‘Dat zijn de stemmen van de bomen die er ooit groeiden en bloeiden en gelukkig waren. Maar toen kwamen de mensen met hun zagen en andere gereedschappen en hun machines...’
Mamabons gebrom was nauwelijks te verstaan. Dat kwam niet alleen door de wind, maar ook omdat haar woorden zo verdrietig klonken. ‘Alleen hun stemmen zijn gebleven. In een maannacht als deze, als er een krutu gehouden wordt, laten ze zich horen omdat ze graag aan de krutu zouden meedoen.’
De meisjes moesten even nadenken over wat Mamabon hun had verteld. Het was een wreed en tegelijkertijd een zielig verhaal. Toen vroeg Cynthia:
‘Maar Mamabon, waarom doen de mensen dat dan? Ze vernielen op deze manier toch de natuur en dat mag toch niet?’
‘Dat komt allemaal door de hebzucht van de mensen, door hun begeerte. Het is goud, goud, goud dat ze willen hebben. Daarom vernietigen ze ons mooie bos.’
‘Maar jullie bloemen lijken op goud’, merkte Viola op.
‘Lijken op goud ja, lijken op goud’, bromde Mamabon ernstig. ‘Vroeger, heel lang geleden, waren de mensen er tevreden mee om naar het goud van bloemen te kijken. Goudgele bloemen maken je warm van binnen als je er goed naar kijkt. Helaas kwam er een tijd dat de mensen meer gingen houden van koud, hard metaal dat ze “edel metaal” noemen, dan van de warmte van gouden bloemen. En omdat dat koude metaal diep in de grond verborgen is, kapt men delen van het bos om ernaar te kunnen zoeken.’
Mamabon zweeg en ook de meisjes wisten niets meer te zeggen. Ze knepen in elkaars hand telkens als ze weer boven zo'n vreemde plek vlogen en de jammerende stemmen van de verdwenen bomen hoorden. Als ze dan om zich heen keken, zagen ze steeds bloemen van de vliegende bomen vallen...
Na enige tijd begonnen de bomen te dalen. Onder hen, midden in het bos, was een grote open plek die extra verlicht leek door de maan. De bosgroenhartbomen stonden hun familieleden uit de stad op te wachten. Even later was de open plek helemaal vol met goudgele bomen. Cynthia en Viola begrepen toen dat, wat uitbundig maanlicht geleken had, het licht was dat de vele gele bomen met elkaar uitstraalden. Ze hielden hun adem in, zo mooi was het. Samen met Wolkje bleven ze doodstil op de tak van hun eigen Mamabon zitten.
Het was een krutu, had ze gezegd. Bij een krutu wordt er veel gepraat, dat wisten de meisjes wel. Ze waren dus niet verbaasd toen alle bomen begonnen te praten. Maar in hun eigen taal, zodat ze er helemaal niets van konden verstaan. Ze hoorden geen woorden, alleen maar een zangerig zoemen, brommen, gonzen en trillen van vele groenhartbomenstemmen door elkaar. Het leek wel zingen. En omdat ze toch niets konden verstaan van wat er tijdens de krutu besproken werd, dwaalden hun blikken al gauw af naar de omgeving.
Viola ontdekte ze het eerst.
‘Kijk Cynthia, kijk daar! Mijn ontsnapte vliegers!’
Toen zag Cynthia ze ook. Tussen de bomen bewogen ze zich voorzichtig voort. Je kon het niet echt ‘vliegen’ noemen. Het leek eerder alsof ze net zo nieuwsgierig waren als de meisjes naar wat er door de bomen besproken werd.
‘Kijk daar de paarse met de witte sterretjes die gisteren ontsnapt is’, riep Cynthia.
‘En daar is er nog één en daar nog één’, wees Viola.
‘Kijk een vuurrode met groene vliegtuigjes erop, was je die ook kwijt?’
‘Ja, ja, ja, ze zijn allemaal van mij!’
Viola werd er opgewonden van.