De oorlog in Zuid-Afrika. De strijd tusschen Engeland en de verbonden Boeren-republieken Transvaal en Oranje-Vrijstaat in zijn verloop geschetst. Deel 1
(1899)–Louwrens Penning– Auteursrecht onbekendDe Insluiting van Ladysmith.
| |
[pagina 181]
| |
Ook het Heilsleger kunt ge vinden in Ladysmith. De publieke gebouwen maken een aangenamen indruk; het stadhuis kan met eere worden genoemd; de scholen, de rechtbank, de stadsbibliotheek zijn flinke gebouwen. De markt is een ruim plein, ingesloten door lage winkels van gegalvaniseerd ijzer, en vele van die winkels dragen wonderlijke namen. Die namen zijn hun gegeven door Arabische kooplieden uit Durban, die hier hun depots hebben. Eenige stoffige, wijde straten doorkruisen het stadje. Het zijn eigenlijk geen straten; slechts zandwegen, bij stortregens in modderpoelen herschapen. In een donkeren, bewolkten avond, als de maan niet schijnt, is het voor een vreemdeling hoogst bezwaarlijk op die wegen, en als hij niet het onderste boven duikelt in de diepe wagensporen, loopt hij gevaar in een der greppels of slooten langs den weg zijn beenen te breken. Ladysmith heeft een gouden tijd gehad, toen deze stad het eindpunt vormde van de spoorlijn, die van Durban loopt, een afstand van 190 mijlen. Toen de stroom van goudzoekers naar de Transvaal begon, reden van hier dagelijks wagens, karren en rijtuigen in de vreemdste fatsoenen naar de grenzen, naar het noordelijk Dorado, en de pakhuizen waren opgevuld met goederen, voor de snel aangroeiende bevolking van Transvaal bestemd. Het waren rijke dagen voor de hotelhouders van Ladysmith, wier hotels van vreemdelingen wemelden, die zich van hier uit gereed maakten voor den tocht naar het goudland. Maar dit alles is veranderd; de spoorlijn naar Pretoria is doorgetrokken, en de drukte van het maatschappelijk leven stormt rusteloos het kleine stadje voorbij, zonder het in zijn rust te storen. 't Is zoo recht een stadje, om er een stil, beschouwend leven te leiden, en wandelende in de schaduw der Mimosa's, Yuca's, Aloë's en gomboomen, of zich verlustigende in de wonderbare pracht der bloementuinen, zich uitstrekkende voor de als villa's gebouwde huizen van Ladysmith, komt men tot de overtuiging, hier op een der liefelijkste plekjes van Zuid-Afrika te zijn. Doch in 1897 werd die idyllische rust toch verstoord, toen Engelsche officieren kwamen, en ten westen der stad, op een afstand van twee mijlen en dicht bij de waterwerken, met groote zorgvuldigheid de plek uitzochten, waar een vast militair kamp zou worden opgericht. Toen reeds bestond het plan bij de Engelsche Regeering, om de twee kleine Boeren-Republieken te annexeeren, en spoedig zagen de burgers van Ladysmith de lange, regelmatige rijen tenten van 2000 Engelsche soldaten. Drie batterijen veldartillerie werden er aan toegevoegd, en de ruime beurs der Engelsche Regeering zorgde er voor, dat het kamp aan alle eischen beantwoordde. Naast de tenten werden groote barakken opgericht, gedekt met gegolfd ijzeren platen, die bij droogte en stormen toch een betere verblijfplaats aanboden tegen de opdwarrelende zandwolken dan de lichte tenten, die alles doorlieten. Ja, die zandstormen waren een ware plaag voor de | |
[pagina 182]
| |
militairen. Het fijne, roode zand kwam overal vandaan, en stond nergens voor. Het verstopte den neus, verschroeide de keel en verblindde de oogen. Het drong tot het mechanisme door van het horloge; het lag, met vliegen vermengd, als een laag geraspte kaas op het rantsoen. Ook de witte mieren waren een kwelling voor den soldaat; zij knaagden aan de tenten, en bij het ontwaken was het Roodbaadje met een laag stof bedekt als een kind, dat uit den hooiberg kruipt. De geduldige muildieren schenen er de stuipen van te krijgen. Zwaartillende inwoners waren met deze verandering niet bijzonder ingenomen; zij vreesden, dat er in de toekomst voor hun stad nog een onheil uit zou geboren worden, maar anderen lachten er om, waren zelfs in hun schik, daar zoo'n garnizoen toch altijd vertier en winst oplevert, en ook de zwaarst tillende had wel niet kunnen vermoeden, dat de oorlogswolken met zoo'n vreeselijke kracht en zoo snel boven het stille stadje zouden losbarsten.
Er werd aan generaal White niet veel tijd gegund, om zich over de Tugela-rivier terug te trekken, en terwijl hij aarzelde, en met hartzeer dacht aan den enormen voorraad proviand, dien hij bij een terugtocht in de handen der Boeren zou moeten achterlaten, rekten de Boeren het hoefijzer, waarin zij Ladysmith omringden, uit tot een ring, en in dezen ring raakte het Engelsche leger bekneld. Maar het ging niet zonder strijd. Den 2den November werd het grootste gedeelte van den dag aan beide zijden met grof geschut geschoten, en de Boeren drongen langzaam voorwaarts. Zij hadden slechts eenige licht gewonden. Den 3den November merkte generaal White, dat een sterk kommando Vrijstaters (onder Andries Cronjé) naar het westen trok. Hij kreeg den zonderlingen inval, dat deze Boeren naar hun hoeven teruggingen, en trachtte hen af te snijden voordat zij de passen van het Drakengebergte hadden bereikt. De Vrijstaters bemerkten echter bijtijds onraad, verscholen zich achter de kopjes, en wachtten de dingen af, die komen zouden. Nu, die lieten niet op zich wachten, en anderhalf uur lang werden de Boerenstellingen door een hagel van granaatkartetsen overstroomd. De stomme klippen werden door het overstelpende vuur blauw en grijs geschoten, en de Engelschen waren van meening, dat het Boerenkommando nu òf verjaagd òf vernietigd moest zijn. De Natalsche vrijwilligers, zeker de meest geschikte troepen van generaal White, ontvingen bevel, af te stijgen en de stelling te nemen. Maar die Natallers waren er nog niet zoo zeker van, dat de Boeren dood of gevlucht waren, en langs den grond kruipend, voorzichtig van den eenen mierenhoop naar den anderen sluipend, naderden zij die gevaarlijke kopjes. Ja, zij waren gevaarlijk! De Natallers hadden het wel aan den generaal gezegd, maar hij wist het natuurlijk beter. En | |
[pagina 183]
| |
nu zaten zij plotseling in de hinderlaag, en de Mauserkogels floten zoo dicht, dat de stofwolken opvlogen. De Engelsche oorlogscorrespondenten zagen het van verre aan, en vonden het een vreeselijk, jammerlijk gezicht. De Natallers trachtten zich te verschuilen achter een cactusheg, achter de pas verlaten mierenhoopen of andere kleine hoogten, om van daar het gevecht verder voort te zetten, maar de strijd was te ongelijk, en de oorlogscorrespondenten zagen door hun veldkijkers, hoe de onrust bij de manschappen snel toenam. Enkelen zetten het op een loopen; anderen volgden. Spoedig waren al de kleine hoogten verlaten, en op hun eentje of in groepjes trachtten zij te ontkomen. De stfowolken volgden hen op hun hielen. Soms was er geen stofwolk, en dan zag men een man in de lucht springen of ronddraaien of voorover vallen met uitgespreide armen; een grijsbruine hoop, nauwelijks van een mierenhoop te onderscheiden. Sommigen van die arme kerels verdwaalden, wisten geen heg of steg meer, en altijd floten maar die vinnige, onbarmhartige kogels.... Een man liep zijwaarts, keerde terug op zijn schreden, staarde zoekend rond en viel. Een andere vluchteling naderde hem; blijkbaar had de eerste om hulp geroepen. De geroepene reikte hem de hand; zoo strompelden zij beiden, door een stofwolk omhuld, voort. Maar beiden vielen, en toen de stofwolk was verdwenen, lagen zij er nog. Zij hielden elkanders handen vast; zoo overschreden zij den geheimzinnigen drempel der eeuwigheid... De Vrijstaters verloren slechts 1 doode, 9 gewonden en eenige paarden, en repten zich nu, om het ten zuiden van Ladysmith gelegen Colenso te bemachtigen. Er was vrees, dat dit veel bloed zou kosten. Immers, de speciale correspondent van Reuter had dato 1 November uit Colenso geseind: ‘Wij beloven den Boeren een warme ontvangst, als zij onder het bereik onzer geweren komen. In het flinke vrijwilligerscorps zijn een groot aantal uitmuntende schutters, die reeds bij verschillende gelegenheden met succes in het strijdperk zijn getreden tegen de Vrijstaatsche burgers.’ Maar deze stoute taal was niet in staat, om de Vrijstaatsche kanonkogels. te keeren, en met het leger van Louis Botha samen den vijand verjagend, bezetten zij Colenso en veroverden een flinken oorlogsbuit. Aan de oevers van de Tugela-rivier plantten zij de Oranjevlag, en de vlag wapperde zoo lustig in den zomerwind, alsof zij hier altijd had thuis behoord. Zoo sloot zich de ring van vuur en staal. Donkere dagen waren nu aanstaande voor de ongelukkige bewoners van Ladysmith, maar toen generaal White aan Piet Joubert voor de gewonden en de inwoners een voilige schuilplaats verzocht, heeft de edelmoedige Boerenaanvoerder niet gezegd: ‘Nu is de tijd der afrekening gekomen, en ik zal den burgers van Ladysmith betaald zetten den hoon, waarmede zij de ongelukkige gevangenen van Elandslaagte hebben ontvangen,’ maar hij was als een vergevensgezind Christen onmiddellijk | |
[pagina 184-185]
| |
Het ophijschen van een ‘Long-Tom.’
| |
[pagina 186]
| |
bereid, aan White's verzoek te voldoen. Zoo werden dan de gewonden en de ingezetenen overgebracht naar een punt, een mijl ten oosten der Kliprivierbrug, onder de bescherming van het Boerenkanon, maar eenige domme schepsels ergerden er zich aan, en wilden er niet heen, daar niet generaal White, maar generaal Piet Joubert die plek had aangewezen. Zulk slag menschen was natuurlijk niet te helpen, en zij zouden later tot hun schrik gewaarworden, dat de bommen van Lange-Tom niet kunnen worden bezworen door het zingen van het Engelsche volkslied. De ambtenaren van den Nederlandsch-Zuid-Afrikaanschen spoorweg volgden de Boerenkommando's op hun hielen, herstelden de beschadigde bruggen, legden nieuwe rails, regelden het spoorwegverkeer in het veroverde gebied, verzorgden de stations, waar de Engelsche spoorambtenaren waren weggeloopen, van nieuw personeel, dreven hun ijzeren paarden dwars door de verwoestingen van den oorlog tot vlak aan het hoofdlager bij Ladysmith en hebben de belangen der Boeren dag en nacht en met hart en ziel gediend. Een woord van lof, van grooten lof, mag hun niet worden onthouden. Het departement der telegrafie werkte niet minder vlug, maakte de telegraafgemeenschap, die door de Boeren dikwijls op zeer onoordeelkundige wijze was vernield, weer in orde, en het was een lust, om den onvermoeiden staf bezig te zien in zijn voorloopige woning, het bescheiden verlaten huisje van een ploegbaas der Natalsche spoor, te Modderspruit. Het was er druk, aan dit geïmproviseerde kantoor, als bij een bijenkorf op een zomermorgen. Onophoudelijk galoppeerden ruiters af en aan, en de telegraaf tikte en tikte rusteloos voort als het hart van een mensen. Luitenant Paff kende geen vermoeidheid. Hij richtte zeven heliograafposten op, door welke de bewegingen der verschillende kommando's van minuut tot minuut aan den kommandant-generaal werden geseind, zoodat deze in staat was, naar gelang van omstandigheden naar de verschillende stellingen zijn bevelen te geven. Ook werden de verschillende lagers met bekwamen spoed telefonisch aan elkander verbonden. Ook de gebrekkige postdienst werd nu beter geregeld, en op één dag werden 8000 vertraagde brieven aan de geadresseerden in het Boerenlager afgeleverd. Ach, dat was toch een zonnig, maar ook een weemoedig oogenblik, als zoo'n huisvader, nu midden in de verschrikkingen van den oorlog, een brief van zijn betrekkingen ontving! De Boer heeft sterke zenuwen, en hij schreit niet gauw, maar als hij daar de woorden las, door liefde en teedere bezorgdheid in de pen gegeven; die woorden van een liefhebbende huisvrouw, dat pengekras van zijn liefste panden, die hij bij het afscheid zoo hartstochtelijk en zoo diep, diep bedroefd aan zijn vaderhart had gedrukt, ach, dan had hij toch een eenzaam plekje noodig, een stil, eenzaam plekje, om uit te schreien... | |
[pagina 187]
| |
Intusschen was er bij de Boeren een gevoel van bitterheid ontstaan, daar zij meenden, dat generaal White den hem verleenden wapenstilstand van 48 uren voor het vervoer van gewonden en ingezetenen misbruikte tot het versterken van zijn vers chansingen, en zij waren van harte blijde, toen den 6den November het zware Creusot-kanon van Pretoria aankwam. Het werd onmiddellijk in stelling gebracht op den Lombardskop, ten noordoosten der Engelsche posities bij het kommando van generaal Lukas Meijer, terwijl bij zijn aankomst juist 240 Engelsche burgers en 300 koelies passeerden op hun tocht naar Ladysmith. Met het oog op hun eigen veiligheid konden de Boeren deze menschen niet achter hun rug houden, en daarom werden zij opgezonden naar generaal White met de complimenten van Piet Joubert. Welnu, deze menschen stonden het met open monden aan te gapen, toen zij dat reuzenkanon zagen. 't Was ook geen wonder: ‘Lange Tom’ is een kerel; een Saul onder zijn broeders. Hij werpt zijn bommen tot 8000 à 10000 meter met verwoestende kracht, en in verhouding tot ander kanonvuur klinkt zijn stem als een zware, toornige mannenstem tusschen het gekibbel van kinderen. ‘Lange Tom’ is een verwonderlijk wapen. De Engelschen hebben hem vierkant van zijn affuit geschoten, en toch kwam hij er goed af; zij hebben hem met hun lyddietbommen (altijd volgens hun telegrammen) drie keeren in één etmaal vernield, en toch heeft hij telkens zijn mond weer opengedaan; net als een vermetele straatslungel, die na elke aframmeling zijn mond te brutaler opent. Het kaliber van den vuurmond, dat is de middellijn der ziel, bedraagt 15½ centimeter; de geheele lengte 4.20 meter; het gewicht 2530 kilo, waarvan voor het sluitstuk 74 kilo. De affuit weegt 3940 kilo; de spoorbreedte bedraagt 1.48 meter; de as der tappen bevindt zich ongeveer 2 meter boven den grond. De grootste buskruitlading weegt ongeveer 10 kilo. Deze lading geeft de meest gestrekte baan; kleinere ladingen geven meer gekromde banen, waardoor de granaat korter achter de vijandelijke dekking kan worden gebracht Deze ladingen zijn opgesloten in zakken, zoogenaamde kardoeszakken, en worden ontstoken door middel van een met sas gevuld pijpje, dat in een centraalkanaal aan het sluitstuk wordt geplaatst. Uit de ‘Lange Toms’ kunnen voorts worden geschoten: granaten van ongeveer 40 kilo gewicht, granaatkartetsen van 41 kilo gewicht, gevuld met 480 hardlooden kogeltjes, en kartetsen van 40 kilo gewicht, gevuld met 1220 hardlooden kogeltjes, wegende elk ongeveer 24½ gram. Deze projectielen verlaten de monding met een snelheid van ongeveer 480 meter, hetgeen beteekent, dat zij zonder de tegenwerking van luchtweerstand en zwaartekracht in één seconde een afstand van 480 meter zouden afleggen. Bij het verlaten der monding ontwikkelt het projectiel natuurlijk zijn grootste snelheid, en die snelheid zal verminderen, naarmate | |
[pagina 188]
| |
het projectiel zich verder verwijdert van de monding. Hoe beter vuurmond en projectiel echter gemaakt zijn, des te minder zullen zich de tegenwerkende krachten doen gelden, en op een afstand van 4500 meter hebben de zware Creusot-kanonnen zeer bevredigende uitkomsten opgeleverd. De granaat is voorzien van een schokbuis, die de bom bij den aanslag op weerstandbiedende voorwerpen doet springen; de granaatkartets bezit een tijdbuis, die de bom na een bepaalde tijdruimte doet barsten inAutomatische Maxim-Kanon der Boeren. Door de Engelsche soldaten bijgenaamd ‘Pom-pom’.
Maxim-Kanon der Boeren. (Caliber 37 milimeter).
een punt der genomen baan; de kartets is zonder buis en ontploft vlak bij de monding, de kleine kogels trechtervormig uitspreidend. De granaat is het meest geschikt voor onbeweeglijke, vaste doelen; de granaatkartets voor beweeglijke doelen, terwijl de kartets wordt gebruikt bij groot dreigend gevaar, als de vijand reeds tot op 400 à 500 meter is genaderd. De Creusot-fabriek, die de kanonnen leverde, zond tevens twee hoogst bekwame ingenieurs: Grunberg en Léon. Onder hun leiding | |
[pagina 189]
| |
werd het nieuwste en grootste der vier Pretoria beschermende forten gebouwd, terwijl de andere drie onder toezicht van Duitsche ingenieurs werden gemaakt. Léon zorgde voor het vervoer der reuzenkanonnen naar het oorlogsterrein; het was een zwaar werk, dat de hoogste eischen stelde aan zijn ingenieurskunst, maar Fransche vindingrijkheid volvoerde de taak. Twintig juk ossen sleepten den vuurmond tegen de steilten en hoogten op, en waar de ossen het lieten steken, daar namen honderden en nog eens honderden gespierde Boerenarmen het werk over. Vele nachten heeft Léon slapeloos doorgebracht, en hij heeft niet gerust voordat de grimmige muilen van zijn kanonnen op Ladysmith waren gericht. Veldstuk der Boeren. (Creusot). Caliber 75 milimeter.
Snelvuur-Kanon met ammunitiewagen der Boeren. (Creusot).
Caliber 75 milimeter. Ook Grunberg mag genoemd worden. Hij heeft het toezicht op een projectielenfabriek in Johannesburg, die op verrassende wijze een der meest onrustbarende kwesties van den oorlog oploste - de aanvoer van ammunitie. Ook werden hem de royaal ingerichte werkplaatsen der Nederlandsch-Zuid-Afrikaansche Spoorwegmaatschappij bereidvaardig afgestaan voor de herstelling van beschadigd materieel. Een geheel ander kanon dan de ‘Lange Tom’ is het Maxim, waarvan de Transvalers en Vrijstaters een behoorlijk aantal bezitten. Het is een licht veldkanon, dat onder een onheilspellend dof geknetter 600 kogels in de minuut slingert. Het is een automatisch, zelfwerkend | |
[pagina 190]
| |
kanon. Wanneer namelijk de patroonband, die gewoonlijk 300 geweerpatronen opneemt, aan de juiste plaats is aangebracht, en de patroon voor het eerste schot is ingeschoven in de kamer van den loop, behoeft de artillerist niets anders te doen dan dit eerste schot te laten afgaan, terwijl de vuurmond door zijn vernuftige constructie er voor zorgt, dat de volgende 299 patronen zonder behulp worden afgeschoten. Het Maxim heeft slechts één loop, die uit den aard der zaak al zeer spoedig sterk verhit is, en om aan dit bezwaar te gemoet te komen, is de loop omgeven door een wijden mantel, die met water wordt gevuld. De met patronen gevulde banden liggen in regelmatige slagen opgevouwen in een kist onder het kanon, terwijl het mechanisme van het kanon den band vooruitschuift, totdat de laatste patroon is verschoten. De affuit laat toe, dat aan het kanon tijdens het vuren een zekere verplaatsing naar rechts en links wordt gegeven, waardoor de kogels kunnen worden uitgespreid, en dus een grootere terreinstrook onder vuur wordt genomen, terwijl aan de affuit meestal stalen schilden zijn aangebracht, die den artillerist beschermen. Eén man is voldoende ter bediening van dit kanon.Ga naar voetnoot1) Het voornaamste wapen van den Boer blijft intusschen zijn geweer. In vorige oorlogen gebruikten de Transvalers veeltijds Henri-Martini-geweren, en het is thans voor den eersten keer, dat zij met Mausergeweren zijn gewapend. Het is een repeteergeweer van klein kaliber (6.7 millimeter), en vereischt dus slechts lichte ammunitie. Vijf patronen worden te gelijk in het magazijn geschoven, en het laden gaat zeer snel. Het geladen geweer kan gemakkelijk in rust worden gezet; het levert dus weinig gevaar op, al is het geladen. Daarbij is de loop ook aan den bovenkant, zoover de linkerhand reikt, met hout bekleed. Dit heeft een groot nut, want de loop kan door het veelvuldig schieten zoo heet worden, dat men de handen zou schroeien. Daarbij zijn de patronen van rookvrij buskruit, terwijl het geweer bij het aftrekken een schok geeft, die nauwelijks merkbaar is. De aanvangsnelheid van den kogel is zoo groot, dat voor de eerste viziersafstanden geen verandering in den stand van het vizier noodig is. Bij eenige vertrouwdheid met het Mausergeweer is binnen 450 meter het doel met onveranderde vizierklep te raken, terwijl de deugdelijkheid van dit wapen den Boer reeds herhaalde malen is gebleken.
Onder aanhoudende schermutselingen trachtten de Boeren betere stellingen in te nemen, en met onregelmatige pauzen weerkaatsten de heuvelen en bergen van Natal den donder der Engelsche en Afrikaansche kanonnen. Ben Viljoen, de kaartenboer, nam bezit van het Boskopje, ten oosten der stad, en de ‘Lange Tom’ wierp twee granaten, die in de hoofdstraat van | |
[pagina 191]
| |
Generaal Schalk Burger in zijn kantoortent.
| |
[pagina 192]
| |
Ladysmith barstten. Maar ook de kanonnen der Engelschen waren goed gericht en beschoten zoo nauwkeurig de batterij der Middelburgers, dat het stuk ijlings door een wal van zandzakken beschut moest worden. Ook de kommando's van Vrijheid, Utrecht en Standerton, onder generaal Louis Botha, die den uitersten linkervleugel der Boeren vormden, raakten met den vijand slaags, doch wierpen hem zegevierend terug. Slechts eenige burgers werden gewond, en een Maxim- en een Kruppkanon licht beschadigd, die weer spoedig in orde waren gebracht. De Engelschen leden zware verliezen, terwijl een hunner kanonnen werd vernield. In den nacht van 8 op 9 November, 's morgens halftwee, trok een afdeeling van het Pretoria-kommando uit, om een in het noordoosten gelegen, door de Engelschen sterk bevestigden rand, te bestormenGa naar voetnoot1). De paarden werden achtergelaten, en de manschappen waren zonder proviand en zonder water. De afdeeling was verdeeld in vier secties van 25 man; zij zouden een met Maximkanonnen versterkte Engelsche positie nemen, terwijl de vijand achter een vier voet hoogen, van schietgaten voorzienen klipmuur lag. Wegduikend in een droge sloot, kwamen de Boeren aan een punt, waar zij over een vlak terrein, slechts bedekt door een paar mierenhoopen, moesten heensluipen, om nieuwe schuiling te zoeken. De wakkere Boeren bereikten ook die mierenhoopen, maar de Engelschen hadden hen reeds opgemerkt, en de vijandelijke kogels floten hun om de ooren en joegen het stof hoog op. Het was nu zeven uur in den morgen; terugtrekken was onmogelijk, en voorwaarts rukken krankzinnigenwerk. De kogels kletterden als een hagelstorm tegen de hooge mierenhoopen, en de vijand was onzichtbaar. Er kon geen geweer worden afgeschoten; de manschappen lagen weerloos achter de zwakke bedekking. Intusschen gloeide de zon aan den wolkeloozen hemel, en de Boeren versmachtten van dorst. Tevergeefs werd er naar hulp uitgezien, en te elf uur namen sommigen het besluit, terug te loopen naar de verlaten sloot. Het was een wanhopig besluit, maar de onderneming liep, wonderlijk genoeg, gelukkig af, al gonsden de kogels ook als zwermende bijen om hen heen. Doch de dorst verschroeide nu de keel, en met handen en messen werden in de sloot kuilen gemaakt, om water te vinden. Hoe heerlijk smaakte het drabbige vocht! De verliezen der Boeren waren opmerkelijk gering. Niemand was gesneuveld; slechts twee werden gewond: Anderson en Muller. De kogel, die Anderson trof, nam een zonderlinge richting. De man lag met de beenen over elkander geslagen, weggedoken achter een mierenhoop, toen hij werd gekwetst. De kogel drong in de kuit van het rechterbeen, verliet bij den enkel den voet, drong vervolgens bij den anderen enkel den | |
[pagina 193]
| |
linkervoet in, om bij den kleinen teen den voet te verlatenGa naar voetnoot1). Muller kreeg een kogel, die zijn rechterduim en het been boven zijn knie wondde. Robby Reinecke nam den gewonden Muller op den rug en droeg hem 200 pas door den kogelregen heen naar de sloot. God beschermde hem bij deze even moedige als menschlievende daad, en beiden kwamen zonder verder letsel buiten de Engelsche vuurlinie. Beide gewonden zijn spoedig hersteld. Zoo eindigde deze bestorming, die niet slaagde, maar twee dagen later hebben de Engelschen uit eigen beweging de positie opgegeven. Bij de verschillende schermutselingen en gevechten, die tot de insluiting van Ladysmith leidden, gaf de Engelsche artillerie krachtig vuur, zonder intusschen over het algemeen veel onheil te veroorzaken. Het groote Creusot-kanon op den Bulwana-heuvel werd door een Engelsche granaat getroffen, zonder ernstige schade te berokkenen, en binnen de hoofdstelling der Boeren-artillerie vielen acht lyddietbommen, die met hun achten nog niet in staat waren, om het houten platform, waarop de kanonnen stonden, te beschadigen. De Boeren waren intusschen zoo gelukkig, om weer eens krijgsgevangenen te maken, doch het waren dezen keer geen twee bataljons, maar slechts twee man. Aan den eenen kwamen zij al heel gemakkelijk. Hij was - een opmerkelijk verschijnsel, dat zich in dezen oorlog bij de Engelsche soldaten telkens herhaalde - verdwaald, en had tot een Kaffer de toevlucht genomen, die hem den weg naar Ladysmith zou wijzen. Maar deze Kaffer was geen vriend van Albion, en toen de Engelschman dit begon te begrijpen, was het reeds te laat. ‘Hier, baas,’ zeide de Kaffer tot een naderenden Boer, ‘hier breng ik je een Rooies.’ En de Rooies werd opgebracht. De andere ‘Rooies’, die opgepikt werd, was een beschonken Engelsche soldaat, die in spijt van zijn dronkenschap de Boeren toch nog om den tuin trachtte te leiden. Hij vertelde namelijk met grooten ophef, dat generaal White naar Pietermaritzburg was vertrokken, en generaal French thans het opperbevel voerde. Maar de Boeren wisten wel beter en lachten er om. De krijgswet werd nu over het bezette gebied geproclameerd. Aan ieder, die zich behoorlijk gedroeg, werd bescherming beloofd, terwijl gevangenisstraf, zelfs doodstraf, stond op elke handeling, die berekend was, om de maatregelen der Boeren te benadeelen. Te Elandslaagte vestigde zich het kommissariaatGa naar voetnoot2), dat, in den beginne tamelijk gebrekkig, met den dag beter beantwoordde aan de gestelde eischen. Ook schikten zich de Boeren in de tijdelijke ontberingen, gedachtig aan | |
[pagina 194]
| |
Gen. Schalk Burger.
het groote werk, dat zij in handen hadden genomen. Zoo moesten de Lijdenburgers het voorloopig nog zonder tenten stellen, en David Schoeman, hun kommandant, gaf zijn burgers een loffelijk voorbeeld in het verdragen van ontberingen. Hij wist dan ook onder zijn als niet al te mak bekend staande manschappen de orde uitstekend te bewaren, terwijl generaal Schalk Burger, de man van korte woorden en krachtige daden, door allen geacht en gehoorzaamd werd. Intusschen waren de Boeren vol goeden moed want het doel, Ladysmith met generaal White's keurtroepen in te sluiten, was bereikt, en het kampleven met zijn bonte afwisselingen begon. Sommigen verfrischten zich aan de rivier, sprongen ontkleed in het water en beproefden hun zwemkunst; anderen besloegen hun paarden, of verdeelden de vleeschrantsoenen, en gingen op de jacht, terwijl men andere groepen Boeren kon vinden, lang uitgestrekt in de stille schaduw van een lommerrijken boom, in de beste stemming der wereld. Zelfs de luchtballon, hoog in de lucht, nauwelijks zichtbaar als een nietig stipje, ergerde hun thans niet. Zij hadden het voorloopige doel bereikt. De ring van vuur en staal had zich gesloten om Ladysmith. |
|