeldragen. Den veroordeelde wordt bij de laatste straf, die geducht aankomt, een zadel met toom en beugels op den nek vastgebonden, terwijl hij onder de niet malsche grappen van zijn makkers alle vuile tentkarweitjes moet opknappen. Die geen wacht hebben, staan op als zij willen, gaan eten als het hun lijkt, en leggen zich neer om te slapen, als ze vaak krijgen. Het bed bestaat uit een hoop heerlijk geurend hooi, en als een flinke stortbui de verregaande brutaliteit der altoos gonzende vliegen wat tammer heeft gemaakt, voelt de Boer zich op zijn hooibed den koning te rijk. Hij houdt van zingen. Gewoonlijk is er elken avond godsdienstoefening in de nabijheid der generaalstent, en zoowel des morgens als des avonds stijgt het psalmgezang omhoog. De godsdienstoefening wordt meestal geleid door een predikant. Vele predikanten zijn meegetrokken in den oorlog - de ark in het midden der kinderen Israëls! Zoo'n lager telt acht veldkornetschappen; elk veldkornetschap levert voor de brandwacht 's nachts twaalf personen. Het lager bevat een postkantoor, terwijl de burgers voor te verzenden telegrammen slechts de halve kosten behoeven te betalen. Behalve kommandanten, veldkornetten, assistent-veldkornetten en korporaals vindt men bij de Boeren nog generaals of vechtgeneraals, die de in te nemen stellingen der burgers gedurende een slag hebben te regelen. De Boer is bepaald arm aan officieren; tot op zekere hoogte is iederen Boer zijn eigen officier, en de Boeren hadden nog maar korten tijd gestreden, toen zij reeds een grooter aantal Engelsche officieren krijgsgevangen hadden gemaakt, dan beide Boerenrepublieken te zamen bezitten. Bij de artillerie bestaan dezelfde rangonderscheidingen als in Europa, daar zij trouwens op dezelfde leest is geschoeid. Onder de Uitlanders, die de Boeren van het begin af aan krachtig hebben ter zijde gestaan, vormen de Ieren een der grootste contingenten. Zij noemen zich de Iersche brigade, kozen den Ierschen Amerikaan Blake tot kolonel, en trokken, 1800 man sterk, den 7den October van Pretoria uit. Zij droegen allen ongeveer dezelfde kleeding, hadden den bandelier tot berstens toe gevuld met Mauserpatronen, en droegen als herkenningsteeken een groenen strik op de borst. ‘Als je niet tegen soldaten optrokt, die nog geen hooimijt kunnen raken,’ meende de kolonel, ‘dan zou ik je dien strik volstrekt niet laten dragen.’ Aan majoor John Mac Bride is de vlag toevertrouwd: de groene | |
[pagina 228]
| |
Iersche vlag, met de gouden harp door de banen gevlochten, een geschenk uit het Iersche vaderland. In vier zware gevechten heeft de Iersche brigade de eervolle taak gehad, de artillerie te dekken, en geen Britsche hand heeft een Boerenkanon aangeraakt, dat door de Ieren werd beschermd. Piet Joubert is over hen dan ook zeer tevreden, en zeide in eene geestdriftig toegejuichte rede: ‘Iersche Brigadiers! Uw optreden en uw gedrag in dezen oorlog zullen door de Boeren nooit worden vergeten. Ofschoon gij vreemdelingen onder ons zijt, zult ge nu voortaan een deel van ons uitmaken, en nog meer dan uw eed van trouw maakt uw dapperheid u tot ware burgers dezer Republiek.’ Het is dan ook geen wonder, dat de Transvaalsche Regeering goede zorgen droeg voor de behoeften dezer wakkere brigade, en zij zijn de ware troetelkinderen geworden van het leger. Als de Boeren de gouden harp maar zien in de Iersche vlag, dan roepen zij al: ‘Daar gaat de harp! Geeft den Engelschen maar volop muziek, jongens!’ Nu, aan de Ieren zal het niet liggen, doch geven wij aan een hunner zelf het woord, een wakkeren Ierschen Amerikaan, die o.a. het volgende schreef uit het Boerenlager bij LadysmithGa naar voetnoot1): ‘Waarde Dillon! Toen de oorlog uitbrak, gingen de meeste mijneigenaren, speculanten, handelaren en zelfs de betaalde ambtenaren der Rhodeskliek aan den haal naar de Kaap, zoo snel als de treinen maar konden loopen. De vreemdelingen - Duitschers, Franschen, Ieren, Schotten en zelfs Engelschen, die Uitlanders worden genoemd, - voegden zich bij het Boerenleger. Gij moet weten, dat dit nu de menschen zijn, die de Engelschman van de dwingelandij wilde bevrijden, en toch nemen zij de wapenen op tegen die zoogenaamde bevrijders. De daadzaak is, dat al die nonsens over het onrecht, den Uitlander aangedaan, door de Rhodesbende voor de Engelsche bladen is opgekookt. Ik heb hier nu twee jaar gewoond, en ik weet nog niet, welk onrecht ons zou zijn aangedaan op staatkundig, godsdienstig, handels- of welk ander gebied ook. De mannen, die de gouddelvers verongelijkten en bedreigden en bedrogen, - ik bedoel de arbeidende klasse onder de gouddelvers - waren de Rhodeskliek, de mannen van de Hammond-maatschappijen, die vette salarissen opstreken voor hun werk. Het is uit een oogpunt van menschelijkheid en vrijheid zeer jammer geweest, dat Jameson, Hammond en de rest niet werden opgeknoopt na hun strooptocht. Toen de oorlog uitbrak, werden de vreemdelingen-brigades snel georganiseerd. De Duitschers tellen een brigade van minstens 2000 man, bijna allen geoefend in het Duitsche leger, en werden aangevoerd door mannen uit hun eigen vaderland - geoefende officieren. Ook is er een gemengde brigade van Franschen, Schotten en Engelschen, die hun eigen | |
[pagina 229]
| |
officieren hebben, en zij doen het goed. Onze Iersche brigade telt nu over de 2500 manGa naar voetnoot1); de meesten zijn uit Californië en het Westen met een bij menging uit het oude vaderland en uit de Kaap. Onze kommandant is kolonel Blake uit West-Point, die in Amerika bij de cavalerie heeft gediend: een flinke kerel, een vechter en een tacticus, waarop West-Point trotsch kan zijn. Er komen voortdurend nieuwe manschappen aan; zij komen over Lourenço-Marquez, en komen uit de verschillende landen van Europa en Amerika. De Amerikanen zijn meest jonge, onbehouwen klanten, die in den Spaanschen oorlog meevochten. Manschappen van het Vreemdelingen-corps bij het Boerenleger.
Het was onze brigade, - wij hadden dien dag 1200 man in de vuurlijn - die de Iersche Fuseliers bij Dundee wegvoerde, en hadden de Boerenkommando's meer ervaring gehad in militaire zaken, dan hadden wij het geheele nest van Yule kunnen uithalen: cavalerie, infanterie, artillerie, want ik zag nog nooit een erger geslagen, meer gedemoraliseerden troep dan deze Britsche armee. Zij sturen gewoonlijk de Schotsche en Iersche regimenten op ons af, en wij zijn in staat, om hen te ontvangen. Zij kunnen ook wel Engelsche regimenten hebben, maar die worden in | |
[pagina 230]
| |
Hulptroepen bij het Engelsche leger.
Manschappen uit Nieuw-Zeeland in Schotsche kleederdracht.
Hulptroepen bij het Engelsche leger.
Manschappen van het Infanterie-regiment uit Bengalen. | |
[pagina 231]
| |
reserve gehouden, want wij hebben hen nog niet gezien, ofschoon wij er heet op zijn, om eens met hen te bakkeleien. Generaal Joubert is een slimme ouwe vos en verbiedt ons kansen te wagen, die onzeker zijn, en is obstinaat tegen alle grootscheepsche militaire maatregelen. Hij gedoogt geen aanvallen op bevestigde plaatsen; hij laat dat zaakje aan de Engelschen over, om het hun dan in te peperen. Het gevolg is, dat de Engelschen vijf man verliezen, waar wij er maar één verliezen. De Engelsche artillerie is vrij goed, doch hun kanonnen kunnen niet tegen de onze op, en hun infanterie en cavalerie raakt slecht. Wij hebben White met omtrent 10000 man opgesloten in Ladysmith. Zij hebben de gewoonte, om uitvallen te doen en de heuvels te bestormen, maar wij hadden orders, ons terug te trekken en hen te laten begaan; werden ze dan vermoeid, dan namen wij onze oude posities in, en peperden het hun in, als zij terugholden naar hun kamp. Zoo raken zij uitgeput. De eenige plaats, waar wij slaag kregen, was bij Elandslaagte, waar een klein kommando Boeren, die te lang op een kopje tegen de Britten stand hielden, de lanciers en andere soldaten niet bemerkten, die hen omsingelden en gevangennamen. De lanciers gedroegen zich als vechtende Indianen, en gaven geen kwartier. Zij doorstaken en vermoordden de gevangenen als een bende Sioux-Indianen. Er wordt gezegd, dat hun officieren verantwoordelijk waren voor dit laaghartig bedrijf, maar voor ons maakt het weinig verschil. Wij hebben die fijne heeren opgeteekend in ons zwartboek, en als de gelegenheid zich aanbiedt, zullen vij dat regiment van de rol afschrappen. Het is tusschen ons allen afgesproken, geen pardon en geen kwartier te schenken aan de lanciers - er zullen geen gevangenen worden gemaakt van deze bende schurken. De JohnniesGa naar voetnoot1) moeten maar voorzichtig zijn, want wij hebben bijna 4000 krijgsgevangenen in Pretoria, en de oude man Kruger gedoogt geen nonsens. De Engelschen moeten nu begrijpen, dat zij tegen blanken vechten en niet tegen negers; indien zij niet overgaan tot een beschaafd oorlogvoeren, zal er geween zijn in Engeland van de Tweed tot aan het Kanaal. De Iersche Fuseliers, die wij bij Dundee gevangennamen, schenen niet erg in de war te zitten, dat zij opgepikt werden, en waren aangenaam verrast, toen zij bemerkten, dat onze brigade hen had gevangengenomen. Het zijn een goed soort jongens, maar zij behoorden aan onzen kant te staan. Oordeelende naar hetgeen zij zeiden, toen wij hen naar het spoor brachten, van waar zij naar Pretoria werden gezonden, zijn zij niet erg verzot op den dienst hunner Koningin, en zij verklaarden, dat zij en de Hooglanders altijd voorop moesten, terwijl de Engelschen achterbaks | |
[pagina 232-233]
| |
1 Caesarskamp, aan de zijde van Ladysmith zeer stijl, rotsachtig en begroeid. Sleutel der positie in het gevecht van 6 Januari.
2 Luchtballon der Engelschen. 3 Natalsche Karabijniers. 4 Vooruitgeschoven post der Engelschen. 5 5de Regiment Lanciers, Dragonders en 19de Reg. Huzaren achter het kopje. 6 Kamp der Gordons 7 Gedeelte van den oever der rivier waar de meeste inwoners hun onderaardsche schuilplaatsen hebben. 8 Kamp van de Lichte Kavalden 9 Hoofdkwartier der Engelschen. 10 Kanon van 4.7. 11 Stadhuis. 12 Klooster. 13 Marine-afdeeling. 14 Kanon van 4.7 kaliber. 15 Spoorwegstation. 16 Tunnel Heuvel. 17 Stelling van het Leicester Regiment 18 Begraafplaats. 19 Weg naar New-Castle. 20 Verschanste stelling van de Devon Hooglanders. 21 Pepworth Heuvel. Het Beleg van Ladysmith. De stellingen der Engelschen gezien van den Bulwana-heuvel. De Kliprivier slingert or geheel het landschap. De trein (een hospitaal trein) gaat uit Ladysmtih naar het kamp, met voedsel voor zieken en gewonden. De weg naar Helpmakaar rechts aan den voet van de heuvels. Even meer naar links een kleine spruit (stroompje). Links in den hoek een stukje van den Bulwana, waarop verschillende stukken geschat der Boeren, rechts op den voorgrond, Long Tom en andere stukken. | |
[pagina 234]
| |
kunnen blijven, buiten het gevaar. Zij zullen later, denk ik, nog wel een kans krijgen, om over te komen naar de zijde van het Recht. Overigens is alles in orde; enkel zitten wij wat krap in dokters en medicijnen; wij moesten een beteren staf geneesheeren hebben en een ambulance-corps, maar ik veronderstel, dat dit spoedig op ree zal zijn, daar zij op komst zijn uit Europa. Ik weet niet, wanneer ik weer kans zal krijgen, om te schrijven. Adresseer uw brieven maar naar Pretoria, Cassidig's Compagnie, kommando van kolonel Blake; dan zal ik ze wel bijtijds ontvangen, indien ik nog leef.’
Elken dag vertrekken lange treinen gelukkige Boeren, die met een welverdiend verlof van twee tot vier weken naar huis gaan. Ach, dat is na al de doodsgevaren, die zij hebben getrotseerd, toch een blij en heerlijk wederzien! En zij worden versterkt in het bewustzijn, dat zij strijden voor huis en haard en hun dierbaarste panden. Vertrekken er aanhoudend treinen met Boeren, andere treinen brengen terugkeerende verlofgangers aan: eerst de personenwagens met de Boeren; dan de veewagens met de paarden, en zooals zij daar uitstappen aan het station met hun gebaarde en door de zon verbrande gezichten en in hun door wind en regen verweerde kleeding, lijken zij sprekend op de krachtig gebouwde visschers aan onze Noordzeekusten. Zij hebben kalme, heldere oogen. In hun gelaatstrekken verraden verscheidenen nog het Fransche type, doch de meesten toonen met hun grijze of blauwe oogen, hun blond Germaansch haar en hun rossigen baard, dat zij van Nederduitsche, Nederlandsche afkomst zijn. Waardoor onderscheidt zich de Boer in het gevecht? Zonder twijfel door zijn groote voorzichtigheid. Hij heeft den dood gezien aan wat de Engelschen noemen een glorieuzen dood. De Engelsche dapperheid, die met blinde oogen en roekelooze vermetelheid tegen onneembare stellingen instormt, is voor hem het toppunt van ezelachtigheid, en slechts in het uiterste geval zal hij zich tot een gewaagde onderneming leenen. Maar als het moet, dan doet hij het ook: namelijk de ware, onvervalschte Boer der wildernissen: en hij zal zijn leven wagen met Spartaanschen heldenmoed. De Boer heeft een zekere aangeboren slimheid (de Engelschen noemen het sluwheid), is als geknipt voor den guerilla-oorlog, den kleinen oorlog, met zijn aanhoudende schermutselingen, waarbij groote slagen worden vermeden en vecht het liefst op eigen houtje. Dat leven in de wildernis, waar hij steeds op zichzelven is aangewezen, maakt het hem moeilijk, zich aan het bevel van een ander te onderwerpen, en zijn aanvoerder, die hem een bevel geeft, zal hem het nut van dat bevel moeten kunnen aantoonen, voordat hij het opvolgt. De Boer windt zich niet spoedig op; een zegepraal brengt hem niet | |
[pagina 235]
| |
uit zijn doen, en een nederlaag ontstelt hem niet. Met een verwonderlijke en onbegrijpelijke kalmte zal hij het aanzien, dat zijn volgeladen ossenwagen midden in de rivier omduikelt, en in dien omgekantelden ossenwagen zal hij nog een aanrakingspunt vinden voor zijn leuken humor. Hij weet zich overal huiselijk in te richten, en hij doet dit ook hier bij Ladysmith. En als het avond is geworden, en het psalmgezang is verstomd, dan stopt hij nog even zijn pijp, zet zich bij zijn makkers neer op een veldstoel, een klip of een wagenkist, en staart peinzend naar boven, waar aan den wolkeloozen, nachtelijken hemel het Zevengesternte fonkelt, en de Melkweg blinkt en schittert als een met millioenen diamanten bezet, breed uitgespreid kleed. Een EngelschmanGa naar voetnoot1), die eenige dagen als krijgsgevangene in het Boerenkamp bij Ladysmith doorbracht, schrijft omtrent dien huiselijken, gezelligen trek bij de Boeren het volgende: ‘Ik zat in de tent van veldkornet Spruijt (van het Heidelberger kommando), toen het geluid van koraalgezang tot mij doordrong. Ik was begeerig, om het van naderbij te hooren, en ging naar buiten. In de nabijheid, in een andere tent, waren een aantal mannen bijeen, en ik voegde mij bij hen. Ik zag een kring Boeren van jongen en middelbaren leeftijd. Twee personen zaten in het midden, en hadden ieder een leege beschuitkist voor zich, waarop twee kaarsen brandden, terwijl de hoofden der aanwezigen groote schaduwen wierpen tegen het tentlinnen. Zij zongen den een of den anderen psalm met krachtige, zuivere stem. Er waren maar weinige psalmboeken, en die er geen hadden, drongen om hen heen, die er wel hadden. De manier, waarop zij zongen, maakte den indruk, dat het diep uit hun hart opwelde. Het was verschrikkelijk heet in de tent, en het zweet parelde tappelings over hun gelaat. Zij zongen nog eenige psalmen, waarna zij hun pijpen namen, die zij bij zich hadden neergelegd, en wij begonnen samen te praten. Zij waren zeer belangstellend, om te weten, wat wij, Engelschen, toch van hen dachten. Allen hadden de idee, dat wij hen voor weinig beter dan wilden hielden, en ook gedurende de volgende dagen werd mij herhaaldelijk gevraagd: “Verwachttet gij niet, een bende wilden te ontmoeten? Dacht gij niet, dat wij u dadelijk zouden doodschieten, toen gij onze krijgsgevangene werd?” Ik verzekerde hun eerlijk, dat onze achting voor den Boer sinds de oorlog was uitgebroken grooter was geworden, en zelfs tot bewondering was gestegen, nu zij zoo dapper streden. Zij waren trotsch op de wijze, waarop zij hun krijgsgevangenen behandelden, en merkten naar waarheid op, dat hun krijgsgevangenen het heel wat beter hadden dan zij zelven. Terugkeerende tot de tent (van den veldkornet), brachten zij mij heerlijk brood met boter, die zij met den dagtrein van Dundee kregen, en kouden biefstuk met koffie. Vervolgens | |
[pagina 236]
| |
staken wij weer de pijpen op, en begonnen opnieuw met elkander te keuvelen. Het was voor mij een hoogst genoeglijke en belangwekkende avond; ik scheen meer hun geëerde gast dan hun gevangene te zijn. Toen het laat was geworden, brachten zij mij matras, kussens en wollen dekens, terwijl de anderen, met uitzondering van den veldkornet, zich in hun dekens rolden. Ik sliep als een os, en werd eerst wakker, toen al de anderen reeds op waren, en ging naar buiten, om mij te wasschen. Hoe heerlijk en verkwikkend was de zuivere koele morgenlucht! Toen ik weer terugkeerde in de tent, stond reeds een groote, dampende kop uitstekende koffie en een bord vol lichtbruine beschuiten op mij te wachten.’ Op een krijgstocht wordt van den Boer veel gevergd, maar hij kan ook veel doen, want hij is taai en sterk. Soms komt het paard in geen veertig uur onder het zadel weg, en de ruiter heeft het niet minder zwaar. Alleen het allernoodzakelijkste wordt meegenomen: een of twee dekens en een regenjas, te zamen met leeren riemen aan het zadel bevestigd; voorts een paar zadeltasschen, gevuld met biltong, hardgebakken beschuit en een zakje koffie, suiker en tabak. Langs het zadel bengelt het onmisbare koffieketeltje en een drinkbeker. Dan heeft de Boer nog zijn geweer, twee gevulde patroonbandeliers, een veldflesch en dikwijls een verrekijker. Het voorbijtrekken van zoo'n paardenkommando maakt een krijgshaftigen indruk. De kommandant en zijn veldkornetten gaan voorop, maar overigens is er van de strenge en steile regelmaat der Europeesche legers geen sprake. Er wordt gepraat en gerookt, geschertst en gelachen, en ieder rijdt naast wien hij verkiest. Het gaat in den gewonen galopgang voort: de rivieren door, de bergen over; de afrasteringen der Boerenhoeven worden verbroken; de hinderpalen, die in den weg staan, opgeruimd. Zoo gaat men recht op het doel aan: voeling te krijgen met den vijand. Daarbij gaat de kommandant zeer voorzichtig te werk. Hij plaatst, is hij den vijand genaderd, zijn manschappen achter een kopje of kliprand, en neemt met zijn veldkornetten behoedzaam den vijand op. Ziet hij, dat de vijand hem te machtig is, dan verdwijnt hij met zijn kommando, zonder dat het wordt bemerkt, maar komt het tot een gevecht, dan zal hij door de keuze zijner stellingen er van de tien keeren toch negen malen voor zorgen, dat de vijand de aanvaller moet zijnGa naar voetnoot(1). Vooral in de verdediging is de Boer een geduchte, vreeselijke vijand. Hij heeft een aangeboren talent, om de beste en voordeeligste stellingen bij den eersten oogopslag te ontdekken, en in het schatten van afstanden: die onmisbare kunst, om raak te schieten, zoekt hij zijns gelijke. Snel en vaardig is het Boerenkommando: vlug en beweeglijk als de | |
[pagina 237]
| |
‘Vreest God en houdt uw kruit droog’
| |
[pagina 238]
| |
bijenzwerm, die over de velden gonst. Het is in dezen oorlog herhaalde malen gebeurd, dat de Engelsche artillerie de tegenoverliggende stellingen zóó hevig beschoot, dat de heuvels als het ware stonden te schudden, maar de Boeren, die men er waande, waren reeds lang vertrokken, terwijl zij uit geheel andere posities en met het grootste behagen op dien onvruchtbaren arbeid staarden. Ook in het moorddadigste gevecht verliest de Boer niet licht zijn kalmte, en de rampen van den oorlog draagt hij met een bewonderenswaardige gelatenheid en een kinderlijk vertrouwen, dat het tot zijn best zal dienen. Zijn grootste klacht is deze: ‘Ons Afrikaanders moet banjer veel lijden.’ Het zijn taaie kerels, die Boeren; taai als esschenhout! De dokters van het Roode Kruis hebben er wat een getob mee gehad. Bij het leggen van het eerste verband gedroegen de gewonde Boeren zich bijzonder geduldig, maar voordat het tweede verband was aangelegd, poetsten zij in den regel, als zij maar eenigszins weg konden, de plaat, en de dokters zagen hen nooit terug. ‘Wat mankeer?’ vraagde een medelijdend man aan een gewonden Vrijstater, die op het perron van het station, met de hand tusschen zijn vest, op en neer liep, en op reis was naar huis - ‘wat mankeer?’ ‘Och,’ antwoordde de man bedaard, ‘ik zal een paar dagen bij die huis blijf, en dan draai ik weer om naar het front toe. Ik heb een kogel door gehad, maar hij het achteren weer uitgekom.’ De wakkere Boerenkrijgsman had van voren in zijn vest een gaatje zoo groot als een kwartje, en op den rug een soortgelijk gaatje, naar vier kanten opengescheurd. Er was een groote plek geronnen bloed zichtbaar, en terwijl de kogel dwars door zijn lichaam was gegaan, liep hij toch bedaard zijn pijpje te rooken. Er woont in het hart van den waren Afrikaander een naïveteit en kinderlijkheid, die werkelijk roerend zijn. Geen haat tegen de Engelsche soldaten; geen wrok, geen bitterheid. ‘Zijn de Engelschen ook jouw vijanden?’ vraagde een Boer met een openhartig gelaat aan eene dame. Zij bevestigde het: ‘Jullie vijanden zijn ook de mijne; ik gevoel geheel met de Boeren mede.’ ‘Maar heb jij je vijanden ook lief, juffer?’ Zij aarzelde om te antwoorden - wat moest ze zeggen? ‘Dat moet je toch, juffer; zal ik eens uitleggen, hoe het is? Het lichaam haten we en mogen we haten, maar de ziel moeten we liefhebben, en voor de zielen van de Engelschen moeten we bidden. Zal je 't ook doen?’ Hoe kinderlijk, hoe innig, hoe teeder dat klinkt!
Van Elandslaagte naar Ladysmith rijdend, wordt het terrein al boschachtiger, totdat de Kliprivier is bereikt, die door Ladysmith stroomt, en wilt ge een zeldzaam schouwspel zien, bestijg dan den Bulwanaheuvel of den Bulwanakop. Na een uur klimmen en klauteren langs de schilder- | |
[pagina 239]
| |
Lombardskop (door de Boeren bezet).
Spoorwegstation binnen Ladysmith. Bulwanaheuvel (door de Boeren bezet). Kloosterheuvel. Gezicht op Ladysmith. Lombardskop en Bulwana-heuvel, vanwaar de Boeren-artillerie Ladysmith bombardeeren. De schets is genomen van Kloosterheuvel (Convent Hill), links onderaan op de plaat. | |
[pagina 240]
| |
achtig gelegen lagers der kommando's van Utrecht, Wakkerstroom, Ermeloo en van de Duitsche vrijwilligers is de top bereikt, en de zweetdroppels, die den bergbestijger, voortsukkelend onder de gloeiende stralen der Afrikaansche zomerzon, van het hoofd druppen, worden rijkelijk vergoed door het treffend en onvergetelijk tooneel van het bedrijvige, wisselende, rumoerige lagerleven, dat zich voor zijn oog ontrolt. Een zwaar Creusotkanon, zoo'n lange Tom, staat boven op den top, en de artilleristen zitten, terwijl hun lange beenen langs de verschansing neerbengelen, gezellig hun pijpje te rooken. De Lange Tom zal de eerste uren niet schieten. Het zou immers maar kruitvermorsen zijn! 's Morgens om vijf uur zegt hij goêmorgen, om acht uur geeft hij het ontbijt, om twaalf uur het middageten, om vijf uur 's avonds het avondeten, en om elf uur zegt hij goê-nacht aan de bezetting van Ladysmith, en verder geen nieuws. Slechts in buitengewone gevallen, bij een grooten uitval van generaal White, of bij een stormaanval der Boeren, kan hij wild en woest worden en een ontzettend lawaai maken. Nu echter is hij doodbedaard; de kanonniers hebben hem toegedekt met een groot kleed der Zuid-Afrikaansche Spoorwegmaatschappij, en met dat grauwe kleed op zijn rug gelijkt hij op een oud postpaard, dat rust noodig heeft. De grond rondom dit kanon is omgewroet en losgewoeld, en toch heeft geen Kaffer hier geploegd. De Engelsche lyddietbommen hebben dat gedaan. Van den heuvel af hebt ge een prachtig gezicht op de Kliprivier, die nu vol water staat, en die in haar grilligen loop op een vrouw gelijkt, die in haar wispelturigheid niet weet, welken kant zij uit wil. En dwars door de rivier heen trekken, bespannen met 32 tot 48 ossen, zware, logge boerenwagens, en zweepen klappen, en Kaffers schreeuwen, en Boeren zwemmen, geheel of gedeeltelijk ontkleed, als waterratten om de wagens en drijvende houtvlotten heen. In de diepte, in de vallei ligt Ladysmith; de blauwzinken platen der wijd uiteengebouwde huizen zijn door een sterken verrekijker duidelijk zichtbaar en blinken in het zonnelicht. Kalm, rustig ligt het daar. Kaffers spannen er wagens in; ruiters rijden bedaard door de wijde straten, terwijl de hoeven hunner paarden dichte stofwolken opwerpen; burgers loopen elkander kalm voorbij. Maar soldaten ziet men niet. Links bevinden zich het hospitaal en het kamp voor de vrouwen en kinderen, door de spoorlijn van de Kliprivier gescheiden. Zij liggen in een uitgestrekte vlakte, waar groote kudden magere beesten grazen. De Platrand is nu duidelijk zichtbaar; ach, veel kostbaar heldenbloed zal hij nog drinken! Afdeelingen Boerenruiters doorkruisen op hun taaie, vlugge paardjes den omtrek: rechtsgeleerden en schaapherders, leden van den Volksraad | |
[pagina 241]
| |
en arme transportrijders naast elkander, zooals men dat verwachten mag van ware Republikeinen. Breede wegen slingeren door de dalen; tusschen het loover der boomen door blinken de witte zeilen van tenten en wagens; hoog in de lucht zweeft de onvermijdelijke Engelsche luchtballon, en tegen de heuvelen op kronkelen de voetpaden. De Kliprivier vloeit in de Tugela, door de Kaffers de ‘Rivier der Verschrikkingen’ genoemd. Tusschen hooge bergen en steile, boschrijke oevers stuwt zij haar water zeewaarts, naar den Indischen Oceaan. Scherpe, spitse klippen rijzen op uit haar bedding; er zijn plekken, waar haar golven over 5 tot 8 meter hooge rotswanden donderend naar beneden storten. De ambtenaren der Nederlandsche Zuid-Afrikaansche Spoorweg-Maatschappij, die voor geen moeilijkheid terugdeinsden, hebben over de rotsblokken der rivier een voetbrug gebouwd, die aan beide oevers door stevige stalen kabels werd bevestigd. De voetbrug werd gemaakt in een S-vorm, en er werden 700 spoorstaven voor gebezigd. Tevens werd de eerste hand gelegd aan een luchtbrug, bestaande uit een grooten bak, die langs staaldraden van oever tot oever looptGa naar voetnoot1). En buiten dezen kring, die Ladysmith insluit, heerscht rust en vrede. Keert gij, op een der heuvelen staande, die Ladysmith omringen, aan de stad den rug, dan ziet ge groote kudden schapen vredig weiden, en een Kaffer jaagt, een liedje fluitend, zijn ossen aan, die den ploeg door den akker drijven. Zacht en zoel is de lucht, en het mossige veld met zijn wilde bloemen en zijn zuidelijken plantengroei verspreidt een aangenamen, zoeten geur. Maar aan den horizon bliksemt het en onweert het; het is het vuur van het Engelsche geschut, en laag langs den grond strijkt een zwerm aasvogels voorbij. |
|