De oorlog in Zuid-Afrika. De strijd tusschen Engeland en de verbonden Boeren-republieken Transvaal en Oranje-Vrijstaat in zijn verloop geschetst. Deel 1
(1899)–Louwrens Penning– Auteursrecht onbekend
[pagina 60]
| |
Te Wapen!ER mocht niet langer worden getalmd. Engeland haastte zich om alle beschikbare troepen naar Zuid-Afrika te brengen; elke dag bracht het verpletterend overwicht van Engelands legers naderbij, en de Transvaalsche zoowel als de Vrijstaatsche Regeeringen sloegen nu zonder om te zien vastberaden de hand aan den ploeg. Het vaderland was in gevaar, en het volk werd te wapen geroepen. Als een verademing werd die oproep vernomen, en met een nationale bezieling, die aan de schoonste dagen onzer Nederlandsche geschiedenis herinnert, greep rijk en arm, jong en oud naar de wapenen. In Krugersdorp werden 400 man opgekommandeerd, en er kwamen 670. De veldkornet wilde de 270, die er te veel waren, voorloopig terugzenden, doch er was geen denken aan. In Maraisburg werden 150 man opgeroepen - er verschenen 800. Elkeen wilde mee. ‘Naar de grenzen; naar de bedreigde grenzen!’ dat was de algemeene kreet, en het nationale leven hief zich op tot de kracht van den bruisenden bergstroom, die alle hindernissen breekt en alle dammen wegvaagt. Aan de stations, zooals aan het Johannesburger, heerschte een onbeschrijfelijke drukte. De Uitlanders, die mede verantwoordelijk waren voor den dreigenden oorlog, verpantserden hun winkels en ramen, wierpen de deur op het nachtslot, en haastten zich om weg te komen. Uit Johannesburg alleen maakten 5000 Uitlanders zich op, om weg te trekken uit het gevaarlijke land, en zij waren al blij genoeg, in veewagens te kunnen vluchten. En tusschen dat angstig gedrang, gewroet en gejoel op de perrons zag men de forsche gestalten der Afrikaansche Boeren: het Mausergeweer over den rug, den breeden, van scherpe patronen voorzienen bandelier over de borst, en een trek van blijmoedigen ernst op het door de zon gebruind gelaat. Kalm, ernstig en vastberaden was het afscheid. Er werd geen gejammer, geen gesnik vernomen. Zelfs zwakke vrouwen en meisjes hielden zich sterk, want God sterkte hen. ‘Mannen, doet uw plicht!’ riepen ze, en dan nog een handdruk, een kus, een laatst vaarwel, - en weg stoomde de kommandotrein met de golvende Vierkleur er boven op - en weg stoomden de vaders, de broeders, de echtgenooten, de zonen - weg, naar de grenzen! - naar het slagveld! - naar de grimmige muilen van het Engelsch kanon! - | |
[pagina 61]
| |
De uittocht uit Johannesburg: Eerste klasse passagiers in kolenwagens,
| |
[pagina 62]
| |
Er was geen geschitter van epauletten en knoopen; geen muziek, die opwindt; geen bombast, die zich groot houdt. Maar men kon het hart voelen kloppen van een vrijheidlievend volk, dat in zijn heiligste gevoelens was gegriefd en beleedigd, en zich liever wilde laten verpletteren door Engelands macht dan vrijwillig onder het juk te gaan van een vreemde natie. Zeker, de Afrikaansche Boer is niet van dat hout, waaruit God Zijn martelaren snijdt. De Afrikaansche Boer is geen Armeniër, die zich als een willoos en weerloos schaap naar de slachtbank laat leiden. Het vrije Hollandsche bloed bruist hem te krachtig door de aderen, en al kan hij, evenals de Armeniër, sterven voor het heilig pand, hem door God toevertrouwd, hij zal niet sterven als een martelaar, maar hij zal vallen als een held, in het midden van den kruitdamp, terwijl hij met stervende hand nog eens den trekker overhaalt van zijn geladen geweer... Als een held! - en dat heldenbloed openbaarde zich reeds bij het optrekken naar het oorlogsveld. Jongens beneden de veertien jaar smeekten even hard om mee te gaan als grijsaards boven de zestig. Er waren jongens van twaalf jaar, die zich wegmoffelden onder de banken der kommandotreinen, om toch maar mee te kunnen, en het gelaat van een armen, zes-en-zeventigjarigen grijsaard, die geen geld had om een geweer te koopen, begon te blinken van blijdschap, toen een rijker bedeelde er een voor hem kocht, en hij mee mocht naar de grenzen. Die grijsaard en die jongens - misschien rusten zij reeds onder de harde klipsteenen van Natal, maar hun gedachtenis zal toch in weemoedige en dankbare herinnering blijven bij hun vrijheidlievend volk, en hun geestdrift blijft een gedenkteeken uit groote dagen. Er waren Boeren, die van geen spoor gebruik maakten, maar in vollen galop door de wildernissen voortjoegen, om de grenzen te bereiken. Zij hadden niets dan hun paard, hun geweer, hun patronen en een gedroogd stuk ossevleesch - wat hadden zij anders noodig? Hadden zij dorst, dan zochten zij een spruit of beek op, en hadden zij honger, dan knauwden ze een reep van het ossevleesch, dat aan het zadel bengelde. Het leger der Boeren bestaat uit twee bannen. De eerste ban omvat de weerbare mannen van 16 tot 34 jaar; de tweede ban gaat van 14 tot 16, en van 34 tot 60 jaar. Beide bannen werden snel na elkander opgeroepen, om de grenzen te dekken, en de mobilizatie geschiedde met bewonderenswaardigen spoed. Men zegt, dat Duitschland sneller kan mobilizeeren dan eenig ander volk, doch dan heeft men er het Boerenvolk toch niet bijgerekend. Geen volk ter wereld is zoo snel mobiel als het Afrikaansche. Het kost slechts twee uren, en binnen vier-en-twintig uur staat het aan de grenzen, terwijl de groote, van allerlei kampbenoodigdheden en proviand voorziene, door acht juk sterke ossen getrokken wagens in langzaam tempo de vooruitstuivende ruiters volgen. | |
[pagina 63]
| |
Het commandeeren der Burgers in Transvaal: Een commando op weg.
| |
[pagina 64]
| |
Het zou te veel plaats eischen, wanneer wij de verschillende troepenverzamelingen in de Transvaal en in den Vrijstaat volgden, doch om eenigszins een beeld te geven van het geheel, volge hier de mobilizatie van wijk Steenkampberg in het oosten der Zuid-Afrikaansche Republiek. Zaterdag 30 September werd den burgers van deze wijk, gelegen in het district Lijdenburg, door den veldkornet aangezegd, om den volgenden Maandagnamiddag vier uur, 200 man sterk, bij Machadodorp (aan de spoorlijn Pretoria - Delagoabaai) in volle velduitrusting te verschijnen. Zij zouden zich daar vereenigen met de burgers van wijk Krokodilrivier, om met dezen onder bevel van kommandant D.J. Schoeman het Lijdenburger kommando te vormen. Dat gaf in de wijk een groote drukte; er was voor den huisvader, voordat hij wegreed met zijn sterke zonen naar het oorlogsveld, nog zooveel te doen. De meest vertrouwde van zijn Kafferbedienden moest bij afwezigheid van den baas worden belast met het toezicht over de andere Kaffers en over de landbouwwerkzaamheden; de geweren moesten nog eens goed worden nagezien; een gebroken riem aan het zadeltuig worden gerepareerd; de paarden, die voor den krijgsdienst het geschiktst waren, worden uitgezocht. Terwijl trokken trage Kafferhanden den sterken ossenwagen uit de wagenschuur, en waakte de liefde en de zorg der huismoeder er voor, dat de wagen gevuld werd met alles, wat in den veldtocht zoo al noodig is: lange rollen linnen, om tenten te spannen; warme, zware dekens; levensmiddelen; ammunitie; zelfs de gemalen koffie en de tabak werd niet vergeten. En was alles gereed, dan nam men afscheid - ach, een zwaar afscheid, want het kon het laatste zijn! Maar het ging niet anders; het moest; het was de heilige strijd voor vrijheid en recht! En dan sprong de vader met zijn sterke zonen in het zaâl, wuifde nog eens met de hand naar zijn dierbare panden die bleven, en voor een oogenblik verduisterden zich zijn heldere, blauwe oogen. Ach, dat deed de droefheid, de weemoed, de zielepijn! En de dauw lag op de rozen in den bloementuin voor het huis, en daar, bij het oude, verweerde hek stonden de moeder en de dochters en de jongste kinderen - ja, scheiden doet zeer! Maar er was geen tijd voor tranen. De ruiters klemden de tanden op elkander, de vlugge kleppers sloegen de slanke voorpooten uit, en snel verdwenen paard en ruiter in de grijze nevelen, die opstegen uit de vallei....
Des Maandagsnamiddags om drie uur waren reeds al de Steenkampbergers op de verzamelplaats bij Machadodorp present, en voegden zich hier, op de schilderachtig gelegen plaats van Jan Taute, een warm vaderlander, bij de reeds aangekomen burgers der Krokodilrivier. De paarden werden ontzadeld, gedrenkt en gevoederd; verwanten, die elkander | |
[pagina 65]
| |
in langen tijd niet hadden ontmoet, zochten elkander op; vrienden drukten elkander de hand, en terwijl, tusschen de ernstige gesprekken door, nu en dan een gul en vroolijk schertswoord klonk, gingen vrouwen en meisjes uit het dorp met vriendelijk gelaat en gevulde handen rond, om de dorstige en hongerige ruiters te verkwikken. Er heerschte onder de Boeren een frissche, opgewekte geest, en de opgekomen Nederlanders uit de kolonie Grootsuikerboskop waren van de
Kruger bij het vertrek van een Commando.
echte Afrikaanders niet meer te onderscheiden. Terwijl naderden uit de verte, hotsend en krakend, de eerste ossenwagens, en het geknal der lange buffelleeren zweep vermengde zich met het geloei der ossen, het geroep der drijvers en het gehinnik der paarden. Tot den volgenden morgen vertoefden de Boeren op Taute's gastvrije hoeve. Toen werden de wagens opnieuw ingespannen, de paarden getoomd en gezadeld, en te paard springend, schaarden zich de Boeren in een | |
[pagina 66]
| |
ruimen kring om hun veldkornet M.P. Taute. Hij sprak er zijn blijdschap over uit, dat de burgers met zoo groote bereidwilligheid en spoed waren opgekomen, terwijl hij er tevens zijn leedwezen over te kennen gaf, dat aan zoovele trouwe burgers voorloopig het verlof had moeten worden geweigerd om mee te gaan naar de grenzen. ‘Broeders,’ zeide hij, ‘wij staan gereed om de worsteling voort te zetten, door onze vaderen reeds aangevangen, tegen de natie, die zich de machtigste noemt der wereld. Broeders! deze strijd zal zware offers kosten, maar ik weet, wij zullen naast elkander staan tot het uiterste, en God de Heere moge ons helpen!’ Nu reed men naar het dorp, naar het ruime plein, waar het artilleriekamp onder bevel van majoor Erasmus was opgeslagen. De Boeren namen de kanonnen nauwkeurig op; de oudere met een zeker wantrouwen, want zij hadden tegen de Engelschen nog altijd gestreden zonder kanonnen, maar de jongere waren vol geestdrift, dat zij dit nieuwe wapen hadden, en zij drukten den artilleristen, hun aanstaanden wapenbroeders, kameraadschappelijk en hartelijk de hand. Nu, die artilleristen zijn in hun bruine, smaakvolle uniformen, het hoofd gedekt met den breedgeranden hoed, waarvan de rechterrand is opgeslagen, kranige, echt militaire figuren. Zij voelden zich gevleid door de opmerkzaamheid, die aan hun wapen werd geschonken, en zij lieten hun groote, bruine handen liefkoozend gaan over de vuurmonden, die helder blonken in het licht der Afrikaansche zonGa naar voetnoot1) Intusschen waren ook de burgers uit het dorp Lijdenburg aangekomen, en kommandant D.J. Schoeman verwelkomde de Steenkampbergers met de volgende eenvoudige, doch diep uit het hart opgewelde toespraak: ‘Veldkornet en broeders! Ik verwonder mij niet. Ik ken de Steenkampbergers; ik weet, dat de heilige zaak der vrijheid op hen kan rekenen. Gij allen beseft met mij den grooten ernst van den strijd, die ons wacht. Het zal een vreeselijke worsteling wezen, maar het gaat om de vrijheid van ons geslacht. Gij hebt mij tot uw kommandant gekozen. Rekent op mij - ik reken op u! In 's Heeren kracht wensch ik met u voor onze | |
[pagina 67]
| |
dierbare vrijheid te staan tot het uiterste, en als het moet ben ik bereid er voor te vallen!’ De ernstige woorden van den kommandant werden met hartelijke ingenomenheid begroet, waarna de Steenkampbergers, in afwachting van nadere orders, een kamp opsloegen ten oosten van het dorp. Intusschen was ook luitenant Wolmarans met een afdeeling rapportgangers in het dorp aangekomen, en de jonge, krachtige kerels met hun schrandere oogen schenen ten volle berekend voor de gewichtige taak, die op hun schouders zou worden gelegd. De jonge Boeren hadden met de rapportgangers al spoedig goede kameraadschap gesloten, bezichtigden met hen de gouvernementspakhuizen, waar o.a. 10000 zak meel en ander proviand ligt opgestapeld, en wandelden vervolgens naar het station. Doch daar was het minder pleizierig voor de Boeren. Telkens kwam een lange trein binnen, stopte een minuut, en ratelde dan weer kuchend voort. Deze treinen zaten tot berstens toe volgepropt met vluchtende Uitlanders, die het korte oponthoud gebruikten, om den aanwezigen Boeren toe te roepen: ‘Zoo, schoeljes! Ben je daar? Over een maand komen we terug, en dan zullen we je den nek breken!’ Dat waren natuurlijk geschikte woorden, om de jonge Boeren razend te maken. ‘Jullie behoort zeker tot die 21000 onderteekenaren,’ riepen dezen met innige verachting, ‘die ons den oorlog op den hals schuiven, en nu aan den haal gaan als echte lafaards?’ Doch daarbij zou het niet gebleven zijn, als de oudere Boeren de jongere niet hadden gekalmeerd, en slechts door het vroed beleid der ouden werden botsingen voorkomen. ‘Maar, Oom’, zeiden de jongeren dan, ‘dezen keer moet de zaak toch haar beslag krijgen; dezen keer moet er met Engeland finaal worden afgerekend.’ En daarmee waren het de veteranen volkomen eens, want men begint geen strijd op leven en dood, om hem over twee jaar nog eens over te vechten. Intusschen kwam eenige dagen later de door de Regeering tot vechtgeneraal benoemde S.W. Burger, lid van den Uitvoerenden Raad, te | |
[pagina 68]
| |
Machadodorp aan, en werd door de Boeren, die uit vroegere Kafferoorlogen wisten hoe'n kranige aanvoerder hij is, met groote ingenomenheid begroet. Hij vereenigde de kommando's van Lijdenburg, Carolina, Piet Retief en Swazieland, en trok met het vereenigde leger, sterk 3000 man, snel naar de Komatipoort, om een mogelijken onverhoedschen Engelschen inval van over de Delagoabaai te keeren.
Doch wij haasten ons naar het hoofdlager of hoofdkamp der Boeren, die, 20000 man sterk, onder aanvoering van negen kommandanten en onder het opperbevel van Piet Joubert, door de Boeren met recht ‘Slim Piet’ genoemd, hun tenten hadden uitgespannen langs de Natalsche grenzen, op de historische plekken van den vrijheidsoorlog van 1880/81. Ja, die historische plekken! Hoe schitterden de oogen der oude, grijze Voortrekkers, toen zij weer die oude plekken zagen! En zij werden niet moede om er van te verhalen, als zij met hun jonge wapenbroeders neergehurkt zaten bij de vlammende kampvuren, die zich uitstrekten in den duisteren nacht als een over het veld gespannen, mijlenlange lichtketen. Komt, schikken wij bij zoo'n kampvuur aan, want het is gezellig bij de Afrikaansche Boeren, en luisteren wij naar een dier verhalen, zooals het is opgeteekend uit den mond van veldkornet Stephanus RoosGa naar voetnoot1), ‘den waren held van Amajuba’, en dat door vele andere ooggetuigen is bevestigd geworden. ‘Toen ons di Sondag morge vroegGa naar voetnoot2) gewaar, dat di Engelse boGa naar voetnoot3) op di kop wasGa naar voetnoot4), was daar 'n grote opskudding in ons lager. Alles en almal was in rep en roer. Ek voel an myn hart: as ons di Engelse ni dadelik afhaal van di kop af ni, en ver hulle eers tyd gé om ver hulle daar te verskans en kanonne daar te breng, dan is ons verlore. Daar was gen tyd of kans, om eers 'n krygsraad te roep ni. Ek gryp so mar myn pêrd en jaag storm teen di voet van di berg uit. Hiir en daar siin ek enkele persone, van verskillende veldkornetskappe, oek te pêrd jaag. Ek skré en wenk ver hulle met myn hoed. Ons jaag toen tot onder di eerste afsetGa naar voetnoot5); want di berg maak verskillende afsette; en ons laat ons pêrde somar onder in di kloof staan. Daar onder di eerste krans of rant gaan ons toen sit; ons was mar omtrent 'n 12 man, toen ons daar kom. Mar ons siin toen nog gedurig di manne met 2 en 3 angejaag kom van verskillende kante af. Ek skré en wenk mar gedurig met myn hoed, dat hulle almal daar onder di rant moet by makaar kom. Toen ons omtrent tussen 40 en 50 man by makaar was, kyk ons hoeveul krygsoffisire daar was. Toen was dit net Kommadant Joagim | |
[pagina 69]
| |
Het Veldgeschut der Boeren.
| |
[pagina 70]
| |
Ferreira, van Nuwe Skotland, en ek; en ek was mar assistent-veldkornet, Ek sê toen ver hulle: Ek voel an myn hart dat ons di kop moet neem; want as ons di kop ni dadelik neem ni, en ons gé di Engelse tyd om ver hulle te versterk, dan is ons verlore. Hulle sê, hulle denk oek so. Toen sê ek ver hulle: Mar hiir moet ons met makaar 'n verbond maak, om di kop te neem of om almal te val. Want as ons 'n anval maak, en di kop ni neem ni, sal Generaal Joubert baingGa naar voetnoot1) kwaad wees ver Ferreira en ver my, dat ons teen syn orders di kop bestorm het, (want syn order was om ni di kop te bestorm ni)Ga naar voetnoot2). Hulle sê toen almal: Dis goed; hulle sal my volg en ons sal same di kop neem, of almal same val. Ek sê toen ver hulle: Onse God sal ver ons help, en ons sal di kop neem; want ons kan ni anders ni. Ek sê toen verder ver hulle: Ek siin net mar één plan om di kop te neem. Ons moet ver ons in 2 klompe verdeel. Di een klomp moet reg teen di kop opklim, van di een afset na di ander; en di ander klomp moet 'n koppi neem, wat eenkant van di groot kop uitsteek. Dan kan ons perbeer om o'er en weer skuins makaar los te skiit, en so al hoger op teklim. Ek vra toen ver Ferreira, watter van die twe klompe hy wil anvoer. Hy sê, hy sal di koppi neem. Ons deel toen di manskap, soveul molik vrywillig, tussen ons 2; hulle was toen angegroei tot tussen 70 en 80 man, vollens myn skatting. Ek sê toen ver myn manskap: Party moet met myn same opkruip tot agter di vollende afset of rant, en party moet hiir by di eerste afset agter bly, om di Engelse terug te skiit, as hulle te vêr uitkom, om ver ons te belet, om di vollende rant te neem; want di Engelse skiit toen al pylskote op ons bo van di kop af. Daar kom toen oek nog gedurig enkele persone agterna, wat party agter Ferreira an gaan, en party sig by myn manne voeg. Mar van nou af had ek amper gen tyd meer gehad om om te kyk ni. Ek was mar altyd besig om myn manne an te moedig en vort te help, sodat hulle gen tyd kry om moed te verloor ni. En ons manskap was wel min, mar ons had di dapperste kerels by ons. Di twede rant of afset beryk ons dan oek in tamelik korte tyd en sonder enige nadeel deur di pylskote, wat o'er ons koppe vliig, en op di maniir later een van ons manne gedood het, naamlik Johannes Bekker, en 6 gewond hetGa naar voetnoot3); ni van ons voorste mense ni, mar van ons agterste, sodat ons voorste manne ni eens daarvan geweet het ni. (En dis al ons verliis van di dag). | |
[pagina 71]
| |
Toen ons agter di twede afset was, gaan ons 'n bitji rus agter di krans, dat ons agterste manne kan bykom. Ons siin toen, dat Ferreira en syn manne al an di veg was, want daar was al Engelse op di koppi, wat hy moes neem. Gelukkig kon ons di Engelse, wat op di koppi was, skuins van agter beskiit, terwyl hy hulle van voor beskiit. Hulle vlug dan oek gou, toen hulle di vuur van 2 kante kry, want daar was ni veul skuiling op di koppi ni. Photo van Generaal Joubert.
Genomen op het oogenblik, dat hij, op weg naar de grens, uit den trein stapt. Terwyl ons dus ver Ferreira help, om di koppi te neem, kom myn agterste manskap by, en dit lasGa naar voetnoot1) nog mar altyd agteran van di, wat nog altyd bykom. Ek gé toen weer diselfde order, dat party van mijn manskap agter di middelste rant moet bly, om di Engelse terug te skiit agter di | |
[pagina 72-73]
| |
Vertrek van Generaal Buller naar Zuid-Afrika.
| |
[pagina 74]
| |
bo'enste rant, wat ek nou moes perbeer om te neem. En ek het gesün, dat ons daar hard sou moes veg, want daar sou ons borsGa naar voetnoot1) an bors met di Engelse kom, en daar moes ons win of verloor. En so was dit oek. Toen ons agter di middelste rant uitkom, skiit di Engelse net hard op ons. Mar gelukkig kom Ferreira en syn manskap toen net uit op di koppi, en so kon hulle weer ver ons los skiit, net soos ons ver hulle los geskiit het. So skiit ons skuins o'er en weer makaar los. Ek siin toen, dat onse God ver ons help, en sê dit ver myn manskap wat by ons was, en ons vat nuwe moed. Mar glo my, van toen af het dit hard gegaan. Ons moes op ons buik di berg op kruip agter di hoge polle gras, en van di een klip en kliprantji na di ander. Mar ons kruip al nader en nader, en di geveg word al harder, hoe nader ons kom. Mar ons agterste kerels van di middelste rant af en Ferreira syn manskap hou di Engelse so warm, dat hulle ni durf uitkom om behoorlijk korl te vat op ons ni. Eindelik bereik ons di borant; want di kop is bo plat, met 'n rant van klippers rondom. Toen veg ons amper bors an bors met di Engelse, mar sonder dat ons amper makaar siin. Party keerGa naar voetnoot2) is hulle eenkant van 'n klip, en van ons mense anderkant; party keer kan ons di trompe van makaar syn gewere siin; en ek weet nog ni, hoe dit is, dat daar ni van ons mense geval is ni. Ons liwe Here moet ver ons bewaar hê. Naderhand wyk di Engelse terug, en hulle skiit hou op, mar ek hoor an di skote, dat Ferreira di kop an di ander kant bestorm en net hard veg. Ek dog: Nou is myn tyd. Ek was di voorste van myn manskap en tel myn kop op, om o'er 'n klipkoppi bo op di kop te kyk. Mar ek skrik, toen ek di mag van Engelse bo op di kop siin, hoewel 'n end van ons af was di digte tropGa naar voetnoot3), en an di ander kant veg hulle hard met Ferreira. Ek buk dadelik weer (hulle het my ni gewaar ni), en ek kyk om. Toen siin ek eers, hoe min manskap by my is, en hoe enkeld en uit makaar myn mense ankom. Ja onse liwe Here weet dit, toen sink myn moed ver 'n o'enblik weg. Ek dag: ag, di Engelse kan kom en vang ons klompi hiir met di hande, en maak ons almal vas. En dan het ek geweet, as dit tót di uiterste kom, sal di Engelse ons storm met di baionette. En ek wil ni ontken ni, toen het ek gebruik gemaak van 'n leuen. Ek hoop, onse liwe Here het my dit vergewe! Ek wenk toen met myn hoed en ek skré: “Kerels, kom nou! Kom gou! di Engelse vlug!” A ja, toen borl myn kerels agter di klippe uit, en di agterste kom an, dat dit help. Ons storm toen somar bo op di rant, ek denk, ons was daar omtrent 'n 40 of 50 man, en di Engelse was 'n 30 of 40 tré van ons af. | |
[pagina 75]
| |
Ons vuur toen op di Engelse so hard as ons kan, want hulle staan toen oop en bloot, en ons het tog 'n bitji skuiling agter di klippe. Di Engelse wil ons toen storm met di baionette, mar ons skiit hulle tot twe male terug. Net toen di Engelse ver ons storm, kry Ferreira weer kans, en hy kom oek uit met syn manskap en ko'elGa naar voetnoot1) hulle vuurwarm van di ander kant at. En net op di kritike o'enblik hoor ek van 'n derde kant af oek skiit; daar kom toen Stefanus Trichard en D. Malan met 'n klompi Utregse mense oek uit. Toen kry di Engelse dit van 3 kante af gelyk. En ek denk, dis net toen oek, dat Colley geval is. Dit kon di Engelse ni staan ni. Dit kom toen te hard. En hulle bars somar di berg anderkant af. Plaats, waar Colley gevallen is op den Amajuba.
Ons mense loop toen somar storm, om di Engelse wat vlug van agter af te skiit. En ek oek same. Mar 'n menigte Engelse bly somar staan, en gé ver hulle o'er. Toen ek siin, hoe baing Engelse daar nog agter ons staan, wat ver hulle o'ergege het, werd ek bang, as hulle siin, hoe min ons is, dat hulle straks ver ons van agter kan anval, en as di voorste wat vlug dan omspring, dan is ons tussen twe vure. Ek ken gen Engels ni, mar ek kry toen gou een van ons jonge kerels, wat Engels ken, en | |
[pagina 76]
| |
ek sê ver hom: “Skré nou hard ver hulle in Engels, as hulle ver hulle wil o'ergé, sal hulle niks kwaads o'erkom ni. Mar dan moet hulle almal gaan plat lê, tot di geveg verby is. Want as een syn kop optel, dan kan ek ni help, as hy 'n ko'el kry ni.” Hulle gaan toen almal plat lê, en so kon ons manskap di vlugtende Engelse agterna skiit. Party spring somar di hoge kranse af, en party het in di kranse en bosse bly hang. Daar is di dag van di Engelse geval 4 offisire, met ColleyGa naar voetnoot1) daarby, en 86 man, en gewond 8 offisire en 125 man, en 6 offisire, waarby was een Luitnant-Kolonel, en 51 man het ons gevange geneem. Ons siin toen, dat Colley amper syn hele mag op di kop had, en dat hulle neerlaag volkome was; want di, wat gevlug het, vlug party somar verkeerde koers di Drakensberg in. En di wat halfpad na di Kamp onder by di kanonne was, vlug oek party di Kamp verby. Toen al ons mense by makaar was op di kop, na afloop van di slag, was ons tussen 180 en 200 man. Ons maak toen plan, om 'n kleine wag by di krygsgevangene op di kop te laat, en di Engelse kamp te gaan bestorm. Mar terwyl ons nog daaro'er planne maak, kom daar 'n digte mis op uit Natel, so skilik en so dig as ek nog ni gesiin het ni. Toen sê ons almal: Né, dis di hand van di Here, wat sê: “So vêr, mar ni verder ni!” En ons dank di Here ver syn verlossing op di Sondag aand.’Ga naar voetnoot2)
Dat was de groote, heerlijke Amajubadag, waarop God de Boeren, die slechts 2 man verloren, redde. En de Engelschen moesten dien dag niet vloeken, want hij is niet ongedaan te maken en de almachtige God heeft hem als met een ijzeren en onuitwischbare griffel geschreven op de geschiedrollen der Transvaalsche Boeren, opdat zij zouden leeren verstaan, dat God is een Hoorder en een Verhoorder des gebeds.... En in dien geest hebben de helden van Amajuba het dan ook, neergezeten bij de flikkerende kampvuren, aan de jongere wapenbroeders verteld. Soms parelde er een traan in de blauwe oogen van die krachtige en geharde mannen, als zij verhaalden hoe de Heere in den nijpendsten nood en in de bitterste ellende steeds als een verrassend Uithelper tusschenbeide was gekomen, tranen, waarvoor zij zich niet behoefden te schamen. En zij wezen met uitgestrekte hand naar het zuiden, en daar, op den achtergrond, beschenen door het licht der maan, stond de Amajuba als een eeuwig gedenkteeken van Gods onwankelbare trouw..... | |
[pagina 77]
| |
Paardenwacht der Boeren: De paarden gekniehalsterd.
| |
[pagina 78]
| |
Zoo zaten de Boerenkrijgers dan om hun kampvuren, en de verhalen werden afgewisseld door het zingen van psalmverzen en boven berg en heuvel rees uit duizenden monden het roerend schoone gebed: ‘Maak Uwe weldaân wonderbaar,
Gij, Die Uw kindren wilt behoeden
Voor 's vijands macht en vreeslijk woeden,
En hen beschermt in 't grootst gevaar!
Wil mij Uw bijstand niet onttrekken;
Uw zorg bewaak' mij van omhoog;
Bewaar m' als d' appel van het oog;
Wil mij met Uwe vleuglen dekken!’
Alles voorspelde den snel naderenden oorlog, en als een vreeselijke wervelstorm zou hij niet alleen over Transvaal en Vrijstaat, maar over geheel Zuid-Afrika heentrekken. Het zou een bloedbad worden, een ontzettend, gruwelijk bloedbad! De heiligste banden zouden worden verscheurd! Immers in Zuid-Afrika zijn Afrikaanders en Engelschen, en Engelschen en Afrikaanders onder elkander gehuwd, en deze door Chamberlain en Milner in wreede lichtzinnigheid opgedrongen oorlog zou voor een deel een ware burgeroorlog worden, een bittere rassenstrijd, waarin de vader zou opstaan tegen den zoon, en de zoon tegen den vader, en de heilige erve van den huiselijken vrede zou worden verwoest en vernietigd! Allen, die den vrede liefhadden, waren diep bedroefd, en men vraagde zich af, of er dan toch nog geen uitweg was om deze verschrikkingen te ontgaan. Als antwoord daarop kwam het bedriegelijke woord van den Gouverneur der Kaapkolonie Milner: ‘Ik wil mijn best doen.’ Het is de laatste zonnestraal geweest, die tusschen de saamgepakte donderwolken is doorgekomen. Ach, ware het een eerlijk woord geweest! Met beide handen greep President Steyn deze laatste kans aan. Hij beloofde Milner, alles te zullen doen, wat den weg tot een voor beiden eervol vergelijk zou kunnen banen. Hij wilde al het mogelijke doen, ja, hij maakte zich sterk, de Transvaalsche Regeering te bewegen, om de Engelsche suzereiniteit in buitenlandsche aangelegenheden te erkennen. Maar Steyn begreep de Engelsche Regeering niet. 't Was haar immers niet te doen om een eervol vergelijk; - wat gaf zij om een eervol vergelijk! De goudmijnen moest zij hebben, en de Transvaal moest worden vernietigd, en het Afrikaanderdom moest dood; maar men was nog niet gereed voor den oorlog, en er moest tijd worden gewonnen. De Engelsche legers waren immers nog niet aangekomen, de Engelsche kanonnen met hun lyddietbommen, de Martini-Henry's met hun dumdumkogels nog niet alle verscheept. | |
[pagina 79]
| |
Zitting van het Engelsche Parlement na het Ultimatum der Boeren.
Mr. Balfour zegt: ‘Wij hebben den steun van het geweten van geheel de natie achter ons.’ - Blinde leidslieden der blinden! zeggen wij. | |
[pagina 80]
| |
Milner hield Steyn dus op het sleeptouw, en zorgde er voor, dat diens voorstellen verminkt naar Londen werden overgeseind. Het antwoord, dat het Engelsche ministerie zond, laat zich wel denken. Maar uit een zielkundig oogpunt moet men toch vragen: Waarom vervolgde Gouverneur Milner het arme Afrikaanderdom toch met zoo'n wreeden en onmenschelijken haat? Waarom moest het worden verpletterd, uitgeroeid en uitgemoord? Geen woorden zijn streng genoeg om uitdrukking te geven aan de laagheid der handelingen, waarmede de Engelsch-Afrikaansche politici hun doel trachtten te bereiken. Er was geen hoop meer; de Engelsche Regeering was vast besloten, de zelfstandigheid der Transvaalsche Republiek te vernietigen, en de ernstige stemmen van rechtschapen Engelschen, die op het ontzettend oordeel wezen, dat Engeland door zijn Afrikaansche staatkunde zich op den hals haalde, verloren het vermogen om de volksconscientie te treffen. Het Engelsche volk, waarin zooveel groote en edele krachten sluimeren, was door een Godvergeten pers op een diep betreurenswaardig dwaalspoor gebracht, en zóó dikwijls was het zwart op wit gedrukt, dat de Boeren een bende psalmzingende schurken waren, dat het is geworden de vaste overtuiging der natie. Maar het Boerenvolk, opgesprongen van zijn haardsteden, om goed en bloed te offeren voor zijn vrijheid, voor zijn recht, voor het heilig pand, ontvangen uit Gods eigen hand, was nu het talmen moede, en zond zijn Ultimatum. Het is een treffend staatsstuk, vol waardigheid, mannelijken ernst en moed. Nog tot het uiterste oogenblik strekt de vrije Republiek de hand ter verzoening uit, wijst nogmaals op het onrechtmatige van Engelands optreden, en biedt voor het laatst Minister Chamberlain de gelegenheid, het geschil tot een bevredigend einde te brengen, mits de Engelsche Regeering het bewijs levere, dat zij in goede trouw wil onderhandelen. Het Ultimatum stelde de volgende eischen: 1ste alle wederzijdsche geschilpunten worden opgelost door vriendschappelijke arbitrage of op eenige andere vriendschappelijke wijze, zooals tusschen Engeland en de Zuid-Afrikaansche Republiek zal worden overeengekomen; 2de de Britsche troepen aan de grenzen der Republiek zullen onmiddellijk worden teruggetrokken; 3de alle troepenversterkingen, die sedert 1 Juni 1899 in Zuid-Afrika zijn aangekomen, zullen van daar worden teruggetrokken binnen een redelijken tijd, vast te stellen door Engeland en de Republiek, terwijl, wordt deze voorwaarde aangenomen, de Regeering der Republiek bereid is de gewapende burgers van de grenzen terug te trekken; | |
[pagina 81]
| |
Vechtgeneraal,
Opperbevelhebber van de verbonden legers en Vice-President van de Zuid-Afr. Republiek. | |
[pagina 82]
| |
4de de Britsche troepen, die over zee onderweg zijn, zullen op geen punt in Zuid-Afrika aan wal worden gezet. De Regeering der Republiek eischte met nadruk een bevestigend antwoord op deze vier punten, en verzocht de Britsche Regeering dringend, haar antwoord niet later te zenden dan Woensdagavond 11 October, 's avonds halfvierGa naar voetnoot1), terwijl het onverhoopt niet-ontvangen van een bevredigend antwoord binnen den gestelden termijn de Regeering der Zuid-Afrikaansche Republiek tot haar groot leedwezen zou noodzaken, de oorlogsactie der Britsche Regeering te beschouwen als een formeele oorlogsverklaring. Engeland zond een antwoord, dat aan kortheid, koelheid en hooghartigheid niets te wenschen overliet, en voor het kleine, zwakke Boerenvolk van Transvaal en Vrijstaat schoot er niets anders over, dan den strijd met het Britsche wereldrijk uit te vechten tot aan het bittere einde. Op Woensdag 11 October, des avonds halfvier, trad de oorlogstoestand in. |
|