vend als de orkaan het dorre gebladerte in den herfst....
Maar het was slechts een vizioen, een schitterend vizioen, en het duurde niet langer dan een oogenblik.
‘Heden avond is het krijgsraad, Wessels; jij zult daar met de andere verkenners, die reeds terug zijn, verslag afleggen van je tocht.’
Zij daalden nu samen den heuvel af, en bereikten Botha's grooten voshengst, die gekniehalsterd was.
‘A propos,’ meende de generaal, in het zadel stijgend: ‘heb jij ook niet een vos gereden?’
‘De Rooibaatjes hebben hem mij afhandig gemaakt, Generaal.’
‘Zoo - dat is niet mooi van onze Rooibaatjes. En hebben ze jou dat aftandsche, suffe beest er voor in ruil gegeven?’ vroeg de generaal, naar de pony wijzend, die met droefgeestig neerhangenden kop lusteloos naast zijn meester voortstapte.
‘Dat hebben ze niet eens gedaan, Generaal - ik heb dat beest onderweg opgedaan.’
‘Zulke schelmen,’ lachte Botha: ‘nu, we zullen zien, of we jouw vos niet terug kunnen vinden aan den overkant van de Tugela.’
Hij sloeg met de karwats de muggen weg, die om den kop gonsden van zijn paard, en reed snel heen.
De jonge jager keek hem nog even na.
‘'t Is een veldheer,’ zeide hij langzaam: ‘een geboren veldheer, een veldheer bij de gratie Gods!’
Toen nam hij het oude beest bij den teugel, en leidde het stapvoets naar het kamp der Boeren.