Dirk knikte en brandde los.
Met een akelig gehuil beantwoordde de tijger het schot.
Hij deed een geweldigen sprong, maar midden in den sprong viel hij met een harden slag tegen den grond.
Dirk had hem genoeg gegeven.
Voorzichtig slopen de Boeren nu met toortsen naderbij, en wachtten bedaard zijn laatste stuiptrekkingen af. Toen het roofdier dood was, onderzochten zij in de eerste plaats de plek, waar de kogel was doorgedrongen. Dat is altijd hun eerste werk. Voor zij de waarde van den buit taxeeren, gaan zij de waarde van het schot taxeeren.
‘Een mooi schot,’ zeide de achttienjarige Kees Bouwer tot Tijs, den zoon van ouderling de Jong.
Dat Kees deze opmerking bepaald aan Tijs de Jong maakte, had een bijzondere reden. Kees was wat plaagachtig van natuur, en hij wist, dat er tusschen Dirk Kloppers en Tijs eenige naijver bestond op het punt, wie van beiden het beste kon schieten. Trouwens wat de edele schutterskunst betreft, zijn de jonge Afrikaansche Boeren altijd eenigszins jaloersch op elkander.
‘Zoo goed kunt gij het toch niet,’ liet Kees er minder edel op volgen.
‘Och,’ zeide Tijs, de schouders ophalend, ‘'t is een gelukkig schot.’
‘'t Is een meesterlijk schot,’ antwoordde Kees, ‘en tegen Dirk moet je 't afleggen.’ ‘Goed, laat me 't dan afleggen,’ zeide Tijs wrevelig, en het gezelschap den rug toekeerend, riep hij: ‘Wel te rusten, en zegen met den tijger!’
Toen ging hij naar zijn tent, en wierp zich ontstemd op een bos hooi neer. Maar spoedig viel hij in slaap en droomde van wilde avonturen met tijgers, leeuwen en olifanten.
Ook de anderen zochten nu spoedig hunne tenten op. Men gaf elkander de hand, terwijl Gert Kloppers en Dirk nieuwe brandstof op het vuur wierpen en zich voor de koude met een schapenvacht dekten.
Van achter het gebergte klom de maan thans op in stille majesteit, en terwijl de toppen der bergen en de velden baadden in haar zacht glanzend licht, hing boven de spleten en kloven van het gebergte tastbare duisternis. Witte dampen stegen op, en aan den diep blauwen hemel schitterden de sterren als juweelen op het nachtelijk kleed van den Almachtige.
Maar scherper klonk uit de verte het gehuil der gevlekte