Hoor, wat is dat?
Dat is het gebrul van een wild dier, dat honger heeft, en Pluto springt overeind. Maar zijn jonge meester tikt hem even op den kop, en hij gaat weer liggen.
Daar weerklinkt een schel, scherp gekrijsch; de hond slaat aan, luid en driftig.
‘Koest, Pluto!’ zegt de jager; ‘'t is de nachtvogel maar, daar boven ons.’
De roofvogel slaat de zware vleugels uit, en de twijgen brekend, verdwijnt hij in de duisternis.
Stil, onbewegelijk houdt de jonge Wessels stand. Hij is werkelijk een geboren jager, want hij bezit geduld, volharding en kracht. Twee uren lang heeft hij reeds op dezen post gestaan, en hij zou er geduldig twaalf maal twee uren staan, als het noodig was.
Doch plotseling gaat er een eigenaardige rilling door zijn leden. Zijn hooge gestalte wordt nog grooter; zijn neusvleugels bewogen zich; er gaat een bliksemsnelle tinteling door zijn oogen.
De jager heeft het wild geroken.
De hond spitst zijn ooren, en springt overeind.
‘Koest Pluto!’ zegt zijn meester zacht maar met klem - ‘lig!’ De hond legt zich weer neder, maar zijn staart beweegt zich, en zijn neus snuffelt in de lucht.
Er komt een geluid van krakende wagenassen en stommelende wielen. Langzaam maar gestadig komt dat geluid nader. Nu kan men het getrappel van paarden en het loeien der trekossen hooren.
Honderden soldaten naderen; men kan hun stap reeds onderscheiden.
Zij loopen onregelmatig, in groote groepen; de officieren voorop en ter zijde.
‘Wat is dat hier?’ vraagt een gedempte stem.
‘Een holle weg,’ antwoordt een tweede.
‘'t Is hier een Egyptische duisternis,’ zegt de eerste.
‘Maar de whiskey maakt het licht,’ zegt de tweede, een flinken slok uit zijn veldflesch nemend.
Nu komen de muilezels; de jonge jager hoort het schuren der lichte bergkanonnen, die langs de zijden der dieren aan stevige riemen zijn vastgesjord.
Hij stoot met den voet tegen den grond - er liggen een aan-