De oorlog in Zuid-Afrika. De strijd tusschen Engeland en de verbonden Boeren-republieken Transvaal en Oranje-Vrijstaat in zijn verloop geschetst. Deel 1
(1899)–Louwrens Penning– Auteursrecht onbekendHet Einde van Generaal Jan Kock.Hoe waren onze harten
Aan dezen man gehecht!
Hij stierf den dood der helden,
Voor vrijheid en voor recht!
WIJ moeten terug naar het treurspel van Elandslaagte. In den nacht na den slag, te ongeveer 2 uur 's nachts, vond de adjudantGa naar voetnoot1) van generaal Kock zijn bevelhebber in een klein tentje, en bijna naakt op het slagveld. Hij was zwaar gewond, en beklaagde zich, dat hij door een Engelschen soldaat was beroofd en geplunderd. Met de hulp van eenige dragers werd hij naar den ambulance-wagen gebracht, die zeker vier mijlen ver weg was. De grijsaard had veel geleden op het slagveld. De adjudant ontving een schriftelijk verlof, om den generaal te mogen oppassen, en zij werden samen met den trein naar Ladysmith vervoerd, waar de zwaargewonde een vol uur in de open lucht werd gelaten, voordat hij naar de operatiekamer werd gebracht. Vervolgens werd hij in een naburige tent vervoerd, en voelde zich den geheelen nacht zeer ziek. Den geheelen dag en nacht bleef hij zonder eenig voedsel. Maandagmorgen kwam een Engelsche verpleegster met een bord biscuits, maar zij waren te hard voor den gewonde. Hij verklaarde ze niet te kunnen eten. De jonge Kock verzocht de verpleegster toen om melk, maar voor geen leugen terugdeinzende, verklaarde zij, dat er geen melk was. Tenslotte bracht zij echter een half bekertje melk, maar zij weigerde, om de melk te laten koken. De jonge Kock kreeg om 12 uur gelegenheid iets te eten, maar de vernedering werd hem niet bespaard, om gemeenschappelijk met de koelies te moeten aanzitten. Drie Engelsche officieren traden de tent binnen, en vraagden, op den jongen Kock wijzende, aan den dokter: ‘Wie is dat daar?’ ‘Een neef van generaal Kock,’ antwoordde de dokter. ‘Gij zijt te toegeeflijk voor | |
[pagina 175]
| |
Begrafenisstoet van Generaal Kock.
De lijkwagen (Maximkanon) getrokken door acht paarden. | |
[pagina 176]
| |
hem geweest,’ was hun bescheid; ‘hij behoorde in de gevangenis te zitten.’ Een majoor wendde zich nu tot den adjudant. ‘Geef op je pas!’ ‘Welke pas?’ ‘Uw pas, uw verlof, dat gij bij uw oom moogt blijven.’ De jonge Kock reikte het schriftelijk verlof over. De majoor keek het in en zeide: ‘Indien ik je buiten deze plaats vind, dan schiet ik je dood als een hond.’ ‘Dank u, mijnheer!’ zeide de jonge Kock. De generaal bleef twee volle dagen in die tent, terwijl generaal White hem Maandagavond bezocht en naar zijn toestand vraagde. De gewonde verzocht, om in de Hollandsche kerk van Ladysmith gebracht te worden bij zijn andere gewonde broeders, en generaal White was zoo menschlievend daarin toe te stemmen. Maar de kerk was vol gewonden, en de generaal werd overgebracht in een tent naast de kerk. Het was er echter niet uit te houden van de hitte, zoodat Kock een kamer kreeg, doch een eigen verpleegster werd hem geweigerd. Eere aan die oude Hollandsche vrouw, Mevrouw De Haas, die den gewonden held uit haar eigen huishouding van alles voorzag! Den 27sten October verzocht de jonge Kock aan generaal White, om zijn oom, daar deze nu sterk genoeg scheen om de reis te maken, naar Pretoria te laten vervoeren. Het was eenige dagen vroeger uitdrukkelijk beloofd, doch Engelsche officieren schijnen hun beloften al heel gauw te vergeten. Het antwoord van generaal White luidde als volgt: ‘Mijnheer, ik heb de eer de ontvangst te erkennen van uw schrijven van heden, en betreur het zeer, dat ik nòch u, nòch uw staf morgen naar Pretoria kan laten gaan, daar de aanhouding van een bevelhebber van uw rang en beteekenis als krijgsgevangene aanmerkelijke waarde heeft voor den Staat, dien ik vertegenwoordig. Persoonlijk betreur ik het zeer, niet in staat te zijn, uw wenschen in deze aangelegenheid te gemoet te komen. Ik heb de eer te zijn, Mijnheer, uw gehoorzame dienaar George S. White, Bevelvoerend Luitenant-Generaal der Britsche troepen in Natal.’ Bij al de hardheid, waarmede de edele, gewonde grijsaard werd behandeld, is het voor het menschelijk gemoed een verkwikking, eens eene edelmoedige daad te kunnen mededeelen. Karri-Davis (een der Uitlanders-hervormers uit Johannesburg) kwam met kolonel Francis Rhodes (broeder van Cecil Rhodes) de kamer van den gewonde binnen, hem vragend, wat hij voor den gewonde kon doen. Hij was zeer begeerig om iets voor hem te mogen doen, bood hem geld aan en stelde zijn eigen huis voor den gewonde bereidvaardig open, als hij wat beteren mocht. Kolonel F. Rhodes scheen den jongen Kock niet te herkennen. Deze vroeg: ‘Zijt gij niet mijnheer Rhodes?’ ‘Ik ben kolonel Rhodes,’ bevestigde de ander. ‘Dus gij zijt een der hervormers,’ meende de jonge Kock.‘Herinnert gij u nog,’ ging hij met verwonderlijke vrijmoedigheid | |
[pagina 177]
| |
voort, ‘dat ik u als gevangene naar Pretoria bracht?’ Rhodes antwoordde niets, keerde zich om en ging heen. De gehoopte beterschap, waarvan Karri-Davis sprak, kwam echter niet. De grijsaard had te veel geleden op het slagveld en in Ladysmith. Zijn laatste woorden heeft hij gesproken op den dag van Modderspruit, toen hij zich verblijdde, het knallen der Transvaalsche artillerie te hooren. Daarna heeft hij met den jongen Kock niet meer gesproken. Hij ging nu snel achteruit, en terwijl geen vrienden hem konden verlossen uit de Engelsche gevangenschap, verloste de Heere zijn God hem er uit. Reeds ging de wolke des doods over dat vriendelijk, edel gelaat, en hij overleed in den vroegen morgen van Dinsdag 31 October, in zijn 64ste levensjaar.
Drie leden der familie Kock, waaronder de adjudant van generaal Kock, vergezelden het lijk op den treurigen tocht naar Pretoria. De vergunning daartoe was van de zijde van generaal White een daad van ridderlijkheid, terwijl tegen de drie vrijgekomenen drie Engelsche officieren zouden worden ingewisseld. Dit is ook geschied. Donderdagnamiddag 2 November vond op staatskosten de plechtige begrafenis van den overledene te Pretoria plaats. Te drie uur reed het galarijtuig van den staatspresident Paul Kruger voor het huis van wijlen generaal Kock voor, terwijl reeds vele familieleden, vrienden en hooggeplaatste ambtenaren aanwezig waren. Vóór het huis stond een Maximkanon, bespannen met acht zwarte paarden, aan den toom geleid door vier stukrijders, onder bevel van den stuk-kommandant. Verder in de straat stond het vierkleurcorps onder kommandant Jordaan, en daarnaast - met de omfloerste banier - Holland's mannenkoor, terwijl achter het mannenkoor afdeelingen stonden van elke wijk der speciale politie. Vóór het stuk geschut stond het vuurpeloton, veertien man sterk, onder aanvoering van den wachtmeester; voorop was het fanfarecorps van de Centrale Werkplaats der Zuid-Afrikaansche Spoorwegmaatschappij. De leden van het corps diplomatique waren uit persoonlijke hoogachting voor den overledene, die Lid van den Uitvoerenden Raad was geweest, in uniform verschenen, en betuigden aan de diepbedroefde weduwe hun hartelijke deelneming. Nu nam Ds. Postma het woord, plaatste zich in de nabijheid der doodkist, die met de Transvaalsche vlag was gedekt, en sprak naar aanleiding van den tekst: ‘Kostelijk is in het oog des Heeren de dood Zijner gunstgenooten’ ernstige en aangrijpende woorden. Daarna word gemeenschappelijk gezongen Psalm 89: 19: ‘Wie leeft er, die den slaap des doods niet eens zal slapen?’ waarna de dragers de kist opnamen en op het voorstuk van het kanon plaatsten. De dragers waren: staatssecretaris Reitz, staatsprocureur Smuts, thesaurier-generaal | |
[pagina 178]
| |
Malherbe, postmeester-generaal Van Alphen, mijncommissaris Van Heidelberg en onderstaatssecretaris Grobler. Terwijl de stoet het huis verliet, dreunde het eerste doffe kanonschot van hot artilleriekamp, dat om de minuut werd herhaald, en de plechtige lijkstoet bewoog zich langzaam voorwaarts onder de statige tonen van een treurmarsen. Juist werden de krijgsgevangen Engelsche officieren uit de renbaan overgebracht naar een andere verblijfplaats. - Wat zij wel gedacht mogen hebben? Zoo werd de doodenakker bereikt, en de kist door de dragers van den kanonwagen genomen. Nu trad het vuurpeloton aan en gaf een eeresalvo, terwijl de dragers de kist naar de open groeve droegen. Ze was gedolven in de nabijheid der graven van andere Voortrekkers, die eveneens gevallen waren in den heiligen strijd voor vrijheid en recht, en aan den held van Elandslaagte kwam deze eereplaats toe. ‘Presenteert het geweer!’ riep de wachtmeester, en langzaam daalde de kist in de groeve neer. Ach, het was toch een droevig gezicht! Aller harten waren bewogen; sterke mannen zag men schreien. Nu rustte de kist op den bodem van het graf, en nadat Ds. Postma een toepasselijke lijkrede had uitgesproken, trad Paul Kruger naar voren. Hij was zichtbaar ontroerd, maar hij had zich gesterkt in den Heere zijnen God, en zijne krachtige figuur drukte meer dan ooit zijn vast vertrouwen uit op de eindelijke zegepraal. Hij sprak, verkort, het volgende: ‘Mijne broeders, ik herinner u er aan, dat de thans ontslapene reeds op twaalfjarigen leeftijd met zijn vader bij BoomplaatsGa naar voetnoot1) tegen Engeland streed, later weer bij Zwartkop, en in den Vrijheidsoorlog van 1880/81 is hij onze vechtgeneraal geweest te Potchefstroom. Ik heb hem van zijn jeugd af gekend; hij schroomde nooit, zijn leven te wagen voor de onafhankelijkheid van zijn volk. Van het begin der wereld aan is er strijd geweest: Strijd van den boozen geest tegen het rijk van Christus. En velen zijn gevallen in dien strijd, maar Christus' rijk zal nooit vergaan. Generaal Kock heeft dien strijd voor het rijk van Christus gestreden, en niet alleen voor zichzelf, maar ook voor het nageslacht is hij gevallen. Er is een leven hiernamaals; dat zal allen geworden, die in Christus hebben geleefd. Dat is de troost. De Heere zal beslissen in den strijd; Hij alleen. Hij is de bevelhebber over hemel en aarde. Vraagt Hem dan om wijsheid en kracht, en wij zullen overwinnen, zoodat de duivel en de geheele wereld zullen moeten erkennen, dat God het zwaard in handen heeft!’ Nu volgde nog een kort gebed van Ds. Postma - twee salvo's over het graf - en allen keerden huiswaarts, diep geroerd door de zoo aangrijpende plechtigheid. En generaal Kock is alleen achtergebleven; alleen bij de dooden. | |
[pagina 179]
| |
Begrafenisstoet van Generaal Kock.
Het Vierkleurcorps onder Kommandant Jordaan en Holland's mannenkoor met banier. | |
[pagina 180]
| |
Ach, hij behoort bij de dooden! En de zomerwind heeft geruischt boven zijn graf, maar hij is niet wakker geworden. En de stap van vele honderden nieuwe krijgsgevangenen is gehoord in de straten van Pretoria, maar hij sliep door. Doch wat klagen wij? Laat hem slapen! Hij heeft immers gewerkt en gestreden voor zijn volk, totdat hij er bij neerviel? Hij heeft den goeden strijd gestreden - laat hem dan slapen! Hij was moede, doodmoede; hij moet uitrusten. Eens wordt hij wakker; er is geen twijfel aan. Als de dageraad der opstanding over de graven weerlicht, dan wordt hij wakker; dan worden allen wakker; ook zij, die nu nog leven, maar over een korte spanne tijds zullen vergaderd worden bij hun vaderen. De Chambeklains en de Milners en de Rhodesen - zij zullen allen eens opstaan! En er zullen er zijn, die de handen zullen opheffen in wanhoop, en zullen uitroepen: ‘Heuvelen, bedekt ons, en bergen, valt op ons!’ Dat zijn zij, op wier conscientie onverzoende bloedschulden branden..... Slaap dan zacht, generaal Kock! Onze harten zijn bewogen, want wij hadden u lief - zoo slaap dan zacht! Met tranen hebt gij gezaaid - gij zult eens maaien met gejuich! |
|