De helden van Zuid-Afrika
(1897)–Louwrens Penning– Auteursrecht onbekendHoofdstuk XVI.Pretorius, de man met het moedige hart en het schrandere brein, de man, wien de onverwelkelijke eere zal verblijven, dat hij onder diep ontmoedigende omstandigheden den hachelijken strijd tegen den Koning der Zoeloe's dorst aan te binden, was met zijne Boeren op marsch gegaan. Allen waren van het gewicht en den ernst hunner taak doordrongen; allen wisten het, dat de strijd zou uitloopen op zegepraal of ondergang. Daarom werd de veldtocht begonnen met een plechtigen bededag. Sarel Cilliers, de even vrome als onverschrokken krijger, leidde, op een kanonwagen staande, de godsdienstoefening, en in naam van al de strijders zijne handen uitbreidend naar den hemel, sloot hij een verbond met God den Heere. In dit verbond legden de Boeren de plechtige gelofte af, dat zij, mochten zij zegepralen, den dag der overwinning telken jare met geheel hun volk den Heere zouden heiligen. Van vlugge boodschappers hoorde Kloppers, dat Pretorius met zijn kommandoGa naar voetnoot1) in snelle tochten voorttrok, het zuidoosten in, en de gewichtige tijding, dat de Zoeloe's van het naderen der Boeren waren verwittigd, en dat hunne rookseinen reeds van de toppen der bergen werden gezien. Elk oogenblik was er dus een gevecht te verwachten, doch verscheidene dagen zijn er sedert die laatste tijding weer verstreken, en Kloppers heeft niets meer vernomen. | |
[pagina 130]
| |
Van den naasten heuvel heeft hij een soort observatiepost gemaakt, en daar staat hij nu weer met Ouderling de Jong en Barend Jansen naar het oosten te turen. Floor en Willem zijn al heel vroeg uitgereden, om het een of ander nieuws op te sporen, maar 't is al bijna middag, en nog zijn ze niet thuis. In de verte ziet Kloppers nu toch iemand naderen: 't is een Griqua. De Boeren houden hem aan. ‘Hebt ge iets van den oorlog gehoord?’ ‘Ik heb vernomen, dat er een groote slag is geleverd.’ De Boeren spitsen hunne ooren. ‘En hoe is 't afgeloopen?’ De Griqua haalt de schouders op: ‘Ik weet het niet.’ De Boeren doen hem honderd vragen, maar meer weet hij niet, dan dat er een groote slag is geleverd. 't Is schraal nieuws. Tegen den middag komen er twee Kaffers voorbij. Zij bevestigen het, dat er geducht is gevochten. ‘Er moeten veel Zoeloe's gesneuveld zijn,’ zegt de grootste. ‘Ja, dat denk ik ook wel,’ zegt Barend Jansen, terwijl hij aan zijn ruigen baard trekt. ‘En de Boeren moeten woest hebben gevochten,’ zegt de kleinste. ‘Dat betwijfel ik evenmin,’ zegt Barend Jansen, ‘maar vertel nu eens, wie heeft het gewonnen?’ Ja, dat wisten ze niet, maar ze geloofden wel van de Boeren. Veel wijzer waren de Boeren van die berichten nog niet geworden, maar de geruchten waren ten minste gunstig, en dat was al vast iets. Zij bleven op hun observatiepost, maar er kwam geen mensch meer in 't zicht. ‘Geen tijding goede tijding, zullen we maar denken,’ zeide Gert Kloppers, ofschoon hij ongeduldig heen en weer liep. Tegen den avond kwam eindelijk Floor opdagen. Hij had een Griqua aan zijne zijde; de man bereed een os. 't Was een vreemd gezicht: een ossenruiter naast een paardenruiter. Het gelaat van Floor stond waarlijk niet vroolijk. Strak en ernstig stonden zijn trekken. ‘Dat is slechte tijding,’ zeide Kloppers. De anderen zeiden geen woord. | |
[pagina 131]
| |
Kloppers had juist gegist. ‘Ik heb een Zoeloe-krijger gesproken,’ zeide de Griqua, ‘die den slag heeft meegemaakt. Hij deelde mij mee, dat de Zoeloe's de Boeren in een hinderlaag hadden gelokt, waar dezen niet uit konden. Zij hadden als leeuwen gevochten, en honderden Zoeloe's doodgeschoten, maar eindelijk werden ze overmand en de meesten sneuvelden. Ook de generaal is gesneuveld.’ ‘Hoe heet de generaal?’ vraagde Kloppers. ‘Ik heb den naam hooren noemen, maar hij is me ontgaan.’ ‘Heet hij Landman?’ De Griqua schudde van neen. ‘Jager?’ De Griqua schudde weer. ‘Pretorius?’ ‘Ja, Pretorius, zoo heet hij.’ Toen verbleekte Kloppers, maar Barend Jansen klemde de tanden op elkaar. ‘'t Zou vreeselijk zijn -’, zeide Kloppers. ‘Als 't waar is,’ zeide Barend Jansen. In de pijnlijkste onzekerheid liep de dag ten einde. Willem was niet gekomen. Slechts één persoon in het geheele lager stond in het geloof, dat de slag was gewonnen. Die persoon was een vrouw. Die vrouw was de vrouw van Kloppers. ‘God heeft ons de overwinning gegeven,’ zeide zij. ‘Wie heeft u dat gezegd?’ vraagde een verstandige, voorzichtige Boer. ‘Dat heeft de Heere mij geopenbaard,’ zeide ze. De Boer haalde de schouders op. ‘In die zaken moet men zeer behoedzaam zijn,’ zeide hij; ‘hoeveel droevige vergissingen hebben christenen op dat punt gemaakt!’ ‘Maar ik vergis mij niet,’ zeide zij. Zij was van haar punt niet af te brengen; zij stond in een onwankelbaar geloof.
Bij het krieken van den dageraad stonden weer een tiental Boeren op den uitkijk. Wijd, wijd in de verte zagen zij een kleine, zwarte stip. Nu was ze verdwenen; maar het volgende oogenblik was ze weer zichtbaar. | |
[pagina 132]
| |
Zij naderde snel. ‘We zullen 't gauw weten,’ zeide Kloppers, ‘wie 't is.’ Hij zette zijne valkenoogen wijd open. ‘'t Is Willem,’ riep hij plotseling; ‘er is geen twijfel aan, 't is Willem - maar hij rijdt als een dolle; hij zal den Vos nog doodrijden - kijk, daar gaat hij den heuvel af - het paard zal de pooten nog breken bij dien woesten rit - nu is hij verdwenen in de vallei - daar is hij al weer op den volgenden heuvel - hij zwaait met het geweer - dat is een goed teeken - hij roept - ik kan hem niet verstaan - ik houd het hier niet langer - voorwaarts!’ De tien Boeren, Kloppers voorop, liepen den ruiter tegemoet. Hij stond in de stijgbeugels, en hij zwaaide al door het geweer boven zijn hoofd, en hij riep met zijn frissche, heldere stem: ‘Hoera! Overwinning en zegepraal!’ De Boeren waren zich zelve niet bij deze heugelijke tijding. Zij namen hunne hoeden, en zwaaiden ze; zij namen hunne geweren en losten vreugdeschoten - Hoera! Overwinning en zegepraal! Nu was Willem bij de Boeren aangekomen. ‘Het leger van Dingaan is geducht geslagen; waarschijnlijk is ons kommando reeds zijn hoofdstad binnengedrongen. Het vierde gedeelte van het Kafferleger ligt dood op het slagveld.’ Zoo luidde Willem's kort, bondig rapport. ‘Van wien weet ge 't?’ vraagde zijn vader. ‘Van den Hottentot, die door Dirk met een brief aan ons is afgezonden.’ ‘Een brief? waar is de brief?’ ‘Hier,’ zeide Willem, terwijl hij een pakje, in een stuk buffelleer gerold, overhandigde. ‘En waar is de Hottentot?’ ‘Ik heb hem achtergelaten; de kerel kon me niet bijhouden.’ Ouderling de Jong zou, als de geleerdste, den brief ontcijferen, die op verscheidene dikke, grauwe repen papier was geschreven. De letters waren echte hanepooten, maar de Jong kreeg het kunststuk klaar, en ontcijferde die wonderlijke hieroglyphen. De brief luidde aldus: | |
[pagina 133]
| |
Maandag, 17 December 1838. Geliefde Ouders, Broeders, Vrienden en Bekenden! Wij, Afrikaansche Boeren, hebben het nu met Gods hulp zoover overwonnen. De Zoeloe's hebben ons gisteren morgen met 12000 man aangevallen, maar wij hebben hen overwonnen. Ons kommando was sterk 450 man. Van onzen kant is niemand gevallen, en slechts 3 menschen gekwetst, namelijk onze generaal, Flip Fourie en Gert Raads, maar die kwetsuren zijn van lichten graad. Van de Zoeloe's zijn op het slagveld gebleven 3250 man dood, buiten de gekwetsten en tien kapiteins, alles netjes geteld. Wij hebben ons nu gewroken op onze vijanden, Vader; de Heere gaf hen in onze hand. En Teunis de leeuwenjager heeft ook vreeselijk gevochten; hij heeft gevochten als een woedende leeuw. Onze dappere generaal heeft gezegd: Jongens, je hebt Dingaan nu een flink pak slaag gegeven, maar nu moeten jullie hem nog een flink pak geven. En nu gaan wij op zijn hoofdstad aan, maar het moet maar een krot zijn, zooals Teunis de leeuwenjager zegt. Lieve Ouders, de Heere heeft den vijand in onze hand gegeven, en wij komen dankensstof te kort. Hij heeft ons wonderlijk geholpen. Ouderling Sarel Cilliers zegt, dat hij tegen ieder wil volhouden, dat God eerst een volk in de laagte drukt, opdat het zich zal verootmoedigen voor Hem, en dan er weer uithelpt. Hij kan dit ook heel netjes uit de geschiedenis van het Oude Testament bewijzen. En hij beweert ook, dat wij nu maar de instrumenten in des Heeren hand zijn, om het veel onschuldig vergoten bloed te wreken. En dus den Heere komt al de eere toe en niet ons. Ik ben nog fiksch en gezond, maar ik kan beter schieten als schrijven. Enfin, wij zullen er verder maar het beste van hopen. Weest nu allen gegroet. Ik eindig met de pen, maar niet met mijn gedachten. Ik denk veel aan jullie, en ik hoop dat wij elkander in gezondheid weer mogen zien.
Weest nogmaals gegroet
van Uw liefhebbenden Zoon, Broeder en Vriend,
Dirk Kloppers. |
|