| |
| |
| |
De Aanval op Dundee.
Generaal Yule was zeer tevreden. Immers, de Boeren waren gisteren verslagen. Het eerste belangrijke gevecht in dezen oorlog had de geweldige meerderheid der Engelsche artillerie en de onweerstaanbaarheid der Engelsche infanterie duidelijk in het licht gesteld. Dat meende ten minste generaal Yule, en hij zorgde er voor, dat de schitterende overwinning bekend werd. Met een uitbundig gejuich werd de blijde tijding in Londen vernomen, en Chamberlain wreef zich vergenoegd de handen. Nog één of hoogstens twee zulke slagen, en de Boeren zouden naar huis hollen, sneller dan zij gekomen waren. Ook de gelukwenschen bleven niet uit. Generaal Symons, de overwinnaar van Glencoe, werd in rang verhoogd, en het telegram van Hare Majesteit de Koningin, dat de rangsverhooging bevatte, werd hem voorgelezen. Maar deze rangsverhooging beteekent niet veel, als men ligt voor de poorten des doods, en generaal Symons was reeds door den dood geteekend.
Maar generaal Yule was zeer tevreden. De Boeren zouden er voorloopig genoeg van hebben; zij zouden het hart niet hebben, hem opnieuw aan te vallen. Met belangstelling zag hij nu uit naar zijn huzaren, die den vorigen dag waren uitgezonden, om de vluchtende Boeren te vervolgen, hun kanonnen te nemen, en hen over de Buffelrivier terug te jagen naar het land, van waar zij gekomen waren. Generaal Yule wachtte dus op zijn huzaren, en hij wachtte lang, maar zij kwamen niet, en de buitgemaakte kanonnen nog minder. Het was wel verdrietig, dat de huzaren zoo lang uitbleven, doch aan den anderen kant gaf dit reden tot de veronderstelling, dat de buit te grooter zou zijn. En generaal Yule keek op zijn horloge, zond patrouilles uit, en bleef wachten.
Zijn huzaren waren toen reeds op reis naar Pretoria.
Generaal Meijer was gelukkiger. De bondgenooten, waarnaar hij zoo reikhalzend had uitgezien, waren eindelijk gekomen, en de kommando's van generaal Meijer, die den vorigen dag zoo'n vreeselijk vuur hadden te trotseeren gehad, verlangden al weer naar het oogenblik, dat het er opnieuw op los zou gaan. Zoo weinig waren zij geschrokken van de Engelsche granaatkartetsen. Trouwens, zij waren nu rijk opgewassen tegen die bommen, want Erasmus had eenige Creuzot-kanonnen meegebracht, die uit een voor de Engelsche kanonnen onbereikbaren afstand hun granaten konden werpen.
De aanvoerders der Boeren namen intusschen den Impatiberg op, die ten noordoosten van Dundee ligt, en zij haastten zich, om van zijn top den omtrek te bespieden. Maar zij verwonderden zich, toen zij, boven op den berg gekomen, door hun uitstekende veldkijkers het kamp der
| |
| |
Engelschen opnamen. Er was reden voor die verwondering; er was reden voor dien kleinen, haast onmerkbaren glimlach, die op hun strakke, verweerde gelaatstrekken begon te spelen. Daar lag dan dat kamp met Dundee midden in de vlakte, omringd door heuvelen en bergen, die door de Engelschen niet waren bezet. Hoe was het mogelijk! Men had de omringende heuvelketen verwaarloosd, maar de passen, de toegangswegen, die de vlakte, waarin het kamp en Dundee liggen, verbinden met andere dalen, waren versterkt. De versterking bestond in een muur van zandzakken, bewapend met kanonnen, maar deze verschansingen maakten een bijna kinderachtigen indruk. Immers, niet uit deze versperde passen, maar van den hoogen Impatiberg dreigde het gevaar. Als de Boeren hun zware kanonnen maar op dien berg konden brengen, dan zou het kamp zijn overgeleverd aan de genade der Boeren, en de Engelschen zouden moeten vluchten als een vlucht opgeschrikte patrijzen, waar een schot hagel doorheen jaagt. En op dien berg zouden de Boeren hun kanonnen wel krijgen; daar was geen twijfel aan. Zij zijn over het algemeen krachtige, gespierde kerels, en zij grepen met hun grove, sterke handen reeds in de wielspaken van het affuit, en sjorden hun vuurmonden naar boven.
Tegen den middag, Zaterdag 21 October, terwijl er een zware regen viel, schrikte de knal van een zwaar kanon de Engelschen op. Het kanon werd goed bediend; de eerste bom van den Veertigponder viel midden in het Engelsche kamp. Met steeds kortere tusschenpauzen volgden andere bommen, en ofschoon de Engelsche artillerie terugvuurde, was zij tegen de zware kanonnen der Boeren niet opgewassen. Het kamp werd snel ontruimd; de natte tenten werden gestreken, en de soldaten haastten zich, om buiten het bereik der gevaarlijke Veertigponders te komen. Midden in dezen arbeid viel een bom tusschen een groep cavaleristen; een luitenant, een soldaat en verscheidene paarden werden gedood. De volgende bom kwam bij de veldtelegraphie terecht; de telegrafist koos in groote sprongen het hazenpad. De bommen vielen tot in de nabijheid van het veldhospitaal, doch dit was natuurlijk onopzettelijk. De Boeren wisten niet, dat er gewonden waren, maar vreeselijk was het toch om te zien, hoe die arme menschen, allen gekwetst in den slag bij Talana-heuvel, gillend en schreiend trachtten te ontkomen. Toen echter de Engelsche opperbevelhebber door een parlementair generaal Erasmus er van verwittigde, dat het hospitaal gevaar liep bestreken te worden door de Boerenartillerie, liet Erasmus het vuren in die richting onmiddellijk staken. De Boeren waren niet gekomen, om tegen gewonden te vechten.
In groote opwinding en ontsteltenis namen vele bewoners van Dundee, waaronder de stadswacht, de vlucht. Zij stormden het open veld in, en bibberend van de koude, verschuilden zij zich onder de bagage- | |
| |
wagens der troepen, die buiten het bereik der Transvaalsche artillerie waren gebracht. Maar nu zweeg het gevreesde kanon, en men begon hoop te koesteren, dat de dag van morgen rustig zou voorbijgaan. Het was een ijdele hoop. Met den donder van het geschut werd de Zondagmorgen ingeluid, en het vuur der Boeren werd met onregelmatige tusschenpauzen tot den middag voortgezet. Den Engelschen werd geen oogenblik rust geschonken; zij werden onophoudelijk gedwongen, verkenningstochten te doen en schermutselingen te leveren; hun cavaleriepaarden waren in geen vier dagen uit het tuig geweest. Maar de aanval der Boeren was niet te keeren; door hun overmachtige artillerie beheerschten zij de Engelsche stellingen. De Engelschen moesten opnieuw terug, om niet van hun verbindingslijnen afgesneden en omsingeld te worden, en tot dezen terugtocht werd door den krijgsraad besloten. Alles zou moeten worden achtergelaten: het kamp; de proviand, die het geheele Boerenleger wel voor een paar maanden zou kunnen onderhouden; zelfs de gewonden.... En als de Engelschen aan hun gewonden dachten, dan hadden zij reden, om bezorgd te zijn. Immers, wat hadden zij verleden Vrijdag, den 20sten October, gedaan, toen de Boeren waren teruggetrokken? De gewonde Boeren, een 40-tal, waren in een woning bij Dundee onder dak gebracht. Er kwam een patrouille Engelsche infanterie, die het geheele huis doorzocht, en alles medenam, wat van haar gading was. Den gewonden Boeren werden de kombaarzen en regenjassen afgenomen, de schoenen gestolen, de zadels van onder het hoofd weggerukt. Niet het medelijden met een gewonden, weerloozen vijand, maar het ruw en onbarmhartig geweld was hier aan het woord geweest. Den gewonden werd aangezegd, dat zij nu gevangen waren, en een wacht
van 50 infanteristen werd om het huis geplaatst. Maar de Creuzot-kanonnen op den Impatiberg spraken zoo'n krachtig en nadrukkelijk woord, dat de wacht den volgenden dag verdween, terwijl een Boeren-ambulance de gewonden opnam, en naar Jagersdrift vervoerde, waar hun een uitmuntende verpleging ten deel viel.
Waren de Engelsche officieren bezorgd; hun gewonden waren nog veel angstiger. Zij beefden voor het oogenblik, dat zij, zwak en hulpeloos, in de handen zouden vallen van een verbitterden vijand, en het gebulder van het Boerenkanon vervulde hunne harten met schrik en ontzetting. Zij smeekten, dat men hen niet hulpeloos zou achterlaten, maar nood breekt wet, en Yule durfde niet langer talmen. Hij gaf zijn bevelen voor den terugtocht, die Zondagavond laat in de duisternis, en terwijl een koude, hevige regen neerkletterde, werd begonnen. De lichtgewonden waren in staat mee te gaan, doch de anderen moesten achterblijven. Vele ingezetenen van Dundee vluchtten naar de boerenhoeven in den omtrek, maar er kwam bericht van den Engelschen opperbevelhebber, dat daar gevaar dreigde, en hun werd aangeraden naar Ladysmith te vluchten.
| |
| |
‘Vrije Boer, houd u stoer; stuit de Britsche scharen.’
Uit den ‘Strijdzang.’
| |
| |
Generaal Sir Redvers Henry Buller.
Opperbevelhebber van de Britsche Troepen in Natal.
| |
| |
Zoo vluchtten zij dan verder, in een langen optocht, door modder en regen - een beklagenswaardige stoet.
Den volgenden morgen, Maandagmorgen, zag Dundee een vreemd schouwspel. Zoo iets had het nog nooit gezien. Een kommando Boeren, op hun kleine, taaie, vlugge paarden, kwam van de heuvelen af, en reed in prachtige orde de hoofdstraat van Dundee in. De achtergebleven bewoners holden bij hun nadering in grooten angst de straten door, om nog een goed heenkomen te zoeken, maar de Boeren riepen hun toe, dat hun geen leed zou geschieden. Dat gaf den ingezetenen weer moed, en toen zij in de goedhartige gelaatstrekken staarden van die als moordenaars uitgekreten overwinnaars, begonnen zij ruim adem te scheppen. In goede orde trokken de Boeren nu naar het raadhuis en heschen er de Transvaalsche vierkleur.
't Zag er intusschen in Dundee en in het kamp, in spijt van zijn weelderige inrichting, zijn waterleiding en prachtige stallen, vreeselijk uit. Tweehonderdvijftig Engelsche dooden lagen nog onbegraven. Op de plaats van Smith, in een buitenkamer, vond men nog 39 onbegraven lijken, waaronder twee kolonels. Vele lijken waren reeds tot ontbinding overgegaan, en de Boeren bevalen den koelies, de dooden onmiddellijk te begraven. Alles verraadde een overhaaste, gejaagde vlucht. Het telegraaftoestel was nog in volkomen orde, ja, de kopijen der telegrammen waren niet eens vernietigd. Meer nog. Het bleek nu, dat generaal Yule bij zijn aftocht zoo overspannen was, dat hij niet eens de geheime stukken had vernietigd of medegenomen, die voor de Boeren in de toekomst van onberekenbare waarde kunnen zijn. Deze documenten vielen ongeschonden den Boerenkommandanten in handen, die ze een voor een nakeken, en met klimmende verbazing en verontwaardiging lazen. Men vond er speciaal uitgevoerde oorlogskaarten onder van de Transvaal en den Vrijstaat; verkenningsrapporten eener voorwaartsche troepenbeweging door den Vrijstaat, vergezeld van een bijzonder memorandum, geteekend door generaal Buller, met de bijvoeging van zijne hand: ‘geheim houden;’ voorts een geheim rapport met betrekking tot den weg, die de stelling van den Langnek beheerscht, alsmede een geheime portefeuille, behelzende militaire schetsen van verschillende routes voor een inval in de Transvaal en in den Vrijstaat. Deze laatste portefeuille met haar inhoud dagteekende van 1896, en werd onmiddellijk na den Jameson-inval opgemaakt. De Vrijstaters en de Transvalers konden uit deze merkwaardige stukken zien, hoe reeds drie jaar geleden tot den ondergang der beide Republieken was besloten, en zoo er nog iets was noodig geweest, om het verbond tusschen beide Staten vast en onverbreekbaar saam te klinken, dan zouden het deze Engelsche
documenten hebben gedaan.
't Is geen wonder, dat generaal Yule er oud van geworden is.
| |
| |
Terugtocht van Generaal Yulé's colonne naar Ladysmith, van Zondag- op Maandagnacht, 22/23 October 1899.
| |
| |
Had hij al zijn kanonnen aan de Boeren kunnen inruilen tegen deze achtergelaten documenten, dan had hij aan zijn Regeering heel wat verdriet bespaard.
Intusschen namen de Boeren met groote oogen de officierstenten op. Zij stonden verstomd van al die weelde. Zelfs de vingerkommetjes waren niet vergeten. Ook vonden zij in het kamp nog een aantal soldatenbrieven, die bij de vlucht achter waren gebleven, en een uittreksel uit één dezer brieven vinde hier als een staaltje van Engelsche opvattingen zijn plaats: ‘Wij zijn tweemaal door de Boeren onder vuur genomen, en wij vielen hen tweemaal aan, en dreven hen terug, waarbij wij er een grooten hoop afmaakten. Wij hadden vanmorgen een mooie toespraak van onzen generaal, waarin hij ons zeide, niet één van de Boeren te moeten sparen, en hen te behandelen als onbeschaamde rebellen. Ofschoon zij blanken zijn, zweren zij, dat zij op het Roode Kruis zullen vuren, dat, zooals gij weet, het hospitaal is. Zij zweren de vrouwen en de kinderen te zullen dooden, wat geen beschaafde natie in een oorlog zou doen. Stuur op de troepen van Engeland - stuur op! Wij zullen ze met vreugde begroeten. Ik ben blijde, dat de oorlog verklaard is, daar dit weer een land aan Engeland zal geven, en onder het bereik der beschaving zal worden gebracht. Er wordt ons zooeven rum uitgedeeld, wat al onze jongens erg waardeerden, en wat ons opwarmde. Natuurlijk zijn wij daardoor allen gelukkig, want wat is het soldatenleven zonder rum!’
Er waren echter onder die rum- en brandewijndrinkende soldaten nog wel eenige nuchtere lui, die zich over de bloeddorstigheid der Boeren niet erg bezorgd maakten. Zoo was er bij Dundee een soldaat, die zich gevangen gaf. Hij strekte heel joviaal zijn hand uit, en zeide tot zijn overwinnaar: ‘Geef mij de hand, baas - God zij dank, dat ik uit de knoei ben!’
De buit was groot, maar toch nog grooter dan men vermoedde. Zoo ontdekten de Boeren versch gedolven graven, die hun argwaan wekten, daar al de opschriften blijkbaar door dezelfde hand waren geschreven. Zij openden de graven. ‘Staat op uit uw graven!’ riepen zij lachend, terwijl zij de weggemoffelde ammunitie in bezit namen.
In de nabijheid van Dundee bevinden zich de rijkste steenkolenmijnen van Afrika, die Zuid-Afrika en de Engelsche oorlogsschepen, in de Afrikaansche wateren kruisend, voor een groot deel van brandstoffen voorzien. Bij de nadering der Transvalers gingen de honderden mijnwerkers aan den haal, en zonder dat het hun een druppel bloed had gekost, legden de Boeren beslag op de mijnen.
De Engelsche gewonden, in Dundee achtergebleven, zagen intusschen met grooten angst de nadering van den vijand te gemoet. Het was den soldaten zoo dikwijls en zoo krachtig op het gemoed gedrukt, dat de Boeren domme en wreede barbaren waren, dat zij het op weinige uitzonderingen na ook geloofden. De gewonden durfden dan ook in het begin
| |
| |
niets van hun vijanden aannemen: spijs noch drank. Het water was immers besmet, en het voedsel vergiftigd! Slechts van lieverlede is dat wantrouwen geweken, toen de gewonden en zieken met verbazing ontdekten, dat de Boeren geen kwaad met kwaad wilden vergelden. Neen, de Engelschen zijn het wel anders gewaar geworden, en dezelfde Boeren, die, achter hun kopjes en heuvelen verscholen, met al de grimmigheid van hun toorn de Rooineks neerschoten, gingen later als barmhartige Samaritanen over het slagveld rond, de gewonden helpend en de dorstigen lavend....
Bij zijn gewonde soldaten vonden de Boeren generaal Symons. Een telegram van zijn vrouw lag naast hem. Zij wenschte hem geluk met zijn bevordering en zijn overwinning. Hij was immers de overwinnaar van Talana-heuvel! Maar het klonk dan toch als een harde en bittere spot, dat zijn zegevierend leger op de vlucht was geslagen, en hij, de opperbevelhebber, hulpeloos was achtergelaten. Generaal Symons lag te luisteren, en op dat ingezonken gelaat was duidelijk het hartzeer te lezen en de zielepijn. Want wat hij hoorde, was niet de regelmatige pas van zijn zegevierende bataljons, maar de hoefslag van het snelle Boerenpaard, en in plaats van het Engelsche volkslied klonk het Transvaalsche vlaggelied luid en krachtig door de verlaten straten van Dundee.
Maar zijn dagen, zijn uren waren geteld, en op den stillen doodenakker bij de kerk van Dundee heeft deze Engelsche generaal een laatste rustplaats gevonden. Hij bereikte den ouderdom van 56 jaar en had zich in verschillende veldtochten met roem onderscheiden. 't Was wel opmerkelijk: de laatste slag van den vrijheidsoorlog van 1880/81 kostte aan een Engelschen generaal (generaal Colley) het leven, en de eerste slag van dezen nieuwen oorlog, die den smaad van den vrijheidsoorlog moest uitwisschen, kostte aan een anderen Engelschen generaal het leven.
Slechts eenige dokters van het Roode Kruis vormden den lijkstoet. Geen eeresaluut werd gelost; geen trom heeft geroffeld.
In de verlaten woningen te Dundee zag het er treurig uit. Alles getuigde van een overhaaste vlucht. Kleeren, boeken, borstels, schoenen lagen in hopelooze wanorde over den grond geworpen. Glasruiten waren gebroken; deuren verwrongen. In een kamer vonden de Boeren een geopende kast; de scherven bedekten den grond, en een paar stoelen lagen het onderst boven. Bloedsporen liepen door het vertrek, en op het bed lag de helm van een Engelschen infanterist. Er was een klein gaatje in; om den rand dezer opening liepen zware bloedvlekken. De Mauserkogel had hier zijn vreeselijk werk verricht. Aan de zoldering hing een kooi, waarin een zangvogel zat. Hij zong onbezorgd zijn vroolijkste deuntjes, maar de omringende ellende kwam er te schriller door uit.
| |
| |
Ik zal niet beweren, dat alle Boeren heiligen zijn. Er waren er, die in de gesloten winkels doordrongen, en medenamen, wat van hun gading was. ‘Hullie hed den oorlog begon,’ zeiden deze Boeren, ‘hullie zal daarvoor ook betaal, en ons zal daarom nie wach nie, om te neem, wat ons noodig hed.’ Maar de aanvoerders der Boeren hielden er toch een andere zienswijze op na, en zij duldden geen plundering. Eenige betreurenswaardige, nooit te voorkomen uitspattingen uitgezonderd, is de tucht dan ook voorbeeldig gehandhaafd. Trouwens, den inwoners van Dundee is geen haar gekrenkt, zooals zij later zelven met dankbaarheid hebben erkend.
Zoo was dan Yule met zijn leger gevlucht, en een rijke voorraad in de handen der overwinnaars gevallen. Daarmede was echter het hoofddoel, Yule ‘op te keeren’ en in te sluiten, toch nog niet bereikt. Maar generaal Kock was immers in de passen van de Biggarsbergen? Hij behoefde immers maar een flankbeweging uit te voeren, om Yule's afgebeulde bataljons op te vangen en terug te jagen? Zoo waren de overwinnaars van Dundee vol goeden moed, doch zij stonden wel wat vreemd te kijken bij de tijding, dat generaal Kock de passen der Biggarsbergen had verlaten, en met een snelle beweging was doorgetrokken naar Elandslaagte. Later op den dag kwamen er vage, onbestemde geruchten, dat generaal Kock op de geheele strijdmacht van generaal White was gestooten en een ongeluk had gekregen. Er kwamen nieuwe berichten; zij werden al ernstiger; zij werden onrustbarend. Generaal Kock was zwaar gewond in de handen van den vijand gevallen, zijn onderbevelhebbers gesneuveld, zijn geheele leger in de pan gehakt. Het overschot was naar New-Castle gevlucht. De overwinningsvreugde der Boeren werd door deze onheilspellende berichten zeer getemperd, en met groote spanning werden nadere tijdingen te gemoet gezien.
Wat was er dan toch gebeurd?
|
|