De oorlog in Zuid-Afrika. De strijd tusschen Engeland en de verbonden Boeren-republieken Transvaal en Oranje-Vrijstaat in zijn verloop geschetst. Deel 1
(1899)–Louwrens Penning– Auteursrecht onbekend
[pagina 149]
| |
Yale's Terugtocht.
DE tijding, dat de Boeren bij Elandslaagte waren teruggeworpen, was voor generaal Yule een hartversterking, en hij kon, ofschoon hij zelf op den terugtocht was, de verzoeking niet weerstaan, om een afdeeling huzaren uit te zenden, om den vluchtenden vijand op te vangen. Nu, dat was een kolfje naar de hand der huzaren! Maar van dat opvangen kwam niet veel. Zij verkeerden nog in den zoeten waan, dat zij het spoor der vluchtende vijanden volgden, toen zij reeds werden achtervolgd door een klompGa naar voetnoot1) Boeren. De zaak kreeg zoodoende een bepaald grappigen kant, want terwijl de huzaren de vluchtende Boeren van Elandslaagte nazetten, werden die huzaren op hun beurt door Boeren van andere kommando's achterna gezet. De huzaren konden dan ook hun plezier wel op, toen zij het ware van de zaak in den
| |
[pagina 150]
| |
niet; zij hadden zoo stellig gehoopt, hem vast te keerenGa naar voetnoot1)) en te omsingelen, maar hij was ontsnapt als een rat uit een niet goed gestelde val. Lukas Meijer, de held van Talana-heuvel, troostte intusschen zijn manschappen. ‘'t Isniets’, zeide hij, ‘heelemaal niets. Yule vindt het ongezellig, dat hij met zijn soldaten alleen in de val moet zitten. De man heeft gelijk; generaal White en zijn leger moeten er bij.’ Dat vonden de Boeren dan ook, lachten smakelijk, en klopten hun paardjes vriendelijk op den hals. Wat is een Boer in het oorlogsveld ook zonder zijn paard! Het Afrikaansche paard is niet hooger dan 13 tot 14 decimeter, en op het eerste gezicht stelt het teleur. De rug buigt letterlijk door, als zoo'n zwaargebouwde Boer in het zadel springt; hot paard staat te rillen op zijn pooten. Maar nauwelijks heeft de ruiter zich goed gezet, of de spieren van het paard trekken zich samen en schijnen van staal te worden. Het valt onmiddellijk in zijn gewonen draf, en loopt, met een korte tusschenpauze, waarbij het tevreden is met een handvol lang, schraal gras, dat in den omtrek groeit, van zonsopgang tot zonsondergang onverpoosd door. Het klimt daarbij de heuvels op en af; ja, geen bergen, zelfs geen rivieren kunnen het keeren in zijn loop. Het klautert de bergen op als een klipgeit, en laat zich op de achterpooten van de hoogten afglijden, de voorpooten strak vooruit. Komt de Boer, de echte Boer der wildernissen, voor een stroom, dan ontkleedt hij zich, bindt de kleeren op het zaal, den bandelier met de patronen tusschen de paardenooren en houdt zich vast aan den staart van zijn paard, dat hem zwemmend veilig aan den overkant brengt. Het Basuto-paard behoort tot de beste der inheemsche Zuid-Afrikaansche paarden, is niet hooger dan 13 decimeter, kort van beenen en lang van romp, taai als esschenhout, en brengt zijn ruiter, zonder buitengewoon vermoeid te zijn, binnen 12 uur meer dan 120 kilometer verder. Maar in spijt van de vlugheid hunner paarden was generaal Yule den Boeren ontsnapt, en terwijl zij nog gisten en zochten waar hij mocht zijn, was zijn leger in een colonne, die drie kilometer lang was, langs een grooten omweg, over Beith en Helpmakaar, langs de grenzen van Zoeloeland, voortgeslopen. De Soldaten marcheerden van Zondag op Maandag den ganschen nacht door, om eerst Maandagmiddag (23 October) halt te houden. De afgebeulde bataljons mochten nu uitrusten tot 's avonds tien uur, toen de terugtocht werd voortgezet door de rivierdalen der Waschbanken Zondagsrivier. Tweemaal stelde zich het leger in slagorde, denkende, aangevallen te zullen worden, doch beide keeren bleek het een loos alarm te zijn geweest. De schrik zat er nu eenmaal in bij Yule's leger, en de soldaten schenen wel geboren hardloopers te zijn. Lukas Meijer zag geen | |
[pagina 151]
| |
Gezicht op Ladysmith.
| |
[pagina 152]
| |
kans, om voeling te krijgen met den vijand, en toen zijn verkenners, die als bijen wijd voor zijn kommando's uit zwermden, eindelijk den vijand in het gezicht kregen, was deze reeds in verbinding met de hoofdmacht van generaal White. Toch kregen die verkenners een belangwekkend kijkje. Dicht bij oen heuvelrug, door dezen beschut, stond het kamp van Yule. De hoorns gaven vredige signalen, en weerbarstige muildieren, in troepen van vijf stuks saamgekoppeld, werden naar het water gedreven. De Iersche fuseliers hadden hun gordels losgemaakt, blijde, dat zij mochten uitrusten van den vreeselijken marsch, en wat er van het 18de regiment huzaren was overgeschoten had zich neergevlijd in het groene, sappige gras, naast hun doodvermoeide paarden. Ten oosten van het kamp was een bergpas; hier lagen een afdeeling Gordon Hooglanders en Manchesters; naast hen stond een batterij artillerie, en hun kampvuren waren duidelijk zichtbaar. De verkenners van Meijer's kommando konden, verscholen achter de kopjes, dit alles duidelijk zien, en zij stieten elkander aan. Het zou voor de Engelschen een mooi ding geweest zijn, als de Boeren die bergengte eens in den stormpas hadden willen nemen, terwijl de Engelsche artillerie uit verdekte stellingen plotseling een moorddadig vuur had kunnen openen. Het was, om er van te watertanden. Maar zoo dom waren de Boeren niet. De verkenners stieten elkander aan en glimlachten. Vlak bij een riviertje stonden een aantal ossenwagens en waterkarren, terwijl een aantal oude, versleten muildieren, door sluwe Italianen voor een hoogen prijs aan de Engelsche Regeering verkocht, een zonderlingen indruk maakten in hun splinternieuwe tuigen. Op een kleinen afstand bevonden zich eenige eskadrons lanciers; zij hadden afgezadeld; een lange rij paarden stond achter hen. Ook was er een batterij artillerie, terwijl een half bataljon groengekleede Hooglanders hun naakte knieën koesterden in den zonneschijn. Een eind verder, aan den wegkant, lag de Natalsche Bereden Infanterie: boeren en transportrijders van de noordelijke grenzen. Zij strekten hun lenige, gespierde leden lang uit in het gras, terwijl hun gekniehalsterde paarden in het naburige veld liepen te grazen. Hun gelaat was verbrand door de zon, en zij toonden een opmerkelijke gelijkenis met de Transvaalsche Boeren. Trouwens, zij zijn even als dezen op Afrikaanschen bodem, doch uit Engelsche ouders, geboren, en zijn door hun groote terreinkennis en de vlugheid hunner bewegingen de ware voelhorens van het Engelsche leger. Eenige uren geleden zijn zij uitgereden, de verbinding herstellende tusschen het leger van generaal White en dat van generaal Yule. Toch worden hun verdiensten niet altijd naar waarde geschat. Het zijn ongeregelde troepen, die door de officieren van het Engelsche leger dikwijls worden achteruit gezet en met minachting behandeld. Ook worden zij niet altijd vertrouwd, en verscheiden manschappen van de Natalsche Bereden Infanterie zijn door den krijgsraad beticht geworden van heulen | |
[pagina 153]
| |
Troep bereden verkenners.
De ‘voelhorens’ van het Engelsche leger. | |
[pagina 154]
| |
met den vijand, kregen den kogel en werden onder de harde klippen begraven, zonder dat er verder een haan naar kraaide. Achter de hooge kopjes schuilend, in de eene hand het geweer, in de andere den toom hunner paarden, die achter hen stonden, konden onze verkenners door sterke verrekijkers de Engelsche troepen waarnemen, en verder zagen zij, in de richting van Ladysmith, een open, golvend land, bedekt met het eerste teedere lentegroen en versierd met uitbottenden mimosa-doorn. Hier en daar kronkelde er de diepe bedding eener spruit doorheen, terwijl lange lijnen van prikkeldraad de verschillende bezittingen scheidden. Ook stonden er, wijd uiteen gespreid, eenige boerenhuizen met veranda's, waarlangs bloeiende kamperfoelies zich heen slingerden, terwijl heggen van cactus de erven insloten. Het geheele landschap gaf een beeld van wonderbaren vrede, en wijd, wijd in de verte versmolten de toppen der blauwe bergen met het azuur van den horizon. Tegen den avond verduisterde zich de lucht, en een zware donderstorm was in aantocht. De regen kletterde op de zinken daken in Ladysmith; het kamp was niets meer dan moeras en slijk, in de straten van het stadje ging men tot aan de enkels door de modder. In dien stortregen kwamen de manschappen van Dundee binnen. De burgers in hun huizen hoorden den moeden stap der afgejakkerde bataljons; zij plasten door de waterpoelen heen naar hun barakken aan de zuidwestelijke zijde der stad. Zij zagen er hongerig, afgebeuld en vermagerd uit; de oogen lagen diep in hun kassen, en de jukbeenderen staken sterk vooruit. De uniformen waren van onder tot boven met modder bespat, en de gezwollen voeten knelden in de hard geworden, en zwaar met slijk aangeladen laarzen. Op de infanterie volgde de artillerie. De raderen der kanonwagens rolden zwaar door de modder heen, en de paarden liepen lusteloos in het gareel. Zij waren broodmager; men kon hun ribben tellen; zij verlangden naar rust. Over menschen en dieren lag diezelfde wolk van moedeloosheid en neerslachtigheid, en de burgers van Ladysmith hadden zich toch een andere voorstelling gemaakt van Yule's intocht. Zijn legerscharen waren immers de overwinnaars van Talana-heuvel - ach, men kon hen moeilijk herkennen in deze door de Boeren als een kudde schapen voortgedreven troepen.....
De opperbevelhebber, generaal White, had wel den terugtocht van generaal Yule goedgekeurd, maar was toch niet op zijn gemak. Hij vreesde. dat de Vrijstaters, die gedurende den slag van Elandslaagte tot op vijftien mijlen afstands van het slagveld waren voortgerukt, Yule's terugtocht ernstig konden bedreigen. Deze vrees en daarbij de hoop, de afzonderlijke Boeren-kommando's te kunnen slaan en vernietigen, alvorens zij zich | |
[pagina 155]
| |
De verschillende onderdeelen van een compleet stuk licht berggeschut der Engelschen, zooals het door muilezels wordt gedragen.
| |
[pagina 156]
| |
hadden vereenigd, deden hem besluiten niet lang te dralen. Reeds Dinsdag 24 October werd tot den aanval overgegaan. 's Morgens te vier uur ratelden de zware kanonwagens door de slijkerige straten van Ladysmith naar buiten, terwijl om zes uur de geheele noordelijke route dicht bezet was door een staf van dragers, het veldhospitaal, de ammunitie-colonne, de aanvullings-colonne - heel die stijve, lastige, zich moeilijk voortbewegende nasleep van een leger. Kafferjongens menden spannen van vier tot zes muildieren, die de ambulance-wagens trokken, of liepen ter zijde van de ossenwagens, terwijl hun lange zweepen de flanken striemden van sterke ossen met breed uitgegroeide horens. Deze nasleep van het leger, deze voortsluipende karavaan was zeker drie mijlen lang. In het front van dezen stoet werden twee veldbatterijen zichtbaar, alsmede secties lichte bergkanonnen, die vastgesjord waren langs de ruggen van muildieren, en bij elken stap schuurden en rinkinkten in hun riemen. Voor deze batterijen uit zag men lange grijs-bruine lijnen; dat was infanterie. Daarnaast galoppeerde een groep officieren: generaal White met zijn staf. Voor deze lijnen uit zwermden tirailleurs, met verspreide ruiters op de flanken, terwijl voor allen uit langs den gewonen weg een sergeant met zes minderen, den omtrek verkennend, langzaam voortslopen. Men zou dezen sergeant met zijn manschappen den speurneus kunnen noemen van het leger. De colonne telde in het geheel 4000 man infanterie, 1100 man Engelsche cavalerie (huzaren en lanciers) en 3 batterijen, behalve de ongeregelde troepen: de uit Uitlanders bestaande Lichte Ruiterij en de Natalsche bereden Vrijwilligers.
De Engelschen wilden vechten; dat begrepen de Vrijstaters ook, die, 1000 man sterk met één kanon onder kommandant A.P. Cronjé, (gewoonlijk Andries Cronjé genoemd en niet te verwarren met den Transvaalschen P.A. Cronjé) de overstelpende macht van den vijand zagen aanrukken. Maar zij waren niet vanzins, terug te trekken. Het naburige Elandslaagte prikkelde hun geestdrift, om de geleden nederlaag hunner bondgenooten door Vrijstaatsche schoten weer goed te maken, en zij wilden toonen, dat Vrijstaatsche trouw geen ijdele klank is. Het was nu halfnegen - een liefelijke zomermorgen. Heldere zonneschijn lag op het landschap; geen blad bewoog zich; boven de heuvelen uit blonken aan den horizon de blauwe pieken van het Drakengebergte. De Vrijstaatsche kanonniers stonden bij hun groot kanon; het was geplaatst op den linker-top of schouder van den Matawana-berg. ‘Vuur!’ riep de kaptein. Op 4000 meter was het schot gericht; ‘bom!’ de granaat viel te midden van een afdeeling lanciers. Jammer, dat de Vrijstaters voor hun kanon slechts zwart buskruit hadden; de donkergrijze rook verraadde de positie, en drie Engelsche batterijen stortten haar vuur uit | |
[pagina 157]
| |
Uit het gevecht bij Rietfontein.
Bom van de Vrijstaters barstende te midden van de Lanciers. | |
[pagina 158]
| |
over dat ééne kanon. Dat was niet uit te houden; de kanonniers sleepten hun stuk weg. De Vrijstaters hadden twee heuvels of bergen bezet, elk ongeveer 350 meter hoog, terwijl de onderlinge afstand 900 meter bedroeg. De nek, die beide heuvels verbond, stak niet meer dan 200 meter boven de vlakte uit. Hier, achter de klippen van deze heuvels, lagen onze Vrijstaters lang uitgestrekt, de hand aan den trekker van het geweer, terwijl hun paarden onder de hoede van Kaffers achter de heuvels stonden. Nu en dan gluurden zij voorzichtig over de klipjes heen naar den vijand, die thans, onder de bescherming zijner artillerie, naderde, om een heuvelrug te nemen, die evenwijdig liep met dien, door de Vrijstaters bezet. Rechts van de oprukkende infanterie waren de huzaren en de lanciers, links de Lichte Ruiterij en de Natalsche Bereden Vrijwilligers geplaatst. Terwijl de infanterie langzaam vooruitdrong, kwam zij in de vuurlinie, en de Vrijstaters, die uitstekende dekking hadden, openden het geweervuur. De poging der Engelschen, om hen om te trekken, mislukte, en al werd de evenwijdig loopende heuvelrug bezet, de vijandelijke kanonnen deden weinig kwaad, daar de Vrijstaters wijd verspreid lagen. Het was trouwens opmerkelijk, hoe voorzichtig de Engelschen vooruit rukten; de overwinning van Elandslaagte scheen een bitteren nasmaak gehad te hebben. Toch waren zij nog niet voorzichtig genoeg: toen te ruim elf uur de Gloucesters zich tusschen de twee door de Boeren bezette heuvelen waagden, kregen zij van beide kanten een moorddadig snelvuur; de kolonel stortte tegen den grond en 50 infanteristen deelden zijn lot. De kolonel leefde maar eenige oogenblikken meer. 't Was alles binnen een minuut besteld. De Vrijstaatsche scherpschutters kregen een nieuw mikpunt, toen de drievoet van een automatisch Maximkanon werd beschadigd, en een troep soldaten aangewezen werden, om het buiten het bereik der Vrijstaters te brengen. Verscheidenen van die soldaten hebben het met hun leven moeten bekoopen. Van toen af werd het een staand gevecht. De lanciers, die al weer op roof en plundering hadden gevlast, begrepen, dat er vandaag niets meer van komen zou, en de Engelsche kanonniers bedienden lusteloos hun stukken. De rookvrije Mauserpatroon der Vrijstaters bood hun geen mikpunt. Tegen halftwee brak generaal White het gevecht af, maar de Vrijstaters staken lachend hun pijpen op, sprongen te paard en zeiden: ‘Wij zullen hen thuis brengen!’ En zoo geschiedde het. De Engelsche cavalerie had het daarbij het zwaarste te verantwoorden. Zoo lang zij, afgestegen, van de lagere bergketen vuurden, waren zij betrekkelijk veilig, maar toen zij het voor dekking gunstige terrein moesten verlaten en in de vlakte kwamen, openden de Boeren op de aftrekkende ruiterij een hevig vuur, waarbij aanmerkelijke verliezen werden geleden. Tamelijk neergedrukt keerden de Engelschen naar Ladysmith terug; slechts de plechtige verzekering | |
[pagina 159]
| |
Het vullen van een ballon captif in het Engelsche kamp
| |
[pagina 160]
| |
hunner officieren, dat de Boeren ontzettende verliezen hadden geleden, troostte hen. De Vrijstaters verloren in dit gevecht, dat naar een in de nabijheid staande hoeve het gevecht bij Rietfontein wordt genoemd, aan dooden en gewonden te zamen 30 man; namelijk 8 dooden, 6 zwaar en 16 licht gewonden; de Engelschen 116 man, terwijl de Vrijstaters bovendien, hoewel de Engelschen meenden, dat al hun dooden en gewonden waren weggevoerd, nog 90 Engelsche lijken verspreid in het veld vonden liggen. De Vrijstaters keerden intusschen van de vervolging terug, en de blauwe, schemerende pieken van het Drakengebergte schenen den dapperen mannen een welkomstgroet te brengen uit het vaderland. |
|