een voorwiel van den achtersten wagen nazag, leunde Floor tegen den voorsten ossenwagen aan. Hij tuurde zwijgend naar den blauwen hemel, waar een paar grijze wolken voorbij dreven, terwijl hun schaduw langzaam over de onmetelijke velden gleed.
Er lag een trek van bitter verdriet op zijn gelaat. Meer dan hij 't zeggen kon, hinderde het hem, dat zelfs de kleine Willem reeds met vaardigheid het geweer, dat machtig wapen in de hand van den Boer, kon hanteeren, terwijl hij er niet de minste geschiktheid voor bezat.
Wèl had hij zich een groote bekwaamheid eigen gemaakt in het werpen van zijn strijdbijl, maar wat baatte dat?
Twintig maal had hij klaar gestaan, om een wild dier het scherpe staal naar den kop te slingeren, maar elken keer was de buit hem ontsnapt, voor het onder het bereik van zijn bijlworp kwam.
Hij was nutteloos; dat voelde hij. Hij wilde nuttig zijn, en hij kon het niet, en hij schaamde zich over iets, dat hij toch niet verhelpen kon.
En juist, terwijl hij zich in deze zelfpijnigingen verdiepte, richtte zijn moeder, die in de schaduw van den wagen gezeten, bezig was met kleeren verstellen, zich tot hem met de woorden: ‘Zoo Floor, staat gij daar weer te suffen? Waarom ben je niet meegegaan op de jacht?’
‘Ge weet het: ik kan niet schieten.’
‘Ja, de kleine Willem beschaamt je,’ zeide de moeder.
‘Kan ik dat helpen?’ antwoordde hij op stroeven toon.
‘Gij zijt een hals, een tobbert,’ vervolgde vrouw Kloppers. ‘Een Boer, die geen geweer kan hanteeren, is een oneer voor de familie.’
Zij bedoelde dat zoo erg niet, maar zij was van morgen door allerlei kleine wederwaardigheden ontstemd geraakt, en zij woog hare woorden niet.
Maar bij Floor, die in een hoogst prikkelbaren toestand verkeerde, viel dit woord als een snijdend zwaard in de ziel.
‘Een oneer?’ riep hij met schorre stem, ‘een oneer?’
Hij was zoo wit geworden als de gekalkte muur, en hij beet op zijn lippen, dat het bloed er uit sprong.
En voor de moeder er aan dacht, om hem terug te roepen en te kalmeeren, verliet hij met haastige schreden de legerplaats, niet in staat den storm te bezweren, die in zijn binnenste woedde.
Nu hij zich verwijderd had, begreep de moeder eerst, dat