De oorlog in Zuid-Afrika. De strijd tusschen Engeland en de verbonden Boeren-republieken Transvaal en Oranje-Vrijstaat in zijn verloop geschetst. Deel 1
(1899)–Louwrens Penning– Auteursrecht onbekendDe Slag van Elandslaagte.WAT was er gebeurd? In de nabijheid der Biggarsbergen, aan hun noordelijken voet, hebben wij de kommando's achtergelaten van generaal Kock. De manschappen hadden een korte, maar verfrisschende rust genoten, toen het sein tot opzadelen werd geblazen, en te zes uur in den morgen werd de marsch hervat. Drie en een half uur werd nu doorgereden, waarna bij Alcocksspruit, waar de wagenweg de | |
[pagina 123]
| |
Begraafplaats te Dundee, waar Generaal Symons begraven ligt.
| |
[pagina 124]
| |
spoorbaan kruist, werd halt gehouden. Men stond nu aan den ingang van de passen der Biggarsbergen, en generaal Kock zond eenige patrouilles uit, om ze te verkennen. Er werd niets verdachts ontdekt, en om twee uur 's namiddags werd de tocht voortgezet tot zonsondergang. Er zou nu rust worden gehouden tot den volgenden morgen, en het kamp werd opgeslagen op een plek, die wel van water, doch schaarsch van gras was voorzien. Den volgenden morgen zag de opkomende zon de colonne opnieuw op marsch, en na een tocht van drie uren werd er afgezadeld aan de zuidelijke zijde der Biggarsbergen. Het Johannesburger kommando trok nu als voorhoede spoedig verder en bereikte vroeg in den namiddag op eenigen afstand van het station van Elandslaagte de spoorbaan. Deze spoorbaan verbindt Ladysmith met Dundee, en vormde dus de verbindingslijn tusschen het leger van generaal White en dat van generaal Symons. Het was zaak, om deze lijn ten spoedigste op te breken, doch juist reed een trein, bestemd voor Dundee, het station binnen. Op dezen trein maakten de Johannesburgers jacht, maar het gelukte hun niet hem te bemachtigen. Er werden eenige schoten gewisseld, waarbij een Boer een vleeschwond opliep in zijn been, en een paard der Boeren werd doodgeschoten, terwijl de trein snel wegstoomde en verdween achter de heuvelen. De spoorbaan werd nu snel opgebroken, en de Boeren waren verlangend naar een volgenden trein. Het liep hun mee. De witte stoompluim eener locomotief werd zichtbaar in de verte, en van de Johannesburgers legden zich 50 manschappen, na het spoorsein op ‘onveilig’ te hebben gezet, met den vinger aan den trekker van hun Mausergeweer, aan weerszijden der baan in hinderlaag. Zij behoefden niet lang te wachten; de trein stopte en was spoedig genomen. Het was een mooie vangst. De trein bestond uit vijf goederenwagons, geladen met slachtvee, kleeren, schoeisels, zadels, whiskey, rum, paardenvoer en meel. Ook vier Engelsche reizigers, namelijk een photograaf, een oorlogscorrespondent en twee kooplui, in den trein aanwezig, werden gevangengenomen. Van de buitgemaakte goederen werd een inventaris opgemaakt, terwijl de whiskey en de rum werden vernietigd. Het was de trein, die om halféén uit Ladysmith was vertrokken, en de goederen waren voor het leger van generaal Symons bestemd geweest. Het bericht van de aanhouding van den trein werd in Ladysmith het eerst bekend door een telegram van den stationschef te Elandslaagte. Hij seinde: ‘Ik hoor, dat de Boeren de lijn dicht genaderd zijn - wat moet ik doen?’ ‘Laat den trein met volle kracht doorstoomen,’ was het antwoord. Dat gebeurde, maar kort daarop kwam er weer een telegram van den stationschef: ‘De trein stopt.... de Boeren geven vuur - wat moet ik doen? Moet ik heengaan?’ Het antwoord luidde bevestigend. Het ging er dien avond, Donderdagavond, vroolijk langs bij de Johannesburgers. De veldkornet had zijn tent opgeslagen in een verlaten | |
[pagina 125]
| |
Johannesburger Commando op weg naar Elandslaagte.
| |
[pagina 126]
| |
woning, die nog getuigde van de welvaart der gevluchte bewoners, en een groep ruwe, doch goedhartige kerels, manschappen van het Johannesburger-kommando, liepen af en aan. Velen hunner waren slechts gekleed in broek en hemd met bonte dassen, maar zij hadden zich naar hartelust opgesierd met buitgemaakte Engelsche uniformen. De een had zich een officierspet opgezet, de ander een helm, terwijl een derde een lange cavalerie-sabel aan zijn zijde voortsleepte. Intusschen zat de veldkornet, met het geweer over den schouder het orgel te bespelen, en vroolijk en krachtig klonk uit vele kelen het Transvaalsche volkslied.
Rapportgangers brachten aan generaal Kock de tijding van den bemachtigden trein, en hem werd dringend verzocht, met het overige van zijn leger onmiddellijk op te rukken. Men vreesde, dat van uit Ladysmith een krachtige poging zou worden gedaan, om den trein te heroveren, en om dit te voorkomen, hadden de Johannesburgers versterking noodig. Kock was een man, die verstand had van den oorlog, en hij aarzelde, om aan het verzoek te voldoen. Hij had hier, aan den zuidelijken voet der Biggarsbergen, een uitnemende stelling, en een goed krijgsmansbeleid eischte, om eerst te wachten op de nadering van andere kommando's, die uit de richting van Dundee spoedig genoeg zouden komen, alvorens één stap voorwaarts te doen. Generaal Kock had dus een goede reden voor zijn aarzeling, en rukte hij thans op, dan had hij bij een mogelijken tegenspoed geen kommando in den rug, dat hem steunen kon. Maar het verzoek was zoo dringend, en men schilderde hem de stellingen, die door de Boeren bij Elandslaagte konden worden bezet, als zoo prachtig, dat hij zijn huivering overwon, en bevel gaf tot een tocht, die wel stoutmoedig, maar niet verstandig bleek. Er werd met het gros van het leger onmiddellijk opgerukt en doorgetrokken tot lang na zonsondergang, totdat duisternis en regen tot stilstand dwongen. De nacht van Donderdag op Vrijdag was treurig. Er waren geen tenten; de regen viel koud en kletterend neder, en brandhout tot het maken van wachtvuren was moeilijk te vinden. De manschappen wierpen zich neder op den natten grond en bedekten zich met hun lange regenjassen, maar al bleven zij van boven droog, het water liep langs de jassen af, en maakte de plekken, waar de Boeren zich hadden neergelegd, tot ware modderpoelen. Het duurde dan ook niet lang, of de sliknatte mannen stonden op uit hun vochtige slaapplaatsen en drentelden op en neder, om zich te verwarmen. Te één uur in den morgen werd in alle stilte opgezadeld, en voort ging het in den regen. Om zeven uur werd het station van Elandslaagte bereikt, en de Hollandsche Vrijwilligers werden ingekwartierd in twee woningen, in gebruik geweest bij het stationspersoneel. Dat was een verademing voor de afgebeulde manschappen! | |
[pagina 127]
| |
Het inladen van paarden door de Boeren te Johannesburg.
| |
[pagina 128]
| |
Groote vuren werden aangelegd, aardappelen gekookt, schapevleesch gebraden, en spoedig zaten de verkleumde Hollanders als koningen te smullen aan een rijkvoorzienen disch. De geleden ontberingen waren nu spoedig vergeten en menig schertswoord kruidde den disch. Aan Dr. CosterGa naar voetnoot1) werd opgedragen, om met 10 manschappen de spoorlijn verder op te breken, en des middags van den tocht teruggekeerd, rapporteerde hij, de rails op drie plekken verwijderd te hebben. Maar het verblijf bij het station stond den generaal niet aan; het terrein was hem te vlak, en het Hollandsche kommando verplaatste zich naar een kop of berg, die ongeveer 3 kilometers van het station was verwijderd. Aan den voet van dezen berg sloegen de Hollanders hun bivak op, terwijl een tent, in het station gevonden, werd opgeslagen tegen den muur eener veekraal. Deze tent was bestemd voor Jan Lombaard, kommandant der Hollanders. C.G. de JongeGa naar voetnoot2) betrok gedurende den nacht met eenige manschappen de brandwachtGa naar voetnoot3), die op den gebruikelijken afstand, een half uur gaans van het kommando, boven op den top van een heuvel werd geposteerd, terwijl met het licht van seinlantaarnen, dat geheimzinnig kwam en verdween, de verbinding werd onderhouden met de brandwachten der andere kommando's. Tegen den morgen rukte De Jonge met zijn brandwacht in, rapporteerende, dat alles rustig was. Hij huiverde van de koude; het was een gure, sombere morgen, deze laatste morgen van zijn leven. Er was weinig voedsel te vinden voor de paarden; het veld was dor en kaal. Zoo besloten de Hollandsche vrijwilligers, een wagen naar Elandslaagte te zenden, naar het station, om havergarven op te laden uit den buitgemaakten trein. Het dorp Elandslaagte was niet ver af; de blauwe daken der huizen waren duidelijk zichtbaar, en tusschen het frissche, groene zomerloover stond het station. Er werden zes sterke ossen voor den wagen gespannen, en het station was spoedig bereikt. Men dacht aan geen vijand, maar in de verte, in de richting van Ladysmith, zag men met verwondering de grijze rookpluimen van een naderenden trein. Het was een gepantserde trein, bezet door een afdeeling scherpschutters; de locomotief en de wagens waren door leikleurige | |
[pagina 129]
| |
staalplaten voor vijandelijk geweervuur
Generaal French.
beschut. De trein telde drie goederenwagens; de locomotief stond tusschen den voorsten en den middelsten in, terwijl de achterste wagen, een open wagen, bewapend was met een Maximkanon. Aan den linkerkant van dezen trein bewogen zich, op den gewonen weg van Ladysmith naar Elandslaagte, (een afstand van 17 mijlen), colonnen cavalerie en artillerie onder aanvoering van den cavalerie-generaal French. Hij was in den nacht op pad gegaan, om de stellingen der Boeren te verkennen, en onbemerkt tot op 1000 meter afstands van het station genaderd liet hij halt houden, om onmiddellijk de kanonnen in stelling te brengen. Bijna op hetzelfde oogenblik, dat de Hollanders den stoom van den gepantserden trein zagen, viel het eerste Engelsche kanonschot. Toen was het 's morgens halfacht. Dat eerste schot trof doel; het boorde door de goederenloods heen, en kwam in den ambulance-wagen terecht. Doch dit scheen niet opzettelijk te zijn geschied, want er werd niet meer in die richting gevuurd. Het tweede schot werd gevuurd op het open veld, in de richting van het Hollandsche kamp. Waarschijnlijk trok de tent van kommandant Lombaard de aandacht, en 25 meter vóór die tent sloeg de granaat in den grond. Doch deze granaat ontplofte evenmin als de eerste, terwijl de derde granaat, op eenigen afstand achter Lombaard's tent terecht gekomen, wel ontplofte, doch niemand raakte. De Engelsche artillerie, die zoo plotseling haar krachtige stem liet hooren, veroorzaakte natuurlijk een geduchte opschudding. De kar met de havergarven werd in den steek gelaten; de trolleys gingen in gestrekten draf door naar het hoofdlager van generaal Kock, en zij, die paarden hadden, zadelden op, en zochten verdekte stellingen. Zij konden echter met hun Mausergeweren de vijandelijke batterij niet bereiken, en zij verwachtten, dat de twee kanonnen, die in het Boerenlager warenGa naar voetnoot1), hun taak zouden overnemen. Zij behoefden niet lang te wachten. Een korte lichtstraal - een luide, daverende knal - en daar ging de eerste granaat uit het Boerengeschut. Het was een meesterlijk schot; het viel, een grooten boog beschrijvende, met bewonderenswaardige nauwkeurigheid in het midden der Engelsche | |
[pagina 130]
| |
batterij, en dat deze granaat niet ontplofte, konden de artilleristen niet helpen. Bom op bom viel nu in de Engelsche batterij; de disselboom van een ammunitiewagen werd verbrijzeld en een paard stortte dood tegen den grond. Generaal French begreep, dat zijn zevenponders tegen dat vuur niet bestand waren; hij moest retireeren, en ook de gepantserde trein, waarop nu het vuur der Boeren begon te spelen, stoomde snel terug. De Engelschen verdwenen achter de heuvelen, om drie mijlen verder, bij het station Modderspruit, voorloopig halt te houden. De Johannesburgers onder veldkornet Pienaar en de Hollanders kregen nu in last, om voeling te zoeken met den vijand, en spoedig zag men onze ruiters in kleine, vèr uitgespreide groepen over de heuvels zwerven. Van kop tot kop trekkende, bereikten zij ten slotte een hoogen bergrand, van waar zij een uitstekend gezicht kregen op den vijand. Men zag op de spoorbaan drie treinen, en de ontsnappende stoom gaf een goed mikpunt. Maar de afstand was voor de Boerenkanonnen te groot; er werden eenige schoten gelost, die zonder uitwerking bleven. Ten overvloede sloten de Engelschen den stoom af, en men zag infanterie-afdeelingen naast de spoorbaan zich ontplooien. De verkenningstroepen keerden terug, en terwijl de Johannesburgers onder veldkornet Pienaar als voorposten achterbleven, haastten de Hollanders zich, om weer in het kamp te komen. Het was nu twaalf uur, en men hoopte op de komst van de twee wagens met kampbenoodigdheden, die van uit Volksrust zouden worden nagezonden. Eigenlijk hadden er die transportwagens reeds moeten zijn, en er was reden tot ongerustheid, daar de bedekking slechts uit 12 manschappen bestond: 6 ruiters en 6 voetgangers. Te aangenamer was voor de terugkeerende ruiters de tijding, dat de wagens waren aangekomen. Zij waren volgeladen met levensmiddelen, tenten, ververschingen enzoovoorts, doch alvorens men aan het uitpakken kon gaan, moesten de noodige voorzorgsmaatregelen worden genomen. Het kamp werd verplaatst naar den anderen kant eener hoogte, om het meer aan het gezicht te onttrekken, en hier werden de meegekomen tenten gespannen. Het nieuwe kamp was spoedig gereed, en nu ging men aan het uitpakken van kisten, koffers en zakken. Er was van alles: koffie, meel, suiker, rijst, en de post had de laatste mailbrieven meegegeven. Ieder ontving zijn deel. Dr. Coster had van zijn vrouw een grooten koffer met allerlei levensmiddelen ontvangen, en terwijl hij met gulle hand uitdeelde van den grooten voorraad, was hij wàt in zijn schik. Er werd koffie en thee gezet, een maal van verduurzaamd vleesch genuttigd, en verscheiden Hollanders zochten een stil plekje op, om, met den rug geleund tegen een klipsteen, de laatste brieven van huis te lezen. Er heerschte een prettige, gezellige, opgewekte stemming, maar voordat het avond was, zouden deze moedig kloppende harten al de verschrikkingen eener nederlaag hebben geproefd. | |
[pagina 131]
| |
Na Elandslaagte.
Het vervoeren van Engelsche gewonden naar Ladysmith | |
[pagina 132]
| |
Generaal White.
Indien de Boerenaanvoerders in den waan mochten verkeeren, dat zij op dezen dag geen Engelschen aanval meer te dachten zouden hebben, dan vergisten zij zich schromelijk. Er was generaal French zeer veel aan gelegen, om de verbroken gemeenschap met Dundee te herstellen, en daar hij vermoedde, dat de Vrijstaters, van uit het zuidwesten voortrukkend, zich spoedig met het leger van generaal Kock zouden vereenigen, wilde hij dit leger slaan, terwijl het nog zwak en zonder steun was. Het telde niet meer dan 700Ga naar voetnoot1) manschappen. Hij seinde daarom onverwijld om versterkingen, en de opperbevelhebber, generaal White, haastte zich, aan dat verzoek te voldoen. Te twee uur 's middags werden in eenige gepantserde treinen 2 bataljons infanterie, alsmede 2 batterijen veldstukkenGa naar voetnoot2) en het 5de regiment lanciers aangevoerd. Generaal French kon nu, zijn troepen van hedenmorgen medegeteld, beschikken over 3000 man infanterie met 18 kanonnen, ongerekend de cavalerie. Hij voelde zich thans sterk genoeg, om den slag te wagen, al hadden eenige aangekomen vluchtelingen in hun gejaagdheid de macht der Boeren ook op minstens 1100 man geschat. Trouwens, er waren nog nieuwe versterkingen onderweg, zoodat, toen de strijd in zijn volle hevigheid woedde, minsten 6000 Engelschen in het gevecht waren gewikkeld. Een mijl ten noorden van het station Modderspruit stapte de infanterie uit de spoorwagens, rangschikte zich, en rukte in drie zwakke, ver uiteen getrokken gelederen voorwaarts. Zij waren gekleed in bruinachtige uniformen: de kleur der Afrikaansche rotsen en klippen, en voortrukkend, zou men hebben gewaand, dat drie grijs-bruine strepen langzaam voortgleden over het groene, golvende veld. Maar zonder twijfel, het waren soldaten; er zou gevochten worden, voordat het avond was. | |
[pagina 133]
| |
Kommandant Lombaard was op een hoogte geklommen en had nauwelijks den top bereikt, toen hij reeds het bevel gaf, om op te zadelen en de gevechtsstelling in te nemen. De Hollanders wierpen zich snel in het zaâl, en joegen links uit, halt houdend achter een hoogen berg. De paarden werden achter dien berg gelaten, onder de hoede van eenige Hollanders en Kaffers, terwijl de anderen snel tegen den kop opklauterden. Zijn top leverde een goede dekking; hij was als bezaaid met zware klippen. Achter die klippen vlijden zich de Hollanders neer; de scherpe patroon werd in het slot van het Mausergeweer geschoven, en de harten der strijders klopten sneller. Zij zouden heden den vuurdoop ontvangen in den heiligen strijd voor vrijheid en recht. Men kon door de veldkijkers nu duidelijk de bewegingen van den vijand waarnemen. Ten oosten van die voortglijdende, grijs-bruine lijnen werd een donkere colonne zichtbaar, die zich snel voortbewoog. Het was de Engelsche Lichte Ruiterij, waarbij vele ontevreden Uitlanders uit Johannesburg hadden dienst genomen. Zij joegen over het veld, om de voorste heuvelen om te trekken. Achter deze lagen de voorposten der Boeren, de Johannesburgers, die in de steenovens van Johannesburg werkten, en niet tot de eigenlijke Boeren kunnen worden gerekend. Met de Boerenmanier van vechten waren zij dan ook niet op de hoogte, en zij trokken zich terug tusschen de rotsen ten oosten van de hoofdstelling der Boeren. Deze hoofdstelling bestond uit een reeks hooge kopjes, gekroond met tallooze roodbruine rotsblokken, die er in de verte uitzagen als de tanden eener reusachtige zaag. Hier stond generaal Kock, en hier heeft hij het met een klein getal getrouwen onversaagd en onverschrokken uitgehouden onder het vreeselijk vuur van den vijand, den eerenaam verdienende, dien men hem later heeft gegeven: ‘De leeuw van Elandslaagte.’ De Engelsche artillerie opende het gevecht, maar de twee kanonnen der Boeren gaven wakker antwoord en schoten met verderfbrengende kracht. Twintig minuten hielden zij het uit; toen werd een der kanonnen door het vuur van den vijand vernield. Het ontzettend vijandelijk granaatvuur joeg de Boerenartilleristen van hun kanonnen, maar nauwelijks had het artillerievuur der Engelschen een andere richting genomen, of zij sprongen met doodsverachting opnieuw achter het nog gave stukGa naar voetnoot1). Driemaal werd het tot zwijgen gebracht, en driemaal opende het op nieuw het vuur. Toen verstomde het. Het artillerievuur der Engelschen overstelpte intusschen de door de Boeren bezette heuvelen met een hagel van kartetsen en bommen. Het was een vreeselijke, overweldigende, helsche muziek. Op een afstand van | |
[pagina 134]
| |
1300 meter begonnen de Engelsche Maxims te werken, en tusschen het geknetter der Maxims dreunden de harde slagen van het zwaar geschut, sisten de kartetsen en gonsden de Lee-MetfordGa naar voetnoot1)-kogels. De Boerenkommando's lagen intusschen stil achter hun klippen, die door het Engelsche vuur werden gebeukt, terwijl de Boeren met afspringende steen en gruizel werden bedekt. Maar nu was het oogenblik eindelijk gekomen, dat zij hun wapens konden gebruiken, en van achter de klippen kwam de zweepslagachtige knal van het Mausergeweer. Het was vier uur; in het oosten, boven de Biggarsbergen, hingen zware wolken. De Engelsche artillerie beschoot met ontzettende kracht de stellingen der Boeren, en de infanterie ging nu over tot de bestorming der eerste verschansingen. Zij spreidden zich wijd uit, om aan de Mauserkogels te ontsnappen, en namen den eersten heuvelrug. Snel daalden zij van de kopjes neer, om een volgenden heuvel te nemen, de leliën vertrappend, die vriendelijk schitterden tusschen het frissche groen van het veld. Nog altijd hoopte generaal Kock den schok van den vijand te kunnen weerstaan, maar onder een deel der Johannesburgers ontstond een paniek. Zij twijfelden aan de overwinning, en tevergeefs smeekten hun veldkornetten, om stand te houden. De schrik zat er in; zij zochten hun paarden op en vluchtten. Nu was de hoop op overwinning vervlogen, en de achterblijvenden kregen het volle vuur van den vijand. De donkere wolken der Biggarsbergen dreven nader en vormden den dreigenden achtergrond, waartegen het matte licht der berstende granaten telkens uitkwam. Plotseling verscheen een witte vlag boven de stelling der Boeren, maar Dr. Coster rukte ze omlaag. ‘Liever sterven!’ riep hij, en het heldenlied van Leonidas en zijn leeuwen werd hier uitgestreden tot aan het bittere einde. Achter de klippen wegduikend, lagen de Hollandsche vrijwilligers, met grimmige hardnekkigheid tot het laatste standhoudend. Ach, er stroomde edel bloed! Kolonel Schiel galoppeerde aan de spits van zijn ruiters naar den linkervleugel der Boerenstelling, die vreeselijk benard werd door het Engelsche vuur, en stortte zwaar gewond van zijn paard, voordat zijn mannen een schot hadden gelost. Graaf ZeppelinGa naar voetnoot2) had niets in zijn hand dan een rijzweep, waarmee hij, om zijn kameraden tijd tot vluchten te geven, de aanstormende infanterie in het gezicht sloeg. Door vier, zes bajonetsteken te gelijk getroffen, zeeg hij stervend neer. Generaal Kock, de edele, moedige grijsaard, stond niet meer op het kopje, maar was neergevallen, den rotsgrond kleurend met zijn heldenbloed. | |
[pagina 135]
| |
De strijd bereikte nu zijn hoogtepunt, maar het scheen, dat de hemel de woede en de razernij der menschenkinderen wilde blusschen in een stroom van regen. De wolken openden haar sluizen en het stortregende. Maar die woede en die razernij waren niet uit te blusschen, en onweerstaanbaar drongen de Engelschen voorwaarts: heuvel op, heuvel af. Doch tweemaal aarzelden zij onder het moorddadig geweervuur der Boeren, en terwijl de officieren werden weggeschoten als boschduiven, lieten de Engelschen een ontzettend spoor van bloed en ellende achter zich. Zoo kwam de laatste stormloop, maar Dr. Coster heeft hem niet meer beleefd. ‘Liever sterven!’ had hij immers gezegd, en hij is gestorven, gevallen als een held in den strijd voor vrijheid, waarheid en recht! In hem sprak de nationale geest, die De Ruyter naar de Theems dreef, en het hart der Trompen sneller deed kloppen. Een kogel doorboorde zijn hoofd, en maakte een einde aan een leven, dat nog zooveel beloofde. Ach, vele kostbare levens werden afgesneden. Maar in dit door Nederlanders en Boeren bij Elandslaagte gemeenschappelijk vergoten bloed is de band sterk en onverbreekbaar gelegd, die het jonge Afrika bindt aan het oude Holland. De schemering begon te vallen, terwijl de Engelschen hun laatsten stormloop deden: de Gordon Hooglanders en de Manchesters op de flanken, de Devons in het midden. De Engelsche hoorns bliezen tot den aanval, en de eene hoornblazer nam het sein over van den ander. Juichend, gillend, schreeuwend, sprong de infanterie over de klippen. In het schemerlicht glansden tusschen de rotsblokken de opgestoken bajonetten, maar met groote vastberadenheid hielden de Boeren in hun laatste schansen stand. De dood hield een rijken oogst. Hier sprong een soldaat recht omhoog als een steigerend hert, dat het doodelijk schot voelt, midden in de borst; ginds greep een ander met de handen boven zijn hoofd, tastend naar een onzichtbaren steun, waaraan hij zich zou kunnen vasthouden, terwijl een derde, als door den bliksem getroffen, achterover sloeg, met het hoofd tegen de harde klippen. ‘Denkt aan den Amajuba!’ riep een officier, zijn bataljon vooruitstormend. Hij viel. Bijna al de officieren vielen. Maar boven het gekerm en de stervenskreten uit klonk het signaal tot den aanval nog eens en nog eens, totdat plotseling het gejuich der Hooglanders weerklonk, en de pijpers speelden. De stelling was genomen. Het was nu halfzeven. Wat vluchten kon, vluchtte, en de twee kanonnen werden achtergelaten. 't Was een ontzettende, vreeselijke vlucht. De dragonders en de lanciers reden driemaal door de vluchtelingen heen en er werden vele gruwelen bedreven. ‘Roeit het ongedierte uit!’ riepen de lanciers lachend, terwijl zij de vluchtelingen, waaronder vele huisvaders, aan hun lansen regen. Een jongen van veertien jaar (trompetter) doodde drie vluchtende Boeren en was de held van den dag. De jongen is later krankzinnig geworden - 't is geen wonder! | |
[pagina 136-137]
| |
Uit den slag bij Elandslaagte.
De slachting door het 3de eskadron 5de regiment Lanciers onder de Boeren gehouden. | |
[pagina 138]
| |
Een jonge NederlanderGa naar voetnoot1) werd door een lancier gewond. Hij wierp zijn geweer weg, stak zijn handen omhoog en gaf zich over. Hem werd bevolen, vooruit te loopen en naar links te draaien. Hij deed dit niet vlug genoeg naar het oordeel van den officier, die den revolver op hem richtte en hem doodelijk trof. Hij overleed dienzelfden avond in het hospitaal. Ook de reeds vroeger genoemde De Jonge smeekte om zijn leven. Het mocht niet baten. Men vond aan het lijk vier doodelijke wonden: een sabelhouw, die den schedel had gekloofd, een schot door het hoofd, een ander schot door de borst en een lanssteek ter hoogte van de borst dwars door het lichaam. Een andere persoonGa naar voetnoot2) verklaarde later, dat hij, gewond neergezegen zijnde, een lanssteek ontving met den toeroep: ‘Sterf, smeerlap!’ De gewonden werden beroofd; de dooden geplunderd. De lanciers hebben getoond, dat zij helden waren in rooven en moorden - de Boeren noemen hen na dien noodlottigen Zaterdag de moordenaren van Elandslaagte. Het 5de regiment lanciers heeft dien naam verdiend.Ga naar voetnoot3) Maar God gedoogde niet de vernietiging van het Boerenleger. Hij zond een zwaren mist, en de meesten ontkwamen. Om echter een beeld te geven van den avontuurlijken en gevaarlijken tocht, dien vele vluchtelingen moesten maken, voordat zij behouden waren, deelen wij aan de hand van een schrijven van een Hollandschen vrijwilliger, Dr. J.C. Kakebeeke, diens belangwekkenden tocht mede. Hij hield zich tusschen de klippen schuil, totdat het volslagen duister was. De zware opkomende mist was hem daarbij zeer welkom, en hij was zoo voorspoedig, een gezadeld paard te vinden, terwijl zijn eigen paard was doodgeschoten. Doch nauwelijks zat hij in het zaâl, toen een Boer om het paard verzocht voor een zwaargewonde in de nabijheid. Dr. Kakebeeke gaf het paard, maar de Engelschen waren in aantocht. Zoo vluchtte hij in een modderpoel, alwaar nog vier Boeren zich schuil hielden. Het gevaar ging voorbij, en | |
[pagina 139]
| |
Het aan land brengen te Durban van een gewonde, onder de bij Elandslaagte gevangen genomen Boeren.
| |
[pagina 140]
| |
de vluchteling sloeg den weg naar het noorden in. Tot vijfmaal toe was de vijand hem op het spoor, maar de duisternis was te dicht voor de vervolgers. Het was echter een bezwaarlijke vlucht, en elk oogenblik struikelde hij over de rondliggende klipstukken. Afgetobd van het snelle loopen kwam hij te middernacht bij een Kafferkraal aan; hij zocht een schuilplaats tusschen twee mieliezakken, en wachtte, blootgesteld aan regen en wind, den morgen af. De morgen kwam, terwijl Dr. Kakebeeke vier Zoeloekaffers zag naderen. Zij hadden oogenschijnlijk vijandige bedoelingen en maakten dreigende gebaren. Maar het Mausergeweer bracht hen tot rede, en de vluchteling nam een hunner tot gids aan. 't Was echter een verraderlijke gids, en toen Dr. Kakebeeke ontdekte, dat de Kaffer hem den weg naar het Engelsche kamp wilde opsturen, maakte hij bijtijds rechtsomkeert. Na een tocht van twee uur ontmoette hij een gedeelte van het Duitsche Roode Kruis, dat hem een hartig maal verstrekte, waarop hij de reis naar het noorden voortzette, totdat hij twee Duitschers ontmoette. De eene was een ontsnapte krijgsgevangene en de andere had een karretje brieven bij zich uit Johannesburg. De brieven waren bestemd voor de manschappen van generaal Kock, doch daar dit kommando was uiteen gespat, was de postiljon maar omgekeerd. Dr. Kakebeeke mocht mederijden onder voorwaarde, dat hij mee zou helpen de kar tegen de heuvelen op te duwen, en doodmoe kwam men 's avonds aan bij een Engelschen hotelhouder, die gelukkig geen familie was van de lanciers. Hij was inderdaad een barmhartig en medelijdend man, die den afgetobden vluchtelingen een uitstekend nachtverblijf verschafte. De heerlijke rust werd echter's Maandagsmorgens 5 uur plotseling op ruwe wijze gestoord door vier Boeren, die binnenstoven met den uitroep: ‘Maak gauw, die Engelsman kom.’ Dr. Kakebeeke vluchtte hals over kop met zijn kameraden, maar later bleek, dat het een valsch alarm was geweest. Het waren geen Engelschen, | |
[pagina 141]
| |
Na Elandslaagte.
Gevangen genomen Boeren op weg naar Pietermaritzburg. | |
[pagina 142]
| |
maar vluchtende Boeren geweest. Dien avond bereikte de vluchteling doodvermoeid het station te Dannhauser, waar zijn lijden een einde nam. Hij werd uitstekend verzorgd en vertrok met den spoortrein naar New-Castle. Sommige Boeren hadden een bijna wonderbaarlijke ontsnapping. Zij wierpen zich bij de nadering der lanciers plat tegen den grond, zich liever bloot gevend aan de hoeven der paarden dan aan de lansen der moordenaren. De cavalerie ging over en naast hen als een dreunend onweer heen, en de vluchtelingen vonden later gelegenheid om weg te komen. Ja, er waren zelfs gevangenen, die nog wisten te ontkomen; speculative koppen, die van alles partij wisten te trekken. Zij trakteerden hun bewakers zoolang, totdat dezen totaal beschonken waren, en gingen dan aan den haal. Naar aanleiding van dit feit moet Paul Kruger eenige dagen later schertsend hebben gezegd: ‘Als de Hollanders er met het geweer niet meer door kunnen komen, dan doen zij het met de whiskeyflesch.’ De meeste gelukkig ontvluchtten trachtten Alcocksspruit te bereiken, van waar zij met den spoortrein werden vervoerd naar New-Castle. Telkens kwamen daar nieuwe vluchtelingen aan, die door de reeds aangekomenen met gejuich werden begroet en na al de doorgestane vermoeienissen en ontberingen op het beste werden onthaald.
Doch wij keeren terug naar het slagveld met zijn jammer en ellende. Een Boerenjongen lag daar; zijn ééne hand was tot flarden geschoten. Hij was stil; men hoorde hem zelfs niet klagen. Hij vroeg slechts om een doek, om zijn hand te verbinden. Een zwaar gewonde Boer, die, uitgeput door bloedverlies, zich niet van zijn plaats kon bewegen, verzocht een voorbijganger, om naar zijn zoon te zoeken. Onder een stapel dooden werd het lijk gevonden. Het was nog een kind. De stervende nam den jongen in zijn armen, drukte hem vast aan zijn hart en gaf den laatsten snik. Generaal Kock lag zwaar gewond en eenzaam in het veld. Een Engelsche soldaat vond hem, ontnam hem zijn geld, zijn kostbaarheden, zijn kleeren en ging voldaan vorder.1) Hij had het niet anders geleerd. Hij had dikwijls tegen de zwarten gevochten, en altijd de gewonden en de dooden beroofd - wat tegenover de zwarten niet verboden was, zou tegenover Boeren, barbaren, toch zeker geoorloofd zijn! Bijna naakt, slechts bedekt door een dunne deken, moest de generaal, liggende op een harde, natte matras, den kouden, regenachtigen nacht doorbrengen. Niet zijn wonden, maar de ergerlijkemishandelingen in dezen nacht hebben zijn dood veroorzaakt. | |
[pagina 143]
| |
Aankomst van Engelsche krijgsgevangenen te Pretoria. (Even vóór de afmarsch).
Aankomst van Engelsche krijgsgevangenen te Pretoria. (Opgesteld om af te marscheeren).
| |
[pagina 144]
| |
De Engelschen waren intusschen meester van het terrein, en de lanciers en dragonders keerden terug van de vreeselijke menschenjacht. De lansen en de sabels dropen van bloed; de paarden lieten de moede koppen hangen. Het was nu duister op het slagveld; ook werd het er stil, en de stilte had iets aangrijpends na de vreeselijke oorlogsmuziek, die gedurende de afgeloopen uren over het slagveld had geloeid. Niets verbrak de stilte dan het gekerm van een gewonde, het gebed van een stervende en de ruwe vloek van een beschonken overwinnaar. Even later werd het geroep vernomen van verspreide soldaten, die in de hitte van het gevecht het verband met hun troep waren kwijtgeraakt, en nu naar hun corpsen zochten, bij welke zij behoorden. ‘Devons?’ ‘Devons hier!’ ‘Lichte Ruiterij?’ ‘Aan dezen kant!’ ‘Aan welken kant?’ ‘Aan welken kant?’ riep dezelfde stem nog eens, voorwaarts stommelend in de duisternis. Hij zocht naar de Lichte Ruiterij, en kwam bij een afdeeling Gordon Hooglanders terecht. ‘Wat zoek je hier?’ riep een zware stem; ‘hier ben je bij de Hooglanders, man; ten minste bij hetgeen er van overgeschoten is.’ ‘Waar is de dokter?’ schreeuwde een ander; ‘ik zit hier bij een gewonden officier - smeerlappen, waar is de dokter?’ Gedurende een uur was het slagveld een doolhof voor de dwalende soldaten, die hun corpsen zochten zonder ze te kunnen vinden, telkens terugkeerden op hun schreden en in de tastbare duisternis in een kring rondliepen. Zij gleden uit op de door bloed en regen gladgeworden rotsen, schrijnden hun enkels tegen de scherpe klipsteenen, en hun met spijkers beslagen schoenen gingen onbarmhartig over dooden en gewonden heen. Maar eindelijk kwam er meer orde. Het schijnsel van lantaarnen gleed over het slagveld en een krachtige stem riep in de verwarring: ‘Al de gewonden naar het Boerenkamp tusschen de twee heuvels!’ Het kamp was gauw gevonden; de lantaarnen wezen de richting. Er stonden zes tenten en een twaalftal ossenwagens, terwijl de opgehangen lantaarnen hun sober licht verspreidden. Dat was nu de ambulance. Van den naasten heuvel kwam dringend hulpgeroep. ‘Hier zijn drie zwaargewonden! Laat een dokter komen! Om Gods wil, zendt toch een draagbaar!’ Maar er was niet één draagbaar te vinden. Het was nu acht uur; reeds werd de eerste gewonde gebracht. Hij was een kapitein, dien men in een groot laken droeg. Het licht der lantaarn viel op zijn doodsbleek gelaat. Het vochtige haar kleefde op zijn voorhoofd en zijn lippen beefden, toen men hem op den grond neerlegde. Maar hij hield zich kloek; nauwelijks hoorde men hem kreunen. Hij trachtte nog te glimlachen, toen een der verplegers zijn verbrijzelden arm onderzocht, maar hij bleef toch in den glimlach steken. ‘Zou hij er af moeten, verpleger - heelemaal?’ De verpleger boog zich over den gewonde heen, maar plotseling werd het donker. Een der andere verplegers had de lantaarn | |
[pagina 145]
| |
Na Elandslaagte.
Het zoeken naar gewonden in de duisternis. | |
[pagina 146]
| |
genomen en klauterde er mee tegen den naasten heuvel op. ‘Een kaars!’ riep de verpleger. Men bracht een kaars; nu had men toch weer licht. ‘Ik krijg het zoo koud,’ klaagde de kapitein; ‘dek mij toe!’ Dat was de koorts, de wondkoorts. De kapitein deed geen poging meer om te lachen. ‘Dek mij toe!’ klaagde hij opnieuw, maar hij lag nu alleen, op een matras, in den kouden nacht; de verpleger was reeds bij een anderen gewonde. Zij werden nu bij geheele groepen aangedragen - tien - twintig - vijftig - zou die vreeselijke stoet dan nimmer eindigen? De verplegers stonden radeloos - er kwamen er meer dan tweehonderd.... Maar Chamberlain wreef zich vergenoegd de handen. De Boeren waren geslagen - dat was de hoofdzaak. En dat onschuldig vergoten bloed, dat bloed van Boeren en Engelschen? Dat bloed doet niets! - een dwaas, die aan een bloedschuld gelooft! - het kome over onsen over onze kinderen! -
Dat was de slag van Elandslaagte op Zaterdag 21 October. De Boeren verloren in dezen strijd 40 dooden en 190 gewonden, te zamen 230 manschappen, behalve 185 gevangenenGa naar voetnoot1). De Engelschen geven hun verliezen op als gesneuveld: 9 officieren, 9 onderofficieren en 33 minderen; gewond: 37 officieren, 36 onderofficieren en 147 minderen, te zamen 271 manschappen. De Boeren leden hun zwaarste verliezen op de vlucht; onder de gesneuvelde Engelsche officieren was Chrisholme, kolonel der Lichte Ruiterij. Voor zijn troepen aan galoppeerend, wees hij hun met een rooden doek, dien hij zwaaide, den weg. Die doek gaf een uitnemend mikpunt. Zijn kapitein Sampson werd zwaar gewond. Hij was een van de hoofden der muitende Uitlanders van Johannesburg, en was op zijn eerewoord, niets tegen de Transvaalsche Republiek te zullen ondernemen, voorwaardelijk ontslagen. Maar hij brak zijn plechtige belofte, en een Boerenkogel heeft zijn misdaad gewroken. |
|