kroppen. Hij zette de tanden vast op elkander, en legde het geweer ten tweeden male aan. Wel was zijn gelaat een tint bleeker dan gewoonlijk, maar onbewegelijk lag de loop van het geweer in zijn sterke hand.
De spanning onder de toeschouwers had thans haar hoogtepunt bereikt; zelfs het gefluister verstomde.
Dirk brandde los.... de flesch vloog in duizend scherven....
Er volgde een oorverdoovend gejuich. Men zwaaide met de geweren, met de hoeden, met de petten, en de jonge Boeren brachten een geestdriftig hoera uit voor Dirk Kloppers en Tijs de Jong.
Maar Teunis Smit riep: ‘Vooruit, overdoen! Wie het eerste mis schiet, is overwonnen.’
Hij wachtte een paar minuten, doch noch Dirk noch Tijs, die met elkander stonden te fluisteren, schenen het gehoord te hebben.
‘Nu, zijn de heeren van plan, om van de week nog te beginnen?’ schreeuwde de leeuwenjager.
‘Neen,’ zeide Dirk, ‘van de week komt er zèker niets van.’
Hij reikte Tijs de hand, en hand aan hand wandelden zij te samen naar de scheidsrechters toe.
‘De strijd is niet beslist: nu hebben we geen schutterskoning van daag,’ zeide Teunis Smit gemelijk.
‘Ge hebt er dezen keer twee,’ antwoordde Tijs lachend: ‘dat is goed voor de verandering.’
De toeschouwers vonden het blijkbaar ook, maar de dikke veerman zeide spottend: ‘Een mooie wedstrijd hier! Een mooie boel’ en na een poos ging hij wrevelig en mopperend heen. Twee jonge menschen slopen hem achterna.
Hij was misschien een vijftal minuten weg, toen hem plotseling de stok onder de hand werd weggestooten.
Hij keerde zich om, en zag een blauw rookwolkje.
‘Ik wil wedden, dat die lange slungel van Kloppers dat heeft gedaan,’ zeide hij.
Maar die weddenschap zou hij verloren hebben, want Tijs de Jong had het gedaan.
Het volgende oogenblik werd hem de steenen pijp van tusschen de tanden weggeschoten.
‘En dat heeft me Tijs de Jong geflikt, die rekel,’ liet hij er op volgen. Ook dat was niet waar, want het laatste schot was van Dirk Kloppers.
‘O dat nare Boerenras,’ riep hij, de vuist ballend; ‘die ellendelingen!’