De oorlog in Zuid-Afrika. De strijd tusschen Engeland en de verbonden Boeren-republieken Transvaal en Oranje-Vrijstaat in zijn verloop geschetst. Deel 1
(1899)–Louwrens Penning– Auteursrecht onbekendDe Oorlog.De aanvoerders.NOOIT heeft er bij de Boeren van Transvaal en Vrijstaat een grooter eendracht geheerscht dan bij dezen hun zoo onrechtvaardig opgedrongen oorlog. Waar was de twist, de tweedracht, de onderlinge verdeeldheid gebleven? Zij was weggewischt en verteerd als een ijle vlasdraad in het hoogopvlammende vuur der vaderlandsliefde. Slechts ééne partij was er overgebleven, die met sterken band zelfs rechtgeaarde Uitlanders: Duitschers, Ieren, Franschen, Belgen, Noren, Denen, Russen en Amerikanen omsloot, de partij van het vaderland, die gewillig was, voor de rechtvaardige en heilige zaak der vrijheid de bange worsteling te wagen. En deze eendracht, deze nationale opsteigering tegen het gruwelijkste onrecht dezer wegstervende eeuw openbaarde zich met zoo'n plotselingen en onweerstaanbaren schok, dat het oude Nederland er den terugslag van voelde. En ook binnen onze grenzen traden de geschilpunten op den achtergrond, en de twist verstomde. Men wist van geen liberaal of anti-revolutionair meer, van geen Protestant of Katholiek, en elkander de hand drukkend, kende men | |
[pagina 83]
| |
slechts de ééne en ondeelbare nationale partij. Onze harten werden bewogen, want dat benarde Boerenvolk was toch een echte loot uit den Oud-Nederlandschen stam, en het stond daar, door alle mogendheden verlaten, als een zwakke herdersknaap tegen den Goliath onzer eeuw, wiens trots slechts kan vergeleken worden bij het Spanje van weleer. Er werd gegeven en er werd mild gegeven, en uit den nood des harten klom menig gebed tot den troon der Genade. Want daarvan was ieder doordrongen, dat Engeland het kleine Boerenvolk zou dorschen onder zijn ijzeren strijdwagens, als God niet tusschenbeide kwam. Maar Hij was immers de God vanouds, de Heerlijke en de Machtige, Die alleen wonderen doet! En al rustten er op het Boerenvolk groote nationale zonden, het riep thans in den nood tot Hem, en Hij, Die den herdersknaap David den moed gaf, om den reus te gemoet te treden, was machtig genoeg, om van het stukje lood, dat de Boer in het slot van zijn Mausergeweer schuift, den slingersteen te maken, waarmede Goliath wordt ter aarde geslagen. Volgen wij thans het bloedig spoor der Afrikaansche Boeren, die wij onze broeders noemen. En dan denken wij in de eerste plaats aan hunne bevelhebbers en aanvoerders, en wij laten hen aan ons geestesoog voorbijtrekken op hun trappelende, brieschende paarden: de gevulde bandelier over de breede borst, het Mausergeweer over den schouder, de breedgerande, bruine hoed op den stoeren kop; meest mannen van rijperen leeftijd met lange, golvende baarden, maar in spijt van hun jaren nog ongebroken in hun kracht, rechtop zittend in den zadel, terwijl hun arendsoogen speurend over de heuvelen en de klippen gaan, waarachter de vijand kan verscholen zijn. En gij zult onder deze mannen - van den commandant-generaal af tot den geringsten assistent-veldkornet toe - tevergeefs een hart zoeken, dat van vrees voor Engeland klopt. Zij vreezen God! - En Hem dankend, dat zij uitverkoren zijn, om hun volk aan te voeren in den heiligen strijd, zijn zij, van den hoogste tot den geringste, bereid, om de vrijheid en de zelfstandigheid van hun dierbaar land met hun leven te betalen. En terwijl deze helden, met het gewapende volk achter hen, optrekken tot den strijd, gaat er een geheimzinnig ruischen en fluisteren door de oude banen onzer Nederlandsche vlag, die met glorie heeft gewapperd, en - zoo God wil! - nog eens met glorie zal wapperen in de vier winden des hemels! En onze harten brengen den Afrikaanders een eeresaluut - neen, meer dan dat! - wij vergezellen hen vol hoop en vertrouwen, ja, maar ook vol angst en zorgen op het vreeselijk pad, dat zij moeten doorwandelen, en bij het lijk van iederen Afrikaander, gevallen onder het moordend lood van den vijand, zullen onze harten schreien..... Wij kunnen bij de aanvoerders niet lang stil staan; trouwens, de | |
[pagina 84]
| |
krijgsverrichtingen zelve zullen hen op
Commandant Hans Botha.
(Sedert gesneuveld). den voorgrond schuiven, wat echter niet wegneemt, dat wij hij eenigen der voornaamste bevelhebbers reeds nu enkele oogenblikken langer behooren te vertoeven. Petrus Jakobus Joubert, gewoonlijk Piet Joubert genoemd, is vice-president der Zuid-Afrikaansche Republiek en commandant-generaal van haar leger. Hij is van Fransch-Friesche afkomst, en is gesproten uit Hugenotenbloed, ingeënt op den Nederlandschen stam. Hij werd geboren in 1831 in de Kaapkolonie, verdiende eenig geld met den handel en vestigde zich als boer te Wakkerstroom in de Transvaal. Al spoedig onderscheidde hij zich door een meer dan gewonen aanleg, en tot lid van den Volksraad gekozen, is hij de tweede man der Republiek geworden. Op de hoogste sport der staatkundige ladder heeft zijn voet nooit gerust, en ofschoon hij herhaalde malen Paul Kruger's tegenkandidaat is geweest voor het Presidentschap, behield steeds Oom Paul een groote meerderheid. Het spreekt vanzelf, dat bij twee karakters als Paul Kruger en Piet Joubert botsingen onvermijdelijk zijn. Een Transvaalsch Kafferspreekwoord zegt: ‘Indongd ziwelene’, d.w.z. de muren stooten tegen elkander, waarmede de Kaffers bedoelen, dat krachtige karakters met elkander in botsing komen als hunne wegen zich kruisen. Dat neemt echter niet weg, dat Joubert in Paul Kruger huldigt den grooten Afrikaanschen staatsman met den helderen, ruimen en vèrzienden blik, die aan het vaderland groote en onwaardeerbare diensten heeft bewezen, terwijl Paul Kruger het nooit zal vergeten, met hoeveel beleid en omzichtigheid Piet Joubert den vrijheidsoorlog van 1880/81 heeft geleid. Zonder twijfel is van deze twee mannen Kruger de grootste, maar Joubert vult hem aan, en de dood van dezen zou voor de Republiek een groote-, een nationale ramp kunnen worden genoemd. ‘Slim Piet’ noemen hem de Boeren, en slimme Piet, hoewel men hem zelden ziet lachen, glimlacht even, als hij het hoort. Zijn gelaatstrekken zijn wel bekend; kinderen van vier, vijf jaar zullen hem u tusschen de andere portretten aanwijzen. Onder het breede, hooge, gerimpelde voorhoofd, het grijzende haar, zorgvuldig teruggekamd, ziet ge een paar heldere, krachtige, grijze oogen, die den vreemdeling onafgebroken vol in het gezicht staren. De mond verraadt koelheid en strakheid, terwijl de arendsneus aan het gelaat kracht en hoogheid bijzet. | |
[pagina 85]
| |
Het gelaat geeft den indruk van soberheid, ernst, voorzichtigheid en kordaatheid, terwijl de geheele verschijning eerbied en ontzag inboezemt. Er bestaat van Rembrandt een schilderij, waarop eenige burgers der zestiende eeuw, rondom de eikenhouten tafel gezeten, in druk gesprek oorlogsplannen beramen. Het zijn krachtige, karakteristieke koppen, met forsche, gebiedende gelaatstrekken, en wanneer ge den blik van die schilderij laat gaan naar het portret van Piet Joubert, dan wordt ge getroffen door de pakkende gelijkenis. Piet Joubert is een zoon der negentiende eeuw, doch die stoere, kloeke kop en dat gespierde lichaam herinneren aan de zestiende, aan die krachtige, mannelijke figuren, die Rembrandt's penseel voor ons heeft vereeuwigd. Piet Joubert hebben wij het eerst genoemd, omdat hij is de opperbevelhebber van het Transvaalsche leger. Toen hij zag, dat de oorlog niet te keeren was, heeft hij niet meer omgezien, en vastberaden de hand aan den ploeg slaande, zal hij - voor God en voor zijn volk! - de bloedige vore trekken. En achter hem volgen zijn helden! Die daar, vlak achter hem, dat is generaal J.H.M. Kock, evenals Piet Joubert gerekend tot de edelsten van zijn volk. Daarom is hij ook lid van den Uitvoerenden Raad, waarmede de Boeren hun ministerie bedoelen. Ik wil niet zeggen, dat hij, zoo de kommandant-generaal kwam te vallen, diens plaats zou innemen; eerder zou die zwartgebaarde, daar aan zijn linkerkant, of die vorstelijke ruiter, daar aan zijn rechterzijde, voor opperbevelhebber in aanmerking komen, doch als bevelhebber heeft Jan Kock toch in den vrijheidsoorlog zijn sporen verdiend, en onze oogen rusten met welgevallen op deze nobele figuur met dat kalm en vriendelijk gelaat, met die schrandere oogen en die grijzende lokken, zichtbaar onder den breedgeranden, bruinen hoed. Hij is reeds in de zestig; toch zit hij nog met de lenigheid van den jongeling in den zadel, en hij is de lieveling van zijn volk. Nog klinken zij na in de harten van zijn medeburgers, die gewichtige en ernstige woorden, door hem op Dingaansdag te Paardekraal gesproken: ‘Vergeleken met de groote volken dezer aarde is onze natie een zeer klein huishouden. Maar in onze aderen stroomt het bloed onzer vaderen, en hun geloof behoort te leven in onze harten. Door het geloof hebben zij de Zoeloe's verslagen, en als wij hunne voetstappen drukken, behoeven wij niets en niemand te vreezen. Maar het is voor ons niet goed, om te lang te staren op de glorie van het verleden, want wij behooren onzen burgerplicht te behartigen in het heden. Gij, burgers, dient te bedenken uw plicht tegenover onzen Staat en voor het behoud van den vrede zooveel mogelijk te waken!’ Andere sprekers van dien dag hielden lange redevoeringen, maar | |
[pagina 86]
| |
Op weg naar Volksrust.
Ruiters op de moeielijkste plekken, ammunitie-wagens en geschut voorthelpende. | |
[pagina 87]
| |
Jan Kock sprak maar kort: beslist als een krijgsman en warm als een vaderlander, en niemand, zelfs Paul Kruger niet, werd hartelijker toegejuicht. Hoe heeft de edele grijsaard verlangd naar den dag, waarin hij uit mocht trekken met zijn volk tot den heiligsten strijd, die ooit in de zonnige landen van Zuid-Afrika zou worden gevoerd, en terwijl de schaduwen van den avond reeds vallen op zijn pad, is hij gewillig, zijn leven af te leggen als een kleed, zoo hij daardoor de vrijheid zijns volks bevestigen kan! Ach, al te onstuimig zal zijn moed hem voorwaarts jagen, om den machtigen vijand te bereiken, en als zijn heldenbloed de klippen van Elandslaagte kleurt, zal er een stem des geklags opgaan in zijn vaderland, omdat er een groote in Israël is gevallen.... Die vorstelijke ruiter, daar rechts van generaal Kock, is Lukas Meijer. In paardrijden doet hij voor niemand onder en geen, die zekerder is van zijn schot dan hij. Maar Lukas Meijer kan meer - hij kan republieken stichten. Hij stichtte de Republiek Vrijheid, die later met de Transvaal werd vereenigd, en werd lid van den Eersten Volksraad, in welk lichaam hij behoorde tot de oppositie. Hij is een minzaam, rechtschapen man, die voor ieder een goed woord over heeft, maar tegenover de Engelsche Regeering, die de schendende hand slaat aan de vrijheid van zijn volk, is zijn hart vol bitterheid. Maar wie is toch die zwartgebaarde aan Kock's linkerzijde? Hoe kunt gij dat toch vragen! Kent gij dan niet dat stoer en strak, bijna hard gelaat, en dat speurende jagersoog van generaal Pieter Andries Cronjé, gewoonlijk Piet Cronjé genoemd?Ga naar voetnoot1) De Engelschen betichten hem van drie misdaden. In de eerste plaats heeft hij in den oorlog van 1880/81 het Engelsche fort bij Potchefstroom ingenomen; in de tweede plaats heeft hij Jameson's rooversbende bij Krugersdorp gestuit, en in de derde plaats heeft hij tegen een hoogen prijs een lap woesten heidegrond verkocht aan een Engelschman, die in de vaste meening verkeerde, dat er goud in zat, terwijl er niets dan bazaltklippen waren. Ja, die slag bij Krugersdorp - hij kan u overtuigen, welk een geweldig jager, niet van leeuwen en tijgers, maar van Rooibaadjes, die generaal Cronjé is! Hoeveel Europeesche veldheeren zouden in staat zijn geweest, om met zulk een geduld en zooveel overleg den vijand op te jagen naar de plek, die hem noodlottig moest worden? Gedurende den ganschen nacht joeg Cronjé den vijand voort als een koppel wilde eenden, en toen de dageraad aanbrak, was er geen ontkomen aan uit het slagnet | |
[pagina 88-89]
| |
[pagina 90]
| |
van dezen vreeselijken jager: de overwinning was feitelijk bevochten in de nachtelijke uren zonder ernstig gevecht. Jameson kon zich den kop te pletter loopen tegen den gordel van vuur en staal, die hem omsloot, maar van doorbreken was geen sprake meer. Cronjé liet hem naderen tot op honderd meter afstands; toen gaf hij den vijand den genadeslagGa naar voetnoot1). Het was in dien triestigen, mistigen nacht, dat Cronjé waarlijk de held is geworden van zijn volk. Toch laten de Boeren hun bewondering weinig blijken. Zij dwepen niet met hun helden zooals andere volken. Zij hebben hun plicht gedaan tegenover hun vaderland - dat besef moet belooning genoeg zijn. Daags na het gevecht van Krugersdorp reed een zwaargebouwde en sterkgebeende Boer op een ruigharig, wild paard door de Kerkstraat van Pretoria, en geen mensch nam den hoed af voor den man, wiens naam toen over de lippen van half Europa ging en die den dag te voren zijn vaderland had gered. Sinds heeft hij een zetel ontvangen in den Uitvoerenden Raad, en hij geniet een vast salaris. Toch is hij dezelfde gebleven, en in tijden van vrede kan men hem gewoonlijk vinden op zijn boerderij bij Potchefstroom. De boerderij is 6000 morgen groot, terwijl het huis, door Cronjé bewoond, slechts één verdieping hoog is en een half dozijn vertrekken telt. Het geheele huis verraadt soberheid en eenvoud; al de meubelen samen zouden bij een publieke verkooping nog geen duizend gulden opbrengen. Hier heerscht Cronjé als een patriarch over zijn kinderen en zijn Kaffers, en hij houdt hen onder een strakke, maar rechtvaardige tucht. Eigenaardig is het, dat hij onder de Boeren slechts bekend is onder den naam van ‘Commandant’ Cronjé. Andere voorname mannen zijn bij de Boeren bekend bij hun voornamen; ‘Slim Piet’ (Joubert), ‘Oom Christiaan’ (Smit), ‘Onze Jan’ (Hofmeijer), ‘Oom Paul’ (Kruger), maar Piet Cronjé wordt genoemd ‘Commandant Cronjé’. Men heeft beweerd, dat hij wel eens een uitnemend candidaat voor President zou kunnen zijn, maar hij denkt er niet over. Hij kan in geen stad leven, al heet ze Pretoria; hij zou het besterven. Neen, niet tusschen de enge muren der stad, maar in de vrije, wijde wildernis, daar voelt hij zich thuis, deze ware zoon van Afrika. Gezeten op zijn vluggen klepper, en aan de spits van een Boerencommando als een wervelwind voortjagend | |
[pagina 91]
| |
over de heuvelen en door de dalen van zijn geliefd vaderland - zie, dan gaat het hart hem open! En als hij een hoog kopje ontdekt, dan zal hij uit den zadel springen, en snel den top van het kopje beklimmen, en zijn speurend jagersoog zal den omtrek bespieden, want hij is een geboren jager, de groote jager, die de Rooinekken jaagt..... En weer rusten onze oogen op Piet Joubert en zijn helden, en gij wijst met den vinger naar dien breedgeschouderden ruiter met dat zwaargebaarde gelaat, daar achter Cronjé, en gij vraagt mij naar den naam van dien man. Ieder Boer kent hem; en het kleinste kind zal u zeggen: ‘Dat is onze ‘Kaartenboer.’ Niemand, zelfs Piet Joubert niet, kan zich met hem meten in de terreinkennis van het Zuid-Afrikaansche land. Hij is de wandelende kaart van Zuid-Afrika; hij is waarlijk de Kaartenboer. Er is geen pas, geen bergvlakte, geen weg, waarvan hij niet precies de ligging, de lengte en de gesteldheid kan aangeven; het smalste voetpad, wegdeinend tusschen de kloven en de klippen van het gebergte, is hem bekend. Verscheiden maanden geleden slenterde een koopman met een mandje snuisterijen aan den arm door de straten van Pieter-Maritzburg en Durban. Hij scheen een misvormd lichaam te hebben, en hij droeg een blauwen bril, om zijn zwakke oogen, zooals het scheen. Het liefst verkocht hij aan Engelsche militairen, en hij kon goed met hen opschieten, want hij verkocht goedkoop. Hij kon ook heel gezellig praten, en hij luisterde met bijzondere aandacht, als die soldaten hem vertelden van nieuwe dingen in het Engelsche krijgswezen. Maar op een goeien dag was hij plotseling verdwenen, en men heeft hem nooit meer gezien. Later is er gefluisterd geworden, dat die mismaakte gestalte met dien blauwen bril niemand anders is geweest dan de sluwe Kaartenboer uit de Transvaal. Of die fluisteraars gelijk hebben gehad, weet ik niet, maar dat weet ik wel, dat hij thans, gezeten op den steigerenden bruine, geen blauwen bril draagt, dien hij trouwens niet noodig heeft, want onder die zware, forsche wenkbrauwen flikkeren oogen, scherp als van den arend. Ook heeft hij thans geen misvormde gestalte, en alles verraadt den sterken, goed en krachtig gebouwden Boer. Zijn volk noemt hem dus den Kaartenboer, doch in de geschiedenis van zijn vaderland zal hij bekend staan als kommandant Ben Viljoen. Bij de Engelschen was hij vroeger in blakende gunst en toen de oorlog tusschen Engeland en de Zoeloe-Kaffers uitbrak, sloot hij zich, in het belang van zijn land, bij de Engelschen aan, en ontving een even eervollen als verantwoordelijken post bij hun leger. Ook is hem in dien veldtocht van de hoogste autoriteiten de lof niet onthouden, dat hij een man was met buitengewone bekwaamheden, een krijgsman vol schranderheid, beleid en kordaatheid. Na den veldtocht deden de Engelsche officieren | |
[pagina 92]
| |
Majoor Albrecht,
Commandant der Artillerie van den Oranje-Vrijstaat. dan ook al het mogelijke, om hem te bewegen zijn militaire opleiding in Engeland te voltooien, maar Viljoen schudde het hoofd, want hij wilde zijn vaderland niet verlaten. Twee jaren later, toen de Transvaalsche vrijheidsoorlog begon, deden de Engelschen hem schitterende aanbiedingen zoo hij hunne zijde wilde kiezen, maar de Kaartenboer wierp hun het Engelschegoud voor de voeten, zeggende: ‘Daar ligt het; ik raak er niet aan.’ Toen goten de Engelschen de fiolen van hun spot en hoon over hem uit en noemden hem den domsten en eigenzinnigsten Boer in den omtrek van vijfhonderd mijlen. Maar Ben Viljoen, die om de speren der Zoeloe-Kaffers had gelachen, lachte om dat razen van Engeland, en wijdde zich ook verder met lichaam en ziel aan de belangen van zijn vaderland. Hij streed met moed en beleid tegen de Engelschen, beantwoordde hun laster met het nooit missende schot uit zijn Henri-Martini-geweer, en deelde in den triumf der zegepraal. Van toen af trad Viljoen als een der voornaamste leiders op den voorgrond, en, diep overtuigd van het feit, dat de Boer in de toekomstige oorlogen met zijn geweer alleen niet meer zou kunnen volstaan, kampte hij met al de kracht, die er schuilt in dezen ijzeren man, voor een sterke, aan de nieuwste eischen beantwoordende artillerie. Ook in dezen strijd was hij overwinnaar, en de Boeren zullen er hem wel altijd dankbaar voor blijven. Dezen oorlog heeft hij reeds lang voorzien, en hij dreef met kolonel Schiel het plan door, om aan den oorlog, was hij niet meer te keeren, een aanvallend karakter te geven. Hij ging daarbij uit van de gedachte, dat de grenzen het best verdedigd worden, door zoo ver mogelijk over de grenzen den vijand te gemoet te trekken. Aan de uitwerking van het Natalsche veldtochtsplan heeft hij een belangrijk aandeel gehad. Hans Botha is weer een andere figuur; zijn stalen voorhoofd schijnt geschapen, om er een muur mee in te loopen. Het is een stoer | |
[pagina 93]
| |
gelaat met krachtige, schijnbaar harde trekken. Maar beleedig dezen man niet, als gij ten minste het geheele Boerenvolk niet tegen u in het harnas wilt jagen, want onder die ruwe schors klopt een hart vol gulden trouw, en zijn heldenbloed heeft in den vrijheidsoorlog den gelen grond van Afrika gekleurd. Hij lag met zijn manschappen den 6den Januari 1881 in den omtrek van Pretoria, om het Engelsche kamp in het oog te houden, toen de Engelschen hem trachtten te overrompelen. Botha verdeelde zijn 36 manschappen, plaatste er 18 bij de 5 ossen wagens, en rukte met de overige tegen den vijand op. Hij vuurde zijn mannen aan door zijn voor niets terugdeinzenden leeuwenmoed, en streed, zonder een duimbreed te verliezen, tegen den overmachtigen vijand: 550 man met 2 kanonnen! Door drie kogels werd hij getroffen, en toch gaf hij het niet op, toen de vijand, tot op 60 pas afstands genaderd, hem den vierden kogel gaf. Toen wankelde de sterke Boer, en door bloedverlies overmand, stortte hij bewusteloos neer. Zoo vonden hem de Engelschen, en droegen hem in triumf naar hun kamp. Hun vele dooden telden zij niet - zij hadden met 550 man en 2 kanonnen 18 schaapherders verslagen; dat was immers een schitterende zegepraal? Maar Hans Botha's wonden zijn genezen, en voordat deze oorlog is uitgebroken, is hij weer uit zijn tente te voorschijn gekomen. Hij is naar Pretoria gegaan, naarOverste Schiel, Commandant van het Duitsche Vrijwilligerscorps uit de Z.-A. Republiek.
Paul Kruger, heeft de gespierde armen over elkander geslagen en gezegd: ‘President, wanneer beginnen we? Ik heb vier Engelsche kogels in mijn lichaam opgevangen, er kunnen er nog wel een paar bij!’ Denken wij aan de commandanten van Piet Joubert, wij willen de Vrijstaatsche helden niet vergeten, en van over den wijden oceaan brengen wij ook hun ons eeresaluut. Zij dragen namen, die een goeden, eerlijken klank hebben, en die, zoo God wil, met een diamanten stift zullen worden ingegrift in de geschie- | |
[pagina 94]
| |
denis van dezen oorlog. Er zijn drie hoofdcommandanten: Martinus Prinsloo, Cornelis Johannes Wessels en Esaias Renier Grobler, alle drie tevens leden van den Volksraad. Grobler is de jongste der aanvoerders; hij is pas vijfendertig jaar oud. De bezoekers van de tentoonstelling te Chicago zullen zich den jongen, slanken man nog wel herinneren, die over het Vrijstaatsche paviljoen op die tentoonstelling het toezicht had, en door zijn vriendelijkheid en innemendheid aller harten won. Toen was onze Grobler bezig in de werken des vredes, maar nu het Afrikaansche volk wordt bedreigd, en de edele President Steijn op het schild heeft geslagen, alle vrije mannen oproepend tot de hulp van het benarde broedervolk, is hij te hulp gesneld, om met zijn arm en mot zijn gaven het vaderland te dienen. Hij, en Wessels, en Prinsloo. Doch wat doet deze gardeofficier der Pruisische veldartillerie met zijn blinkenden helm onder deze Afrikaansche Boeren? Gij vergist u; bezie dat wapen op zijn helm maar eens nauwkeuriger, dan zult ge zien, dat het niet de Pruisische adelaar, maar het Vrijstaatsche wapen is, dat daarop prijkt, terwijl de afzetsels de oranjekleur dragen. 't Is waar, vroeger is deze ruiter wachtmeester geweest bij de Pruisische gardeveldartillerie, maar dat is vijfentwintig jaar geleden, en toen is hij in den Vrijstaat gekomen, om de krachtige organisator te worden der Vrijstaatsche artillerie. Ook heeft hij, majoor Albrecht, eer van zijn werk gehad, en zijn manschappen, allen zonen van den Afrikaanschen grond, zijn even vaardig in het hanteeren van hun wapen als de beste Europeesche artilleristen durven denken. Trouwens, dit geldt eveneens van de Transvaalsche artillerie, die onder leiding van kolonel Schiel, een gewezen Pruisischen huzarenofficier, zich krachtig ontwikkelde, en met de artillerie der zusterrepubliek een edelen wedkamp zal aangaan in den heldenstrijd voor vrijheid en recht. Zoo trekken zij aan ons geestesoog voorbij, de helden van Zuid-Afrika! 't Is waar, hun volk, dat zij zullen aanvoeren, gaat met de vaste overtuiging der zegepraal in den strijd, en zelf wankelen zij evenmin in die overtuiging, al beseffen zij, meer nog dan hun volk, dat die zegepraal kan liggen in een ver verschiet. Zij zijn door God niet alleen gesteld tot aanvoerders, maar tot vaders van dit volk, dat hen vol vertrouwen zal volgen in den donder van den slag, en hun heldenziel beeft bij het gezicht van die zee van bloed en tranen, die hen nog scheidt van het Kanaän der vrijheid. Maar zij weifelen niet, en zij aarzelen niet. Hoe zouden zij kunnen weifelen, hoe zouden zij kunnen aarzelen! Al rolden de golven van het Britsche geweld over het zwakke scheepke heen, al zou de roode vlag van Engeland worden geheschen te Pretoria, al stortten zij zelf, met den | |
[pagina 95]
| |
J.H.M. Kock. (Sedert gesneuveld).
Vechtgeneraal en lid van den Uitvoerenden Raad der Z.-Afr. Republiek
P.A. Cronjé.
Vechtgeneraal en lid van den Uitvoerenden Raad der Z.-Afr. Republiek. | |
[pagina 96]
| |
moordenden dumdumkogel in de borst, stervend neer - stervend zouden zij hun heldenstrijd vermaken aan hun kinderen, en boven hun graven zou de heldenstrijd worden uitgevochten in glorie en zegepraal! In zulk een vastberaden stemming geven zij hun paarden de sporen en ijlen naar de grenzen; Schalk Burger naar de Komati poort, om een mogelijken Engelschen inval van over de Delagoa-baai te keeren; generaal Schoeman naar het noorden, naar de Limpopo-rivier, om de grenzen naar Rhodesia te dekken; generaal Cronjé naar het westen, omHandteekening van Generaal Kock.
Handteekening van Generaal Cronjé.
het rooversnest, dat Mafeking heet, in bedwang te houden; Wessels eveneens naar het westen, naar Kimberley, de stad der diamanten, vroeger van den Vrijstaat geroofd; Grobler wendt zich naar het zuiden, de Kaapkolonie in, om die stamgenooten, nu nog onder de Engelsche vlag, op te roepen tot den vrijheidsoorlog, terwijl Prinsloo met zijn Vrijstaters van het westen, en Piet Joubert met zijn commando's uit het noorden en oosten Natal zal binnenrukken, om den Vrijstaters de hand te reiken. |
|