De oorlog in Zuid-Afrika. De strijd tusschen Engeland en de verbonden Boeren-republieken Transvaal en Oranje-Vrijstaat in zijn verloop geschetst. Deel 1
(1899)–Louwrens Penning– Auteursrecht onbekendDe Slag bij Modderspruit.Ik hoor een vreemde historie,
Van ezels met menschenvernuft,
En schrandere menschen worden
Tot domme ezels versuft.
ONZE Transvaalsche kommando's verlangden naar het oogenblik, dat zij zich met de Vrijstaatsche bondgenooten zouden kunnen vereenigen, en zetten van uit het oosten hun tocht met bekwamen spoed voort. Zonder dat generaal White het kon keeren, werd de vereeniging tot stand gebracht, en zes kommando's Boeren: Transvalers en Vrijstaters, te zamen ongeveer 6000 man sterk, waren Zondag 29 October in den vorm van een hoefijzer ten noordwesten, noorden en oosten van Ladysmith gelegerd. In den avond verlichtten hun kampvuren den omtrek, en terwijl de Duitschers hun nationale liederen zongen, weerklonken de omringende heuvelen van de Hollandsche psalmen der Afrikaanders. De Engelsche opperbevelhebber had gedurende den Zondag verscheiden luchtballons opgelaten, om den omtrek te verkennen. Het waren ballons captif, die evenals een vlieger kunnen worden opgelaten en neergehaald. In het schuitje, onder aan den ballon bevestigd, zitten gewoonlijk eenige officieren, die door sterke verrekijkers den omtrek bespieden, terwijl zij telephonisch met het hoofdkwartier zijn aangesloten, om hun waarnemingen onmiddellijk over te brengen. Deze ballons hebben betrekkelijk weinig gasontwikkeling, en kunnen tegen een stootje. Eenige geweerkogels zullen hun weinig schaden, en voor gewone artillerie is het zeer moeilijk, hen te raken. Krupp, de Duitsche kanonnenkoning, fabriceert bijzondere vuur- | |
[pagina 161]
| |
monden tot het beschieten van luchtballons, doch de Boeren bezitten deze soort kanonnen niet. Generaal White, wien het volkomen mislukt was, om het Vrijstaatsche kommando onder den bekwamen kommandant Andries P. Cronjé uiteen te jagen, besloot, in overleg met zijn staf, reeds den volgenden morgen tot een algemeenen aanval over te gaan, voordat de Boeren zich hadden verschanst en nieuwe versterkingen gekregen. Zondagavond om 8.30 reeds, werden 2 bataljons van het 1ste regiment Iersche fuseliers met een bergbatterij van de Gloucesters uitgezonden om den volgenden morgen de rechterflank der Boeren aan te tasten, terwijl generaal White met de hoofdmacht een frontaanval zou beproeven. De twee bataljons marcheerden tot iets over middernacht door, zonder dat er iets bijzonders voorviel. Men ging toen door een soort vallei; het was pikdonker en niemand kon een hand voor oogen zien. Aan ééne zijde, waar de heuvelen duizend voet hoog rezen, lagen eenige brandwachten der Boeren. Zij konden de Engelschen niet zien, maar hoorden hun stap, het kraken der wielen van de ammunitiewagens en het schuren der bergkanonnen in de riemen der muilezels. Op de heuvels lagen de klippen wijd en zijd verspreid, en de Boeren konden maar niet begrijpen, waarvoor die klipsteenen daar zouden liggen, als het niet was, om er muilezels mee op hol te jagen. Zoo lieten zij dan die klipsteenen naar beneden ploffenGa naar voetnoot1). Het had een merkwaardige uitwerking. De Engelsche officieren, niet wetende wat er gebeurde, en een overval duchtende, riepen hun manschappen toe, om plat op den grond te gaan liggen. De muilezels, voor de ammunitiewagens gespannen, begonnen wild te worden, en de soldaten begonnen te vloeken. Het werd er niet beter op; de paniek deelde zich mede aan de muilezels, die de bergkanonnen droegen, en in hollende vaart gingen er de muilezels van door. Er was geen keeren aan; de dieren waren razend. De manschappen, die niet durfden opstaan, konden in hun liggende houding de dieren niet meester blijven, werden een eind meegesleurd en lieten de teugels al heel spoedig glippen. De ammunitiewagens bonsden achter hen aan, en de kanonnen klepperden in de tuigen. Eerst toen de stomme beesten in de nabijheid der Boerenkommando's kwamen, schenen zij tot rust te komen, en de Boeren namen kanonnen en ammunitie in dankbare ontvangst. Zoo waren de Engelschen al op een heel vreemde manier van hun kanonnen afgekomen, en dit begin voorspelde weinig goeds. Misschien ware het verstandig geweest, om nu maar: rechtsomkeert! te kommandeeren, maar er is toch meer te zeggen voor de handeling van den bevelvoerenden officier, die meende zich in spijt van het ernstig verlies | |
[pagina 162]
| |
toch zooveel mogelijk aan zijn orders te moeten houden, en den naasten heuvel liet bezetten, welke later bleek Nicholsonsnek te zijnGa naar voetnoot1)). Het was nog altijd nacht, en de manschappen besteedden hun tijd, om onverwijld verschansingen en steenen borstweringen op te werpen. Zoo wachtten zij den morgen af.
Intusschen - het was Maandagmorgen halfvier - rukten de Engelschen met hun hoofdmacht uit tegen de Boeren, en de grootste slag, die nog ooit tusschen blanken in Zuid-Afrika geleverd is, zou beginnen. Het centrum der Boerenstelling bestond uit een langwerpigen tafelberg, waarop de artillerie was geposteerd. Bij het schemeren van den dag zagen de Boeren duidelijk, hoe een lange lijn Engelsche artillerie zich oostwaarts uitstrekte tot voorbij Lombardskop, en om halfvijf 's morgens openden de Boeren met groote vastberadenheid hun vuur uit een groot Creusot-kanon. Reeds de tweede granaat sprong met verwoestende kracht in het midden der Engelsche gelederen, maar White had vier batterijen verdekt opgesteld, en van 6 tot 12 uur was de heuvel, waar de ‘Long-Tom’ van luitenant-kolonel Trichardt stond, aan een hel gelijk. Stukken van granaten vlogen en sisten in alle richtingen. Het vuur van 24 zijner beste kanonnen liet generaal White met onverzwakte kracht spelen op de 5 kanonnen van Trichardt, en de grond rondom ‘Long-Tom’ werd letterlijk door de vijandelijke bommen geploegd. Het was er haast niet uit te houden, en toch werd het er uitgehouden. Artillerist na artillerist werd gewond of verpletterd, maar slechts de dood scheen hen van hun stukken te kunnen scheuren. Dr. Hohls, van het Roode Kruis, een Duitscher, sneuvelde hier bij het verbinden van een gewonde als het slachtoffer zijner menschlievendheid. Luitenant Du Toit werd zwaar gewond; hij liet zich verbinden, en deed nog 21 prachtige schoten, maar toen was het met zijn kracht gedaan. Er waren artilleristen, wien een hand of arm werd verbrijzeld; zij lieten zich verbinden, en zetten den strijd met den ongekwetsten arm voort. Den een na den ander moest Trichardt den heuvel laten afdragen, maar hij zelf bleef gespaard. Hij scheen onkwetsbaar te zijn; de kogels floten hem om de ooren, de granaten barstten voor zijn voeten, maar hij stond steeds rechtop, de oogen strak open, links en rechts zijn kommando's gevend, met het vaste voornemen het hier uit te houden tot het einde toe. En wat zeide deze edele held na den slag? Verhief hij zich op zijn moed, op zijn dapperheid? Toch niet; slechts wilde hij, dat men zijn kanonniers de eere zou geven, die hun toekwam. ‘De getrouwe God,’ zeide hij, ‘heeft mij geholpen; mijn artilleristen luisterden braaf naar hun orders, en voerden | |
[pagina 163]
| |
ze flink uit. Het zijn mannen, en andere kanonniers mogen beter schieten, vaster traptGa naar voetnoot1)) geen mensch ter wereld.’ Ook de andere artillerie-officieren, zooals De Jager en Wolmarans, gedroegen zich met groote kloekmoedigheid, en de artillerie heeft aan de Boeren in den slag bij Modderspruit onwaardeerbare diensten bewezen. Luit.-Kolonel Trichardt.
De strijd woedde nu op alle punten te gelijk. De grijze opperbevelhebber Piet Joubert was in het zadel gesprongen en galoppeerde naar het leger van generaal Schalk Burger, orders gevend, om bepaalde punten | |
[pagina 164]
| |
onmiddellijk te bezetten. De wakkere Lijdenburgers werden voor deze taak bestemd, en het behoefde hun niet gezegd te worden, dat zij deze stelling tot den laatsten man moesten houden. Maar zij waren te weinig in aantal, en daarom werden zij versterkt door veldkornet Buijs, van Rooikoppen, district Heidelberg, en diens manschappen. Generaal Schalk Bukger sprak nog een kort, krachtig woord, waarna de aangewezen stellingen werden ingenomen. Bijna onmiddellijk daarop begonnen de Engelsche kanonnen te bulderen en rukten de Engelschen met een geduchte overmacht op de Boerenstelling aan. Er was een oogenblik, dat het scheen, alsof de Engelschen werkelijk zouden doorbreken. Zij kwamen uit een nek te voorschijn, en waren geen 800 pas meer verwijderd. Maar in dit hachelijk oogenblik sprong veldkornet Buijs in het zaâl, gaf zijn paard de sporen en riep: ‘Op burgers! Daar is de Engelschman!’ Niet één van zijn burgers bleef achter; in vollen galop ging het tegen den vijand in. Naast veldkornet Buijs reed zijn zoon; een kogel doorboorde diens sleutelbeen en hij viel stervend van het paard. Maar er mocht vallen wat er viel - en al was het de liefste zoon: voorwaarts! Daar is de Engelschman! De stoutmoedige aanval van veldkornet Buys werd krachtig ondersteund door de artillerie, en de Engelschen sloegen op de vlucht, dichte stofwolken opjagend, die hun spoor wezen. Maar ook de andere kommando's weerden zich met mannenmoed. De strijdlust vlamde hoog op en sloeg over van kommando op kommando. Er was een edele wedstrijd tusschen Heidelbergers en Lijdenburgers, tusschen Vrijstaters en Transvalers, tusschen Duitschers en Ieren in den heiligen strijd voor vrijheid en recht. Danie Pretorius kreeg een kogel achter het schouderblad in en bij den schouder uit, jaagde nog een mijl ver, en ging toen eerst naar het hospitaal. Eddie Mijnhardt kreeg drie kogels door zijn jas, vocht door en liep geen schram op. Koos De Jager, van Loskop (Vrijstaat), kreeg een kogel door de kuit van zijn been, sprong toen op en vuurde in staande stelling, totdat een tweede kogel hem het schouderblad doorboorde. Christiaan De Wet en Piet De Wit, vroeger leden van den Vrijstaatschen Volksraad, streden beiden met doodsverachting. De Winburgers (Vrijstaters) weigerden dekking te zoeken en stonden gedurende den geheelen slag rechtop in slagorde. Zij lietenGa naar voetnoot1) de Engelsche cavalerie naderen tot op 300 meter. Toen eerst gaven zij vuur. De geheele afdeeling werd neergemaaid op drie man na. Een tweede afdeeling rukte vooruit; zij werd op één man na vernietigd. Daarna kwam een geheel eskadron, maar toen het waarlijk moorddadig vuur der Vrijstaters een wal van doode en stervende ruiters had opgeworpen, wendde het overschot den teugel, geen nieuwen aanval meer wagend. | |
[pagina 165]
| |
Zoo werd er gestreden. De heldengeest der voorvaderen, der moedige Voortrekkers, werd vaardig over dit strijdende volk, en de heuvelen en de bergen van Natal dreunden en donderden van het slaggewoel. In een tent, bij de Hollandsche kerk te Ladysmith, lag de held van Elandslaagte, generaal Kock, en zijn luisterend oor ving het sissen op der zware granaten, door Transvaalsche Creusot-kanonnen tot in Ladysmith geworpen. ‘Doet dat ons kanon?’ vraagde hij aan zijn neef, die hem oppaste. De jonge man bevestigde het. ‘Dat is mooi, kind,’ zeide de zwaargewonde. Het waren zijn laatste woorden, en uit die stervende oogen sprong nog een vonk van het oude heldenvuur. Maar een deel der dappere Heidelbergers onder Van Rendsburg werd door de Engelschen omsingeld; tevens raakte veldkornet Org Meijer in nood. Generaal Lukas Meijer had echter hun benarden toestand reeds gezien, en de Boerenartillerie onder de luitenants Oelofse en Van Wiechmann bracht redding. De Heidelbergers moesten door een open vlakte jagen, om een heuvelrug te bezetten, maar boven die gevaarlijke vlakte barstten de granaatkartetsen der Engelsche kanonnen. De Heidelbergers joegen er doorheen, zonder ernstige verliezen, en zij werden versterkt in het vertrouwen, dat de almachtige God Zijn hand als een onzichtbaar schild over hen had uitgestrekt. Intusschen brachten de Boeren hun houwitsers verder vooruit, en op den uitersten linkervleugel deed Lukas Meijer's batterij doodelijk werk. De Engelschen waren niet in staat hun voorste stelling te houden; zij werden teruggeworpen op hun tweede stelling. Engelsche cavalerie reed langs het front der Boeren, om hen tot een dwaasheid te verlokken, maar zij lieten zich niet verschalken, en vergenoegden er zich mede, de ruiterij eenige granaten achterna te werpen. Telkens moest generaal White nieuwe versterkingen naar het slagveld zenden, totdat de infanterie van kolonel Grimwood, haar positie verlatend, plotseling terugviel op de artillerie. Twee Engelsche kanonnen werden bij dezen terugtocht vernield en er ontstond een algemeen terugtrekken. De vluchtelingen stroomden Ladysmith binnen, wierpen zich languit in de straten neder, terwijl de granaten der Transvaalsche zware Creusot-kanonnen tot in het kamp ontploften. Drie zware marine-kanonnenGa naar voetnoot1) dekten den terugtocht.
Wij lieten de Gloucesters en de Iersche fuseliers achter bij het aanbreken van den dag in de buurt van Nicholsonsnek. Zij hadden een hoogen heuvel bezet, die, aan drie kanten hellend, aan den vierden kant steil afliep. Eenige afdeelingen Boeren in de nabijheid hadden de Engelschen opgemerkt en onderhielden een levendig geweervuur, terwijl een andere | |
[pagina 166]
| |
‘Long-Tom’ in stelling vóór Ladysmith.
| |
[pagina 167]
| |
klomp Boeren, niet grooter dan 240 man, door de op hol geslagen muildieren was gewaarschuwd, dat er iets bijzonders aan de hand was. Zij beslopen den vijand van achter en klauterden de hoogte op langs denzelfden weg, dien de Engelschen voor hen hadden genomen. De Engelschen waren zoo dom, den naderenden vijand met geweersalvo's te begroeten, en tusschen de salvo's in deden de Boeren telkens sprongen voorwaarts. Het scheen, alsof het gevecht van den Amajuba hier nog eens werd overgestreden, maar het gevecht bij Nicholsonsnek had grootere afmetingen, en de glorie van den Amajuba zou verbleeken bij den roem van dezen dag. De Engelschen zaten tusschen afdeelingen van drie verschillende kommando's beklemd: Vrijstaters onder kommandant Andries Cronjé, reeds met eere bekend sedert den slag van Rietfontein, Pretoria-menschen onder kommandant Erasmus en Johannesburger bereden Politie onder kommandant Van Dam. De Johannesburgers, 600 man sterk, waren eerst den avond te voren, een donkeren Zondagavond, op het oorlogsveld aangekomen, en hadden zelfs geen tijd gehad, om koffie te drinken. Onmiddellijk moesten zij voortrukken, om in het front een kopje te bezetten, en terwijl de brandwachten werden uitgezet, wierpen de anderen zich tegen den grond, om hun vermoeiden leden wat rust te gunnen. Nauwelijks echter waren zij in slaap, toen een ordonnans van den opperbevelhebber de order bracht, om zich onmiddellijk gereed te maken voor den strijd. Zij, met Vrijstaters en Pretoria-menschen, bestookten nu de twee bataljons, lieten hun geen oogenblik rust, en telkens, als de witte helm van een infanterist boven de verschansingen zichtbaar werd, floot de kogel van een scherpschutter, die den helm doorboorde. Hoe verder de dag voortschreed, hoe hachelijker de toestand werd. Slechts restte de hoop, dat generaal White versterking zou zenden, maar die hoop was ijdel, daar de Engelsche opperbevelhebber niet in staat was, het opdringen der andere kommando's in te keeren. Angstig staarden de officieren in het rond. Eenige boomen stonden in den omtrek en wierpen hun stille, breede schaduwen, terwijl uit de verte het gejuich klonk der Boeren, die op alle punten van het slagveld overwinnaars waren geweest. Zij waren nu van drie zijden omsingeld, en de laatste, de vierde kant, schoot steil naar beneden. Er was geen mogelijkheid op, om langs dezen vierden kant te ontsnappen, en de gedachte, zich te moeten overgeven aan een schaar ongedrilde landbouwers en schaapherders, was bovenmate pijnigend en martelend voor deze trotsche en hoogmoedige harten Maar er mocht niet langer worden getalmd; reeds lag de zevende man dood of gewond achter de verschansingen, en de Boeren begonnen hun kanonnen te richten. Zoo ging dan de witte vlag omhoog en gaven zich 1200 man van de beste Engelsche troepen met hun officieren over. De rest - 200 man - lag dood of gewond op het gevechtsveld, en als klipgeiten sprongen de Boeren nu voorwaarts, om den welkomen buit in ontvangst te nemen. Maar geen woord van hoon of spot kwam over | |
[pagina 168-169]
| |
Uit den Slag bij Modderspruit.
Terugtocht der Engelschen onder het vuur der Boerenkanonnen. | |
[pagina 170]
| |
hun lippen, en zij eerden zichzelven door den weerloozen, maar dapperen vijand te eeren. Zij hielpen de gewonden en laafden de dorstigen, zonder daarvoor eenige belooning te willen aanvaarden. Ja, men heeft Boeren gezien, die, in spijt van hun vermoeidheid, den gewonden vijand op hun eigen paard zetten, zelf er naast loopend. De leeuwen van den slag waren plotseling veranderd in barmhartige Samaritanen, en in stomme verbazing zagen het de Engelschen aan.Ga naar voetnoot1)
Het verlies van die twee bataljons is een harde slag geweest voor Engeland. Verplaatsen wij ons den volgenden morgen in Ladysmith, in het Engelsche kamp. De doorweekte tenten zien er somber, zwart-grijs uit in den onaangenamen, regenachtigen morgen. Aan den ingang van het kamp bevinden zich de schildwachten, een zestal soldaten die regelmatig op en neder wandelen. Zij hebben meegemaakt Yule's terugtocht van Dundee, en hun uniformen waren van boven tot beneden bespat met modder, toen zij Ladysmith bereikten. Zij waren ter neer gedrukt, omdat de terugtocht zoo sprekend geleek op een vlucht, en vluchten hebben zij vroeger nooit gekend. Maar nu zijn zij nog gedrukter; er zit geen vuur in hun oogen, geen staal in hun spieren. Het kamp is voor hen koud en leeg geworden, en het is geen wonder, want het is het kamp der Iersche fuseliers. Er komt een luitenant uit de officierstent - bleek en moedeloos. Toen hij van Dundee terugkwam, had hij in geen vier nachten geslapen, maar hedenmorgen ziet hij er lijdender uit dan toen. In de tent bevinden zich nog een officier, een dokter en de kwartiermeester. Meer officieren zijn er niet; ja toch, er is ook nog een tweede luitenant, een piepjong ventje, pas uit Engeland gekomen. Hij draait aan zijn magere snor, roept: ‘Wat een ezelachtigheid met die muilezels!’ en draait dan weer aan zijn magere snor. Verder komt hij voorloopig niet. Hij zou nu zijn eersten veldtocht medemaken, en dit is zijn eerste bataljon! Men is een halven nacht bezig geweest, om de eigendommen der gevangengenomen officieren in te pakken en op te zenden naar Durban, en men zal nu beginnen, om het kamp wat in te krimpen. 't Is veel te groot geworden. Het tafelgereedschap staat in groote bakken bij de tent, maar de kleine en aangename geriefelijkheden, die de kwartiermeester zoo zorgvuldig had bewaard voor een langen veldtocht, zijn te Dundee achtergelaten. En nu is het bataljon bij Nicholsonsnek gebleven, en wie zal nu al die ingemaakte vleezen en vruchten eten? Op de kisten staat met | |
[pagina 171]
| |
Na den slag bij Modderspruit.
Regrafenis van gesneuvelde Engelschen op het door Boeren bezette slagveld. | |
[pagina 172]
| |
groote letters: ‘Natalsch Veldleger.’ 't Is alsof die letters messen worden, die diep en wreed insnijden in het vleesch. In het midden der officierstent staat de tafel; zij is zoo laag, dat ge, om ze goed te kunnen bereiken, u moet bukken, en op den grond moet gaan zitten. Op de tafel staan Japaneesche tinnen borden en bekers voor een ontbijt van vijf personen - eergisteren waren er vijf en twintig. Ook ligt er een zak, van waterproef gemaakt, op de tafel. In dien zak liggen de brieven van moeders en huisvrouwen; de brieven zijn gericht aan zonen en aan echtgenooten, en zijn pas hedenmorgen na een tocht van zeven duizend mijlen aangekomen. Maar die zonen en echtgenooten zijn nu op reis, om opgesloten te worden in de renbaan te Pretoria....
In den slag bij Modderspruit had Piet Joubert het opperbevel over de geheele Boerenmacht van Transvalers en Vrijstaters. Op den linkervleugel stonden de generaals Schalk Burger en Lukas Meijer en kommandant Weilbach; in het centrum generaal Erasmus, terwijl de rechtervleugel werd gekommandeerd door de kommandanten Van Dam en Erasmus en Andries Cronjé, kommandant der Vrijstaters. Door afdeelingen van dezen rechtervleugel waren de twee Engelsche bataljons bij Nicholsonsnek gevangengenomen. Het totale verlies der Boeren bedroeg 66 man aan dooden en gewondenGa naar voetnoot1); dat der Engelschen omtrent 600 man, ongerekend de 1400 man, die bij Nicholsonsnek verloren gingen. Ook vielen den Boeren 6 onbeschadigde bergkanonnen en 1 Maximkanon in handen, terwijl zich onder de 42 krijgsgevangen officieren een luitenant-kolonel en een stafofficier bevonden. Met van den kruitdamp nog geblaakte gezichten ontmoetten elkander de kommandanten, en in meer dan één oog schemerde een traan van blijde en dankbare ontroering. Elandslaagte was nu gewroken, generaal White teruggeslagen. Reeds waren sterke Boeren-patrouilles op weg, om zijn verbindingslijnen naar het zuiden af te snijden, en het beste leger, dat Engeland had, op te sluiten in Ladysmith. En de schrandere kop van den koramandant-generaal spon voort aan den draad; hij zou, als Ladysmith omsingeld was, voorttrekken over de Tugela-rivier; hij zou met een kommando scherpschutters tusschen de bij Estcourt staande legers heenbreken, onrust en verslagenheid brengen in de Engelsche harten en voor de poorten van Pieter-Maritzburg verschijnen. Buller, die vandaag, op den dag van Modderspruit, te Kaapstad was aangekomen, zou, met het oog op dien vermetelen Boerentocht, misschien de dwaasheid begaan, om een groot | |
[pagina 173]
| |
Aankomst te Pretoria der bij Nicholsensnek gevangen genomen Engelschen.
| |
[pagina 174]
| |
deel van de 50.000 man, die over zee in aantocht waren, tot verdediging van Natal en tot ontzet van Ladysmith te bestemmen, en zoo zou Ladysmith de sterke magneet worden, die de Engelsche strijdmacht hopeloos versnipperde. Zoo dacht en peinsde ‘Slim Piet,’ terwijl de avond begon te dalen, en de kampvuren der Burgers van de heuvelen opvlamden. Maar boven de heuvelen en de bergen rees uit duizenden kelen de psalm van lof en dank, omdat de Heere op dezen dag in genade aan Zijn volk had gedacht. |
|