in mijn ruiker terechtgekomen. Er vallen dan altijd maar enkele bloemen omdat de vlieger iets moois is en vaak even kleurig als wij. We schrikken daar altijd maar een klein beetje van.’
‘Ik hou ook van vliegeren hoor’, zei Cynthia, ‘soms alleen, soms met mijn broers, soms met Viola. We kopen onze vliegers ook altijd bij Viola.’
‘Viola... Viola...’, zei de boom nadenkend, ‘wat een prachtige naam..., eigenlijk even mooi als Cynthia. Is zij je vriendin?’
‘Ja, mijn vriendin, maar ook mijn buurmeisje en mijn klasgenootje. We zijn samen over naar de vierde klas. Ze maakt prachtige vliegers en die verkoopt ze. Met het geld kan ze aan het eind van de vakantie zelf haar schoolspullen kopen.’
‘Kijk’, zei de boom, ‘dat vind ik nou een flink meisje. Daar word ik helemaal vrolijk van.
Van zoiets groeien er dan vaak stilletjes een paar bloemen bij in mijn ruiker.’
‘En... weet je Mamabon’, fluisterde Cynthia geheimzinnig, ‘volgens mij maakt Viola tovervliegers.’ Haar fantasie kreeg alweer een kans.
‘O ja?’ vroeg de boom belangstellend, ‘hoezo dan, tovervliegers?’
‘Het gebeurt wel vaker dat er in de nacht een vlieger ontsnapt. Die wil niet aan een touw de lucht in, die wil zelf vliegen. Want Viola vindt zo'n vlieger nooit terug.’
‘Goed dat ik dat weet’, antwoordde de boom, ‘van zo'n vlieger hoef ik dus helemaal niet meer te schrikken. Die doet geen kwaad. Die wil alleen maar in zijn eentje de wijde wereld in.’
Na nog wat geritsel vloog de vlieger even later in kleurige vrijheid de sterrenhemel tegemoet.
‘Die vliegt vast naar het grote groene bos’, zuchtte Mamabon, een beetje jaloers. Die wil niet hier blijven, maar kiest voor de vrede van het altijd groene bos.’
Daarna was het even stil. Toen zei Mamabon waar Cynthia al bang voor was: dat ze door al het gepraat nogal wat tijd verloren hadden en hun wandeling liever een dagje -beter gezegd een nachtje- wilde uitstellen.
‘Ik kan het me voorstellen Mamabon’, zei Cynthia, wel een beetje teleurgesteld, ‘ga maar terug naar je plaatsje in de straat, we kunnen ook morgennacht op avontuur gaan, jij en Wolkje en ik.’
‘Ik ben blij dat je me begrijpt, Cynthia, want zo is het. Het zal niet lang meer duren voor de zon opkomt. We hebben gewoon te lang gebabbeld. Jij en Wolkje moeten weer gaan slapen.’
‘Zie ik je morgennacht dan weer?’ vroeg Cynthia vol verwachting.
‘Afgesproken’, zei Mamabon, ‘dezelfde plaats, dezelfde tijd. Ook Wolkje is welkom om met ons op avontuur te gaan. En dan praten we niet, maar vertrekken meteen.’
Toen sprong Wolkje van Cynthia's schoot op de vensterbank. Het slimme dier had meegeluisterd en alles begrepen wat er gezegd werd, al had hij dan zelf niets gezegd.
Vervolgens klom ook Cynthia van de tak op de vensterbank. Ze kroop gauw weer in haar bed en Wolkje eronder. Zowel Cynthia als haar witte vriendje vielen onmiddellijk in slaap.
De boom wandelde langzaam en deftig terug naar haar plaats in de straat. Voor ze die echter bereikte, verloor ze nog wat bloemen. Maar dat kwam deze keer niet van de schrik.
Terwijl Mamabon bijna op haar plaats was, sprong er plotseling een man over de poort van een erf met een grote zak op zijn rug waarin vruchten zaten die hij gestolen had. Toen hij de wandelende boom zag, schrok hij zich bijna dood... Hij liet de zak met vruchten vallen zodat de manjes naar alle kanten vlogen! Hij wist niet hoe hard hij weg moest rennen en al rennend schreeuwde hij:
‘Mi gado mi gado mi gado......a bon waka.... mi gado mi gado mi gado... a bon waka...’
Toen hij allang om de hoek verdwenen was, hoorde de boom hem nog steeds schreeuwen.